ECLI:NL:GHDHA:2014:2860
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- M.A.F. Tan-de Sonnaville
- E.M. Dousma-Valk
- T.G. Lautenbach
- Rechtspraak.nl
Beëindiging huurovereenkomst door detentie huurder en hoofdverblijf
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van een huurovereenkomst. De appellante, een woningcorporatie, had de geïntimeerde, een huurder, gedagvaard omdat deze zijn hoofdverblijf niet in de gehuurde woning had. De huurder was in november 2010 in voorlopige hechtenis genomen en had gedurende een lange periode, meer dan 18 maanden, niet in de woning gewoond. De huurovereenkomst was op 22 juni 2006 gesloten, maar de huurder had niet voldaan aan de verplichting om de woning als hoofdverblijf te gebruiken, wat in strijd was met de bepalingen in de huurovereenkomst en de Algemene Huurvoorwaarden.
De kantonrechter had in eerste aanleg de vorderingen van de appellante toegewezen, maar de huurder had hiertegen verzet aangetekend. De kantonrechter oordeelde dat, ondanks de detentie, er geen sprake was van een zodanige tekortkoming die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. De appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat de huurder zijn verplichtingen niet was nagekomen, wat leidde tot de ontbinding van de huurovereenkomst.
Het hof oordeelde dat de huurder, door gedurende een lange periode niet in de woning te verblijven, tekort was geschoten in zijn verplichtingen. Het hof benadrukte dat de verplichting om de woning te bewonen een kernverplichting is van de huurovereenkomst. De argumenten van de huurder dat de detentie niet tot ontbinding zou moeten leiden, werden verworpen. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en ontbond de huurovereenkomst, waarbij de huurder werd veroordeeld tot ontruiming van de woning en het betalen van de proceskosten.