ECLI:NL:GHDHA:2014:2674

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2014
Publicatiedatum
15 augustus 2014
Zaaknummer
200.133.098
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de ontbinding van een koopovereenkomst van aandelen in een financieel adviesbureau

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de vonnissen van de rechtbank Dordrecht en de rechtbank Rotterdam, waarbij de appellanten, [appellant 1] en [appellant 2], in geschil zijn met de geïntimeerden, [geïntimeerde 1] en Magenta Beheer B.V., over de ontbinding van een koopovereenkomst van aandelen in Laurion Adviesgroep Nederland B.V. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellanten niet voldaan hadden aan hun verplichtingen uit de koopovereenkomst, wat leidde tot verzuim en schadeplichtigheid. De appellanten hebben in hoger beroep de vernietiging van deze vonnissen gevorderd, met als argument dat de rechtbank ten onrechte de ontbinding van de overeenkomst niet rechtvaardig achtte en dat zij zich voldoende hadden ingespannen om financiering te verkrijgen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 8 juli 2011 hebben de partijen een koopovereenkomst gesloten voor de aandelen in Laurion, met een aankoopsom van € 785.000,-. De overeenkomst bevatte ontbindende voorwaarden, waaronder een financieringsvoorbehoud dat op 31 augustus 2011 afliep. De appellanten hebben echter geen financiering kunnen verkrijgen, wat leidde tot de beëindiging van de overeenkomst. De geïntimeerden hebben vervolgens schadevergoeding geëist wegens toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst.

Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de tekortkoming van de appellanten de ontbinding niet rechtvaardigde. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten op goede gronden hun betalingsverplichting hebben kunnen opschorten en de overeenkomst hebben kunnen ontbinden. Het hof heeft de vorderingen van de geïntimeerden afgewezen en de appellanten in het gelijk gesteld, met veroordeling van de geïntimeerden tot terugbetaling van hetgeen door de appellanten was betaald, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten van de procedure zijn eveneens voor de geïntimeerden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.133.098/01
Zaaknummer rechtbank : C/11/96352 / HA ZA 12-2015
arrest van 26 augustus 2014
inzake

1.[naam],

wonende te [woonplaats],
2. [naam],
wonende te [woonplaats],
appellanten in het principaal appel,
geïntimeerden in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [appellant 1] respectievelijk [appellant 2] en gezamenlijk [appellant c.s.],
advocaat: mr. E. Wilke te Schiedam,
tegen

1.[…] Holding B.V.,

gevestigd te Utrecht,

2. Magenta Beheer B.V.,

gevestigd te Eindhoven,
geïntimeerden in het principaal appel,
appellanten in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [geïntimeerde 1] respectievelijk Magenta en gezamenlijk [geïntimeerde c.s.],
advocaat: mr. H.C.W. Geffroy te Ede.
Het geding
Bij exploot van 22 augustus 2013 is [appellant c.s.] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 19 december 2012 door de rechtbank Dordrecht, sector civiel recht (verder: het tussenvonnis) en het vonnis van 29 mei 2013 door de rechtbank Rotterdam, team handel (verder: het bestreden eindvonnis) tussen partijen gewezen.
Bij memorie van grieven heeft [appellant 1] vijf grieven (genummerd 1 t/m 3, 4a en 4b) aangevoerd. Bij incidentele memorie van antwoord heeft [geïntimeerde c.s.] de grieven bestreden en op haar beurt drie incidentele grieven aangevoerd. Ten onrechte (vermoedelijk door de verkeerde aanduiding van het stuk) is aan [appellant c.s.] geen gelegenheid gegeven tot memorie van antwoord in incidenteel appel.
Ten slotte heeft [geïntimeerde c.s.] de stukken overgelegd en hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. De door de rechtbank Dordrecht in het vonnis van 19 december 2012 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende:
2.1
[geïntimeerde c.s.] houdt 100% van de aandelen in en is tevens bestuurder van Laurion Adviesgroep Nederland B.V. te Den Bosch (verder: Laurion). Laurion exploiteert een onderneming op het gebied van financiële dienstverlening, management en bedrijfsvoering.
2.2
[appellant 2] was geïnteresseerd in de overname van een assurantieportefeuille en heeft daartoe contact opgenomen met CJB, een bedrijf dat als bemiddelaar portefeuilles aanbiedt namens haar cliënten. CJB bood onder andere de portefeuille aan van Laurion. Partijen hebben hierover op 17 juni 2011 gesproken.
