ECLI:NL:GHDHA:2014:2887

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2014
Publicatiedatum
29 augustus 2014
Zaaknummer
200.119.631-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid rechtbank en nietigheid samenwerkingsovereenkomst met arbitraal beding

In deze zaak heeft RUMA RUBBER B.V. (hierna: Ruma) hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 2 mei 2012, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van de vorderingen van Ruma op basis van een arbitraal beding in een samenwerkingsovereenkomst met SWELLFIX B.V. (hierna: Swellfix). Ruma heeft in haar memorie van grieven twee grieven aangevoerd tegen dit vonnis. Swellfix heeft in haar memorie van antwoord gesteld dat de samenwerkingsovereenkomst op 8 augustus 2013 door een arbitraal vonnis in zijn geheel nietig is verklaard wegens strijd met mededingingsrechtelijke regels. Swellfix heeft erkend dat deze nietigheid betekent dat de rechtbank bevoegd is om de vorderingen van Ruma in eerste aanleg te behandelen en heeft ingestemd met de vernietiging van het bestreden vonnis, met uitzondering van de proceskostenveroordeling.

Het hof heeft vastgesteld dat beide partijen het erover eens zijn dat de samenwerkingsovereenkomst nietig is verklaard, wat leidt tot de conclusie dat de rechtbank bevoegd is om van de vorderingen van Ruma kennis te nemen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de zaak verwezen naar de rechtbank Den Haag voor verdere behandeling. Tevens is Swellfix veroordeeld in de proceskosten van beide instanties, waarbij de kosten voor de eerste aanleg zijn vastgesteld op € 904,- en voor het hoger beroep op € 2.111,17. De wettelijke rente over de proceskosten is toegewezen zoals in het dictum vermeld, en de proceskostenveroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De beslissing van het hof houdt in dat de rechtbank Den Haag bevoegd is om de vorderingen van Ruma te behandelen en dat Swellfix de kosten van de procedure moet vergoeden. Dit arrest is gewezen door de rechters M.Y. Bonneur, S.J. Schaafsma en E.F. Brinkman en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 september 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
zaaknummer : 200.119.631/01
zaak-/rolnummer rechtbank : 407087/HA ZA 11-2659

Arrest van 9 september 2014

in de zaak van

RUMA RUBBER B.V.,

gevestigd te Hoogeveen,
hierna te noemen: Ruma,
appellante,
advocaat: mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
tegen

SWELLFIX B.V.,

gevestigd te Rijswijk,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Swellfix,
advocaat: mr. J.P. Heering te Den Haag.

Het verloop van het geding

1.
Bij exploot van 13 juli 2012 is Ruma in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag, sector civiel recht, van 2 mei 2012 (ECLI:NL:RBSGR:2012:BW7047). Bij dit vonnis heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van de vorderingen van Ruma kennis te nemen op grond van een arbitraal beding in een samenwerkingsovereenkomst tussen partijen.
2.
Bij memorie van grieven heeft Ruma twee grieven tegen genoemd vonnis aangevoerd.
3.
Bij memorie van antwoord heeft Swellfix gesteld dat bij arbitraal vonnis van 8 augustus 2013 voor recht is verklaard dat voormelde samenwerkingsovereenkomst in haar geheel nietig is verklaard wegens strijd met, kort gezegd, mededingingsrechtelijke regels. Zij heeft erkend dat de vernietiging van de samenwerkingsovereenkomst tot gevolg heeft dat de rechtbank bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van Ruma in eerste aanleg, en ingestemd met de door Ruma gevorderde vernietiging van het bestreden vonnis, met uitzondering van de proceskostenveroordeling. Swellfix heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis onder instandhouding van de kostenveroordeling in eerste aanleg en met compensatie van de kosten in hoger beroep.
4.
Vervolgens heeft Ruma bij akte, voor zover nodig, er mee ingestemd dat de vernietiging van de samenwerkingsovereenkomst tot gevolg heeft dat de rechtbank bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van Ruma in eerste aanleg. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat Swellfix moet worden veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. Bij antwoordakte heeft Swellfix volhard in haar standpunt over de kostenveroordelingen.
5.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

6.
Nu beide partijen, op grond van de vernietiging van de samenwerkingsovereenkomst, concluderen tot vernietiging van het bestreden vonnis, zal het hof dit vonnis vernietigen.
7.
De rechtbank Den Haag is bevoegd van de vorderingen van Ruma kennis te nemen, zulks op grond van artikel 99 Rv en/of – voor zover een vordering moet worden aangemerkt als een opeisingsvordering als bedoeld in artikel 78 ROW 1995 – op grond van artikel 80 lid 1 ROW 1995.
8.
Nu partijen niet hebben verklaard te verlangen dat het hof de zaak aan zich houdt, zal het hof de zaak op de voet van artikel 76 Rv verwijzen naar de rechtbank om op de hoofdzaak te worden beslist.
9.
Swellfix zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten, te begroten volgens het liquidatietarief, in beide instanties, waaronder begrepen de (nog te maken) nakosten (waarvoor onderstaande veroordeling een executoriale titel geeft, zie HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116). Ook in eerste instantie is Swellfix als de in het ongelijk te stellen partij te beschouwen nu partijen het er – thans – over eens zijn dat de rechtbank bevoegd is. De enkele omstandigheid dat pas na het bestreden vonnis de samenwerkingsovereenkomst nietig is verklaard, maakt dit niet anders. Voor de eerste aanleg bedragen deze kosten € 904,- (vgl. rechtsoverweging 4.5 van het bestreden vonnis, alleen salaris advocaat). Voor het hoger beroep bedragen deze kosten € 683,- aan griffierecht, € 1.341,- aan salaris advocaat (1,5 punt in tarief II) en € 87,17 aan dagvaardingskosten, dus tezamen € 2.111,17. De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals in het dictum vermeld. De proceskostenveroordelingen zullen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, zoals door Ruma gevorderd.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 2 mei 2012,
en, opnieuw rechtdoende:
- verklaart de rechtbank Den Haag bevoegd om van de vorderingen van Ruma kennis te nemen en verwijst de zaak naar deze rechtbank om op de hoofdzaak te worden beslist;
- veroordeelt Swellfix in de kosten van de procedure in eerste aanleg, aan de zijde van Ruma tot op 2 mei 2012 begroot op € 904,-;
- veroordeelt Swellfix in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van Ruma tot op heden begroot op € 2.111,17;
- bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.Y. Bonneur, S.J. Schaafsma en E.F. Brinkman, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 september 2014 in aanwezigheid van de griffier.