ECLI:NL:GHDHA:2014:2506

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2014
Publicatiedatum
24 juli 2014
Zaaknummer
BK-13-01716
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van uitgaven voor behandeling in kuuroord in het kader van geneeskundige hulp

In deze zaak gaat het om de aftrekbaarheid van uitgaven voor specifieke zorgkosten door belanghebbende, die in hoger beroep is gekomen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de uitgaven voor behandelingen in een kuuroord in Servië niet in aanmerking kwamen voor aftrek op basis van de Wet op de inkomstenbelasting 2001. Belanghebbende had in zijn aangifte een persoonsgebonden aftrek van € 5.000 opgevoerd, gebaseerd op uitgaven voor genees- en heelkundige hulp. De inspecteur van de Belastingdienst had deze aftrek geweigerd, omdat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd dat de uitgaven daadwerkelijk waren gedaan en dat deze uitgaven voldeden aan de voorwaarden voor aftrek.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het Hof vastgesteld dat belanghebbende en zijn echtgenote behandelingen hebben ondergaan in een kuuroord, maar dat niet is aangetoond dat deze behandelingen plaatsvonden op voorschrift van een arts of onder begeleiding van een bevoegde hulpverlener. De huisarts van belanghebbende had weliswaar een attest afgegeven, maar dit bood onvoldoende bewijs voor de noodzakelijke medische begeleiding. Het Hof concludeert dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de uitgaven zijn gedaan in het kader van geneeskundige hulp zoals bedoeld in de wet.

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de inspecteur de aftrek terecht heeft geweigerd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat belanghebbende niet had aangetoond dat de behandelingen in het kuuroord voldeden aan de wettelijke eisen voor aftrekbaarheid. De overige stellingen van belanghebbende behoeven geen verdere behandeling, en het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-13/01716

Uitspraak d.d. 15 juli 2014

in het geding tussen:
[X]te [Z], belanghebbende,
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor [P], de Inspecteur