2.3
Op 8 juli 2011 heeft opnieuw een gesprek tussen partijen plaatsgevonden, hetgeen heeft geleid tot ondertekening door partijen van een stuk met de volgende inhoud:
"Overeenkomst tot koop, resp. levering van alle aandelen in Laurion Adviesgroep Nederland B.V.
(partijen, hof)
Verklaren op 8 juli 2011 overeenstemming bereikt te hebben over de overdracht van alle aandelen in Laurion Adviesgroep Nederland BV door verkopers aan kopers,
onder de volgende condities:
1.
Kopers betalen aan verkoper een eenmalige aankoopsom ad € 785.000,-
2. Ontbindende voorwaarden voor kopers: 2 weken (tot 22-07-2011) voorbehoud financiering.
3. Volledige betaling van de aankoopsom geschiedt bij de notaris op datum overdracht.
4. De datum van overdracht zal zo spoedig mogelijk plaatsvinden, doch uiterlijk half (doorgestreept en met de hand gewijzigd in "eind") augustus 2011.
5. Verkoper draagt zorg voor een taxatierapport (c.q. waardeverklaring) door een erkende bedrijfsmakelaar van het pand [adres] te [plaats](verder: het pand, hof)
, met een minimale waarde ad € 365.000,- (o.b.v. huurwaarde). Door verder waarde toe te kennen aan de onroerende aanpassingen in het pand (vijf jaar geleden voor >€80.000,- aangebracht) is daarmee de prijsstelling van het pand naar tevredenheid van kopers.
6. Na overdracht zal G.S. [geïntimeerde 1] 3 weken (onbezoldigd) zijn volledige tijd ter beschikking stellen om de overdracht van zijn lopende zaken (binnen Laurion BV) zo goed mogelijk te regelen met kopers. Indien kopers na deze 3 weken nog langer gebruik wensen te maken van de diensten van [geïntimeerde 1], zal hier een nader overeen te komen (commerciële) vergoeding tegenover gesteld dienen te worden.
7. Na overdracht zal [naam] 2 weken (onbezoldigd) zijn volledige tijd ter beschikking stellen om de overdracht van zijn lopende zaken (binnen Laurion BV) zo goed mogelijk te regelen met kopers.
Voor akkoord: vrijdag 8 juli 2011
(…)"
2.4
Bij e-mail van 19 juli 2011 schreef [appellant 1] het volgende aan [geïntimeerde c.s.]:
"Hierbij de stand van zaken:
Wij zijn druk doende het hele verhaal rond te krijgen. […]([appellant 2], hof)
heeft defenitief medewerking verkregen van een private investeerder. (…) Wel vraagt de bank nog om de volgende gegevens:
* Taxatierapport van het pand (verdieping die wordt overgenomen)
(…)
Kunnen jullie dat zsm aanleveren.? Dan kunnen wij weer verder.
Overigens moet ik zeggen dat het proces trager verloopt dan we gedacht hadden, i.v.m. vakantie. Maar het ziet er wel goed uit, en we zijn positief. (…)"
2.5
Op 20 juli 2011 antwoordde G. [geïntimeerde 1] als volgt:
"Hi […],
Vanuit een zonnig Italië een reactie op je vragen.
(…)
Verder hebben voor de vakantie de makelaar gesproken. Deze heeft toegezegd dat hij direct na zijn vakantie een waardebepaling zal maken. Mocht dat toch een officieel taxatierapport moeten worden dan zullen we dat moeten aangeven. Wellicht onnodig ivm hogere kosten voor z'n rapport? (…)
2.6
Op 28 juli 2011 vernam [geïntimeerde c.s.] via CJB dat [appellant c.s.] nog in afwachting was van een taxatierapport. Zij heeft vervolgens een taxatierapport laten opstellen, dat aan [appellant c.s.] op 4 augustus 2011 is toegezonden. Blijkens het rapport werd de ondershandse verkoopwaarde van het appartementsrecht vrij van huur en gebruik per 1 augustus 2011 gesteld op € 365.000,-- kosten koper. Op het pand rustte een hypothecaire zekerheid verstrekt tot een bedrag van € 394.760,03 per 1 juli 2011.
