In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een hoger beroep van Yami B.V. tegen Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek en twee andere sociale fondsen, gezamenlijk aangeduid als PMT cs. De zaak betreft een premievordering na een finale kwijtingafspraak. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 29 april 2014 vastgesteld dat de nota's van PMT cs betrekking hebben op een bepaalde periode en dat de finale kwijting geen betrekking heeft op de periode na 30 september 2008. Yami B.V. heeft in hoger beroep gesteld dat de vorderingen van OTIB en SFM beneden de appelgrens liggen, waardoor zij niet ontvankelijk is verklaard in haar hoger beroep tegen deze partijen.
Het hof heeft verder geoordeeld dat de vordering van PMT over de periode na 30 september 2008, die betrekking heeft op een werknemer, toewijsbaar is. PMT heeft echter geen nieuwe argumenten aangevoerd met betrekking tot het beroep op dwaling, en het hof heeft geoordeeld dat Yami er op mocht vertrouwen dat met de betaling van het overeengekomen bedrag de zaak was afgewikkeld. Het hof heeft het eindvonnis van de kantonrechter vernietigd voor wat betreft de toewijzing aan PMT en Yami veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 6.804,25, vermeerderd met een boete en wettelijke rente. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen op 2 september 2014 door de rechters M.H. van Coeverden, S.R. Mellema en H.M. Wattendorff en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.