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 september 2013, nummer SGR 13/1483, betreffende na te vermelden aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.658.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 118. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 3 juni 2014, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende, geboren op [dag en maand] 1969, is het hele kalenderjaar gehuwd met [Y], geboren op [dag en maand] 1972. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar looninkomsten genoten tot een bedrag van € 17.658; de ingehouden loonheffing bedraagt € 3.280.
3.2. Belanghebbende heeft in zijn aangifte € 5.000 aan persoonsgebonden aftrek opgevoerd. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Uitgaven voor genees-en heelkundige hulp van belanghebbende en zijn echtgenote € 7.694
Af: drempel
€ 506
Aftrekbaar bedrag specifieke zorg kosten na toepassing drempel € 7.188
Van dit bedrag is € 5.000 aan belanghebbende toegerekend.
3.3. Voormelde uitgaven zien op een behandeling van zowel belanghebbende als zijn echtgenote in [Q] te [R], Servië, een kuuroord of spa waar ook bepaalde therapeutische behandelingen worden gegeven.
3.4. Belanghebbende heeft een attest, gedagtekend 20 augustus 2012, van zijn huisarts , dr. [A], in het geding gebracht, waarin de huisarts verklaart: ”Ik heb [belanghebbende] in 2009, 2010 (…) 2011 en 2012 verwezen naar een kuuroord ”[naam]” [R] in Servië”.
3.5. Bij de aanslagregeling is de Inspecteur van de aangifte afgeweken en heeft hij de persoonsgebonden aftrek ter zake van specifieke zorgkosten geweigerd.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. In geschil is of de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten terecht is geweigerd.
4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6.
De rechtbank heeft het volgende overwogen.
5.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de inkomstenbelasting 2011 (voor zover hier van belang; tekst 2009) zijn uitgaven voor specifieke zorgkosten de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor genees- en heelkundige hulp. Op grond van vaste jurisprudentie kunnen dergelijke uitgaven slechts voor aftrek in aanmerking komen indien uit een schriftelijke verklaring blijkt dat de behandeling plaatsvond op voorschrift en onder begeleiding van een naar Nederlandse begrippen als genees- of heelkundige aan te merken hulpverlener.
6. [
Belanghebbende] stelt dat hij en zijn echtgenote genees- en heelkundige behandelingen hebben ondergaan in een revalidatiecentrum/kuuroord in [Q] in Servië. [Belanghebbende] is behandeld voor een rughernia en zijn echtgenote had eveneens rugklachten.
7. [
De Inspecteur] stelt zich op het standpunt dat [belanghebbende] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het in aftrek gebrachte bedrag daadwerkelijk heeft betaald en dat sprake was van genees- en heelkundige behandelingen door een bevoegde arts.
8.
Nu [belanghebbende] de aftrek claimt, is het aan hem om aannemelijk te maken dat de uitgaven zijn gedaan en dat aan de voorwaarden voor de aftrek is voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank is [belanghebbende] hierin niet geslaagd. [Belanghebbende] heeft kopieën van nota’s van het kuuroord overgelegd. Een nota ten bedrage van (omgerekend) € 5.200 heeft betrekking op een behandeling van [belanghebbende] in de periode van 24 februari 2009 tot en met 9 maart 2009. Een nota ten bedrage van (omgerekend) € 2.494 heeft betrekking op een behandeling van de echtgenote van [belanghebbende] in de periode van 1 maart 2009 tot en met 9 maart 2009. [Belanghebbende] heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat deze nota’s zijn betaald. De door [belanghebbende] overgelegde kopieën van (gedeelten van) bankafschriften uit de jaren 2007, 2008 en 2009 kunnen niet als betaalbewijzen worden aangemerkt, omdat geen aansluiting kan worden gemaakt tussen de daarin gemarkeerde kasopnames en de nota’s. De meeste kasopnames zijn gedaan ver voor en na de gestelde behandelingen in het revalidatiecentrum en de opgenomen bedragen sluiten niet aan op de bedragen op de nota’s. Uit het overgelegde afschrift van maart 2009 van een doorlopend krediet van [B] kan evenmin worden afgeleid dat de nota’s zijn betaald. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [belanghebbende] met de overgelegde stukken en de ter zitting gegeven toelichting niet aannemelijk gemaakt dat de uitgaven zijn gedaan.
9.
Voorts heeft [belanghebbende] naar het oordeel van de rechtbank evenmin aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van genees- en heelkundige behandelingen op voorschrift en onder begeleiding van een bevoegde arts. [Belanghebbende] heeft een brief van zijn huisarts te [Z] van 20 augustus 2012 overgelegd, waarin deze verklaart dat hij [belanghebbende] in 2009, 2010, 2011 en 2012 heeft verwezen naar een kuuroord “[naam]” [R] in Servië, en een verklaring van een arts uit het revalidatiecentrum waarin deze verklaart dat hij [belanghebbende] van 24 februari 2009 tot 9 maart 2009 en de echtgenote van [belanghebbende] van 1 maart 2009 tot 9 maart 2009 heeft behandeld. Uit de verklaring van de huisarts kan niet worden opgemaakt welke medische behandeling diende plaats te vinden en [de Inspecteur] heeft onweersproken gesteld dat er geen overleg of terugkoppeling is geweest tussen de huisarts en de arts van het kuuroord. De verklaring van de huisarts heeft voorts geen betrekking op een medische behandeling van de echtgenote van [belanghebbende].