2.7
Per e-mail van 15 augustus 2011 schreef [appellant c.s.] het volgende:
"(…) Zoals gezegd heeft de bank stukken opgevraagd die nog niet on ons bezit zijn. Hierdoor ligt onze aanvraag momenteel stil. Onze accountant is druk bezig om deze stukken voor eind van deze week klaar te krijgen. Ook van jullie kant worden er extra gegevens opgevraagd.
Dit alles heeft echter wel als gevolgd dat wij de door jullie voorgestelde transactiedatum niet gaan halen. Dit is voor beide partijen erg vervelend en wij moeten daarom snel met elkaar tot een oplossing komen.
(…)
Verder willen wij voorstellen om de transactiedatum uiterlijk vrijdag 16 september te laten plaats vinden en zo mogelijk natuurlijk eerder. Mocht de kredietaanvraag toch worden afgewezen ( wat wij niet verwachten ) dan hebben wij nog een aantal potentiele privaatinvesteerders op onze lijst staan die dan eventueel op zeer korte termijn kunnen schakelen. (…)"
2.8
Op 25 augustus 2011 voegde [appellant c.s.] daaraan toe:
"(…) Zoals beloofd komen wij hierbij terug op onze e-mail van vorige week waarin is aangegeven dat wij de transactiedatum van 31 augustus 2011 niet gaan halen.
Inmiddels zijn de door de bank extra opgevraagde stukken compleet en doorgestuurd naar onze consultant wat betekent dat alle benodigde stukken nu in zijn bezit zijn. De kredietaanvraag zal nu weer verder worden opgepakt en ( tot teleurstelling van ons allen ) zal het ongeveer vier weken duren voordat wij daadwerkelijk uitsluitsel hebben. (…)"
2.9
Op 31 augustus 2011 e-mailde [appellant c.s.] aan [geïntimeerde c.s.]:
"(…) Op 8 juli 2011 hebben wij een intentie verklaring getekend m.b.t. de overname van Laurion groep. Hierin is een ontbindende voorwaarde opgenomen in verband met de financiering. Deze loopt af op 31 augustus 2011.
Per vandaag hebben wij helaas nog geen definitieve goedkeuring van de bank voor de financiering. Helaas moeten wij derhalve onze intentie per vandaag beëindigen. (…)"
2.1
Per aangetekende brieven van dezelfde datum heeft [geïntimeerde c.s.] [appellant c.s.] in gebreke gesteld en nog een termijn van 10 dagen gegund om alsnog aan de koopovereenkomst te voldoen.
2.11
Bij aangetekende brief van 8 september 2011 schreef [appellant 2] aan [geïntimeerde c.s.]
"In navolging op het bericht van 31 augustus jl. van mijn mede kandidaat koper M.C. [appellant 1] inzake de financiering van Laurion Adviesgroep Nederland B.V. informeer ik u over het volgende:
Via deze weg meld ik mij af als één van de twee kandidaat kopers van Laurion Adviesgroep Nederland B.V
De reden hiervan is dat mijn privaatinvesteerder de geldlening, die reeds eerder was toegezegd, niet meer wil verstrekken. Deze lening vertegenwoordigde de inbreng eigen middelen welke benodigd was om de financiering van de aankoop, c.q. de overname van de aandelen van Laurion Adviesgroep Nederland mede te realiseren.
De mogelijkheid tot financiering is hiermee, vanuit mijn positie niet meer aan de orde. (…)"
2.12
Bij brief van 9 september 2011 heeft de advocaat van [appellant 1] [geïntimeerde c.s.] in gebreke gesteld met betrekking tot het feit dat er geen juist taxatierapport is overgelegd en heeft hij en termijn gesteld van 5 dagen voor het alsnog overleggen van een juist taxatierapport. Op 22 september 2011 heeft [appellant 2] zich formeel achter dit standpunt van [appellant 1] geschaard.
2.13
Aangezien geen nader taxatierapport volgde, heeft [appellant c.s.] door middel van een schrijven van 10 oktober 2011 van zijn advocaat, de koopovereenkomst "voor zover vereist" buitengerechtelijk ontbonden.
2.14
In deze procedure vordert [geïntimeerde c.s.] – zakelijk weergegeven – een verklaring voor recht dat [appellant c.s.] hoofdelijk aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde c.s.] geleden en nog te lijden schade als gevolg van toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst en de veroordeling van [appellant c.s.] aan [geïntimeerde c.s.] deze schade, nader op te maken bij staat, te vergoeden, vermeerderd met rente; de veroordeling van [appellant c.s.] tot betaling van € 4.000,-- aan buitengerechtelijke kosten en van de proceskosten, vermeerderd met rente.
2.13
Bij het bestreden tussenvonnis heeft de rechtbank (voor zover thans nog van belang) geoordeeld:
- dat partijen op 8 juli 2011 een koopovereenkomst hebben gesloten;
- dat [appellant c.s.] niet heeft voldaan aan zijn verplichting de koopsom op 31 augustus 2011 te voldoen, dat door het verstrijken van de termijn sprake is van verzuim, zodat [appellant c.s.] in beginsel schadeplichtig is;
- dat het beroep van [appellant c.s.] op vernietiging van de koopovereenkomst wegens dwaling moet worden verworpen;
- dat in het taxatierapport de juiste taxatiemethode is gebruikt, maar dat hierin ten onrechte de onroerende aanpassingen zijn meegenomen, zodat [geïntimeerde 1] is tekortgeschoten in haar uit artikel 5 van de koopovereenkomst voortvloeiende verplichting (zie hiervoor 2.3);
- dat deze tekortkoming (een waardering die € 30.000,-- lager ligt dan overeengekomen) echter de ontbinding niet rechtvaardigt, gelet op de waarde van de koopovereenkomst (€ 785.000.000,--);
- dat de redelijkheid en billijkheid vereisen dat [appellant c.s.] tot 31 augustus 2011 het financieringsvoorbehoud konden inroepen jegens [geïntimeerde 1], en aan [appellant c.s.] opgedragen te bewijzen dat [appellant c.s.] zich heeft ingespannen om een financiering af te sluiten voor 31 augustus 2011 door meerdere financieringsaanvragen ten behoeve van de aankoop van de aandelen in Laurion in te dienen vóór 31 augustus 2011 die alle zijn afgewezen.
2.15
Bij het bestreden eindvonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [geïntimeerde c.s.] toegewezen, waarbij de buitengerechtelijke kosten zijn gematigd tot een bedrag van € 904,--. De rechtbank overwoog daartoe onder meer dat [appellant c.s.] niet is geslaagd in het bewijs dat hij zich vóór 31 augustus 2011 voldoende heeft ingespannen financiering te verkrijgen.
3.1
In het principaal hoger beroep vordert [appellant c.s.] – zakelijk weergegeven – de vernietiging van de bestreden vonnissen en opnieuw rechtdoende de afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde c.s.]. De grieven zijn gericht tegen de afwijzing van het beroep op dwaling, het oordeel dat sprake is van een juiste taxatiemethode, alsmede tegen het oordeel dat het feit dat de onroerende aanpassingen in de taxatie ten onrechte zijn meegenomen de opschorting en ontbinding van de koopovereenkomst niet rechtvaardigt, de bewijsopdracht en het oordeel dat [appellant c.s.] niet is geslaagd in het bewijs dat jij zich heeft ingespannen een financiering af te sluiten door het doen van meerdere financieringsaanvragen. Verder vordert [appellant c.s.] terugbetaling van al hetgeen hij ter uitvoering van de bestreden vonnissen aan [geïntimeerde c.s.] heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, met veroordeling van [geïntimeerde c.s.] in de kosten van beide instanties.
3.2
In het incidenteel hoger beroep vordert [geïntimeerde c.s.] de bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met veroordeling van [appellant 1] in de kosten van het hoger beroep. De incidentele grieven zijn gericht tegen de uitleg die de rechtbank heeft gegeven aan artikel 5 van de koopovereenkomst en de daaruit voortvloeiende conclusie dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming van [geïntimeerde c.s.] alsmede tegen de uitleg die de rechtbank heeft gegeven aan het financieringsvoorbehoud.
3.3
Het hof stelt vast dat [appellant c.s.] nog niet heeft geantwoord op de incidentele grieven. Gelet op het feit dat het hof – zoals uit het navolgende zal blijken – van oordeel is dat het incidenteel hoger beroep faalt, heeft [appellant c.s.] bij het nemen van een memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep geen belang, zodat hem niet mogelijkheid niet meer zal worden geboden.
3.4
Het hof ziet aanleiding eerst de vraag te beantwoorden of sprake is van een tekortkoming aan de zijde van [geïntimeerde c.s.] die ontbinding van de koopovereenkomst rechtvaardigt.