10. [
Belanghebbende] stelt dat de belastingdienst heeft gezegd dat de kosten aftrekbaar zijn. Voor zover [belanghebbende] met deze stelling een beroep bedoelt te doen op het vertrouwensbeginsel, dient dit te worden verworpen. Gesteld noch gebleken is dat [de Inspecteur] toezeggingen heeft gedaan waaraan [belanghebbende] het in rechte te beschermen vertrouwen mocht ontlenen dat de aftrek zou worden verleend.
11.
Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat [de Inspecteur] de aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten terecht heeft geweigerd.
12.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Het gaat te dezen om de vraag of door belanghebbende gedane uitgaven voor de behandeling in het kuuroord zijn aan te merken als uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor genees- en heelkundige hulp als bedoeld in artikel 6.17, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001, tekst 2009).
7.2. Uitgaven voor een activiteit als de onderhavige zijn aan te merken als uitgaven voor geneeskundige hulp in de zin van voorvermelde wetsbepaling, indien die activiteit onderdeel uitmaakt van een complex van onderling samenhangende en op elkaar afgestemde maatregelen, door middel waarvan op voorschrift van een arts en onder rechtstreeks toezicht of rechtstreekse begeleiding van een arts of andere medisch geschoolde hulpverlener wordt gepoogd de fysieke en psychische toestand van een patiënt tot de voor hem optimale graad op te voeren, dan wel die zo goed mogelijk in stand te houden. Indien aan de overige voorwaarden voor aftrek is voldaan, maar de activiteit niet plaatsvindt onder rechtstreeks toezicht of rechtstreekse begeleiding van een (para)medicus, kunnen de uitgaven niettemin worden aangemerkt als uitgaven voor geneeskundige hulp, indien het gaat om therapeutische activiteiten onder omstandigheden waarin gezonde personen soortgelijke activiteiten niet plegen uit te oefenen. (Hoge Raad 23 februari 2007, nr. 42.382; ECLI:NL:HR:2007:AY8480, BNB 2007/282).
7.3. Indien een behandeling plaatsvindt onder verantwoording van een arts, waaronder blijkens de jurisprudentie moet worden verstaan: op advies en/of onder begeleiding van een arts, ook al geschiedt de feitelijke behandeling door iemand die naar Nederlandse begrippen niet als genees- of heelkundige hulpverlener wordt beschouwd, kan worden gesproken van genees- of heelkundige hulp, en kunnen de kosten daarvan als uitgaven wegens ziekte en invaliditeit in aanmerking komen (vgl. Hoge Raad 22 oktober 1980, nr. 20 145; ECLI:NL:HR:1980:AW9872, BNB 1980/319).
7.4. Om in aanmerking te komen voor aftrek van de onderhavige uitgaven wegens ziekte of invaliditeit dienen de behandelingen in het kuuroord minst genomen te geschieden op voorschrift van een arts, waaronder naar het oordeel van het Hof een arts naar Nederlandse begrippen, derhalve een BIG-geregistreerde medicus, moet worden verstaan.
7.5. Belanghebbende heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat de onderhavige uitgaven zijn gedaan in het kader van geneeskundige hulp in de zin van voorvermelde wetsbepaling. Niet aannemelijk is geworden dat de behandelingen die belanghebbende in het kuuroord heeft ondergaan onderdeel uitmaken van een complex van onderling samenhangende en op elkaar afgestemde maatregelen. Dat sprake is van behandelingen op voorschrift van een arts en onder rechtstreeks toezicht of rechtstreekse begeleiding van een arts of andere medisch geschoolde hulpverlener waarbij is gepoogd de fysieke en psychische toestand van belanghebbende tot de voor hem optimale graad op te voeren, dan wel die zo goed mogelijk in stand te houden, is evenmin vast komen te staan.
7.6. Uit de zich bij de gedingstukken bevindende verklaring van de huisarts van belanghebbende blijkt niet dat belanghebbende is verwezen voor het ondergaan van genees- of heelkundige hulp en evenmin dat de behandelingen in het kuuroord plaatsvinden op voorschrift en/of onder begeleiding van hem of van een arts in vorenvermelde zin. Door belanghebbende is geen verwijsbrief met een specifieke behandelingsopdracht aan een arts of paramedicus van het kuuroord in het geding gebracht. Gesteld noch gebleken is dat een dergelijke verwijsbrief bestaat. Het attest van de huisarts is bovendien van later datum dan het bezoek van belanghebbende aan het kuuroord. Ten slotte is gesteld noch gebleken dat de activiteiten die belanghebbende in het kuuroord heeft ondergaan plaatsvonden onder omstandigheden waarin gezonde personen soortgelijke activiteiten niet plegen uit te oefenen.
7.7. Gelet op het vorenoverwogene kan het hoger beroep van belanghebbende niet slagen. De overige stellingen van belanghebbende behoeven geen behandeling.

Proceskosten

8.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, H.A.J. Kroon en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing is op 15 juli 2014 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.