3.5
Partijen verschillen van mening over de betekenis van artikel 5 van de koopovereenkomst. Volgens [appellant c.s.] was de achtergrond van dit artikel – zo begrijpt het hof – dat hij geen pand wenste over te nemen dat minder waard was dan de waarde waarvoor het met een hypothecaire lening was belast. Op het pand rustte per 1 juli 2011 een hypotheek voor een bedrag van € 394.760,03. De onroerende aanpassingen aan het pand (ca. vijf jaar daarvoor uitgevoerd voor een bedrag van meer dan € 80.000,--) werden per 8 juli 2011 begroot op een bedrag van € 30.000,--. In artikel 5 werd daarom vastgelegd dat de waarde van het pand op basis van huurwaarde (exclusief die aanpassingen) € 365.000,-- zou moeten bedragen, aldus [appellant c.s.]
3.6
Met haar eerste incidentele grief komt [geïntimeerde c.s.] op tegen deze – door de rechtbank gevolgde – uitleg van artikel 5. Volgens [geïntimeerde c.s.] is het onjuist dat uit de overeenkomst volgt dat de onroerende aanpassingen een waarde zouden vertegenwoordigen, bovenop de waarde van € 365.000,--. Het zou er partijen slechts om gaan dat de hypotheekschuld zou kunnen worden verklaard. Indien de aanpassing daadwerkelijk de desbetreffende waarde zou vertegenwoordigen, dan zou het pand vanzelfsprekend op een bedrag van € 30.000,-- hoger zijn getaxeerd. De bepaling in de koopovereenkomst is slechts een weergave van de wijze waarop de prijs tussen partijen tot stand is gekomen. Volgens [geïntimeerde c.s.] zou een taxatie worden verstrekt van het pand voor een bedrag van € 365.000,--, en doordat partijen zelf een waarde toekennen van € 30.000,--- aan de aanpassingen van het pand, zou daarmee het totaal op € 395.000,-- uitkomen, aldus [geïntimeerde c.s.].
3.7
Het hof stelt voorop dat artikel 5 van de overeenkomst dient te worden uitgelegd aan de hand van de zogenoemde Haviltex-maatstaf. Deze houdt in dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld, niet kan worden beoordeeld op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract, maar dat moet worden beoordeeld welke zin partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan deze bepalingen mochten toekennen en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij mede van belang is tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
3.8
Het hof stelt vast dat geen van partijen enige nadere toelichting heeft verstrekt over de onderhandelingen die hebben geleid tot artikel 5, waaruit valt af te leiden wat zij precies met deze – niet door duidelijkheid uitblinkende – bepaling hebben bedoeld. Op basis van de tekst van de overeenkomst en de door [appellant c.s.] gestelde bedoeling van partijen daarbij, acht het hof de uitleg van [appellant c.s.] overtuigender, dan de uitleg van [geïntimeerde c.s.]. In de uitleg van [geïntimeerde c.s.] zouden de door haar in het pand geïnvesteerde bedragen (de onroerende aanpassingen) immers dubbel tellen: allereerst zou de uit deze investering voortvloeiende waardevermeerdering tot uiting komen in de taxatiewaarde en daarnaast zou deze bij de taxatiewaarde moeten worden opgeteld om het gat tussen de getaxeerde waarde en het bedrag van de hypotheekschuld te dichten, hetgeen het hof – zonder nadere toelichting, die ontbreekt – een uiterst onwaarschijnlijke uitleg acht. De eerste incidentele grief faalt.
3.9
Uit het door [geïntimeerde c.s.] aan [appellant c.s.] verstrekte taxatierapport blijkt niet dat het pand de door [geïntimeerde c.s.] gestelde waarde vertegenwoordigt. Nu in het taxatierapport bij de waarde vaststelling (ten onrechte) ook de onroerende aanpassingen zijn betrokken, althans uit niets blijkt dat dat met de waardevermeerdering als gevolg van de onroerende aanpassingen geen rekening is gehouden, betekent dit dat het taxatierapport niet beantwoordt aan artikel 5 van de koopovereenkomst. Er is dus sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [geïntimeerde c.s.]. Dit betekent dat ook de tweede incidentele grief faalt.
3.1
Uit het bepaalde in artikel 6:265, lid 1 BW volgt, dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te (doen) ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Daarbij is het van belang in het oog te houden dat ontbinding de hoofdregel is en dat de uitzonderingsformule ziet op vrij zeldzame gevallen (TM, Parl. Gesch. Boek 6, p. 1005, alsmede vaste jurisprudentie van de Hoge Raad). Het is aan de tekortschietende partij om zich voldoende gemotiveerd op bovenbedoelde uitzondering te beroepen (zie onder meer HR 22-6-2007; ECLI:NL:HR:2007:BA4122).
3.11
Daargelaten dat [geïntimeerde c.s.] zich niet voldoende gemotiveerd op bovengenoemde uitzondering heeft beroepen ([geïntimeerde c.s.] heeft zich slechts verweerd met de stelling dat zij niet in de nakoming van haar verplichtingen is tekortgeschoten en verder heeft zij opgemerkt dat de gestelde tekortkoming de ontbinding niet rechtvaardigt, omdat niet gebleken is dat deze lagere waardering ertoe heeft geleid dat [appellant c.s.] geen financiering voor de overname heeft kunnen krijgen, waarmee zij miskent dat op haar de stelplicht en de bewijslast rust), is het hof van oordeel dat geen sprake is van een geringe tekortkoming, nu de (getaxeerde) waarde van het pand € 30.000,-- minder bedraagt, dan is overeengekomen. Van een tekortkoming die € 30.000,-- vertegenwoordigd (zijnde ca 8% van de overeengekomen waarde van het pand) kan moeilijk worden volgehouden dat dit een geringe tekortkoming is. Het feit dat de totale koopsom van de aandelen bijna 8 ton bedroeg doet hieraan niet af en dat geldt ook indien dit niet de reden zou zijn waarom [appellant c.s.] zijn financiering niet rond kreeg. Het hof stelt vast dat de ontbinding plaatsvond na ingebrekestelling door [geïntimeerde c.s.], maar dat (zoals door [geïntimeerde c.s.] terecht gesteld in zijn inleidende dagvaarding onder 39) de aan [appellant c.s.] gegunde termijn nog liep, zodat verzuim nog niet was ingetreden. Dit betekent dat [appellant c.s.] op goede gronden zijn betalingsverplichting heeft kunnen opschorten en de overeenkomst heeft kunnen ontbinden, zodat de principale grief 3 gericht tegen de overweging dat de tekortkoming de ontbinding niet rechtvaardigt, slaagt. Het bestreden eindvonnis kan reeds hierom niet in stand blijven. Dit zo zijnde, hebben partijen bij behandeling van de overige grieven geen belang.
3.12
Een en ander leidt tot de slotsom dat het principaal hoger beroep slaagt en het incidenteel hoger beroep faalt. De inleidende vorderingen van [geïntimeerde c.s.] zullen worden afgewezen. De vordering tot terugbetaling zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW. Voor toekenning van wettelijke handelsrente is geen plaats omdat onverschuldigde betaling niet als een handelstransactie kan worden gekenschetst.
3.13
Bij deze uitkomst past dat Van Elst c.s. als de in het ongelijk te stellen partij wordt veroordeeld in de kosten van de eerste aanleg en het principaal hoger beroep. Hoewel er geen noodzaak bestond voor het instellen van incidenteel beroep – nu [geïntimeerde c.s.] geen andere beslissing beoogde dan in eerste aanleg gegeven – mag dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad niet tot een kostenveroordeling leiden (HR 25-9-2009, ECLI:NL: HR:2009: BJ1248). Daar komt bij dat voor een kostenveroordeling in incidenteel appel geen plaats is, omdat [appellant c.s.] geen kosten heeft gemaakt in het incidenteel appel.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank Dordrecht van 19 december 2012 en van de rechtbank Rotterdam van 29 mei 2013,
en opnieuw rechtdoende:
- wijst de vorderingen van [geïntimeerde c.s.] af;
- veroordeelt [geïntimeerde c.s.] hoofdelijk tot terugbetaling van al hetgeen [appellant c.s.] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan haar heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf het moment van betaling tot aan het moment van terugbetaling;
- veroordeelt [geïntimeerde c.s.] hoofdelijk in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellant c.s.] tot op 29 mei 2013 begroot op € 260,-- aan griffierecht, € 261,-- aan getuigentaxe en € 1.224,26 aan salaris advocaat;
- veroordeelt [geïntimeerde c.s.] hoofdelijk in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, aan de zijde van [appellant c.s.] tot op heden begroot op € 92,82 aan explootkosten, € 299,-- aan griffierecht en € 894,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, M.M. Olthof en S.R. Mellema en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 augustus 2014 in aanwezigheid van de griffier.