ECLI:NL:GHDHA:2014:2403

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
BK-13-001163 tot en met BK-13-01165
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatiebeschikking inzake buitenlandse bankrekening en informatieverplichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank de informatiebeschikkingen van de Inspecteur heeft bekrachtigd. De Inspecteur had belanghebbende verzocht om informatie over een buitenlandse bankrekening bij Van Lanschot Bankiers (Luxemburg) SA, naar aanleiding van gegevens die door de Belgische autoriteiten waren verstrekt. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet had voldaan aan haar informatieverplichting op grond van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr).

Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikkingen die de Inspecteur op 30 september 2011 had afgegeven voor de jaren 2008 tot en met 2010. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en stelde belanghebbende in de gelegenheid om alsnog de gevraagde informatie te verstrekken. In hoger beroep heeft belanghebbende betoogd dat de Inspecteur de informatiebeschikkingen niet had mogen nemen, omdat de rechtbank geen rekening had gehouden met het tijdsverloop en de bewijsnood waarin belanghebbende zich bevond.

Het Gerechtshof Den Haag heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de Inspecteur terecht om informatie heeft gevraagd. Het Hof oordeelde dat de gegevens van de rekeninghouders zoals vermeld op de renseignementen overeenkwamen met de gegevens van belanghebbende in het BVR-systeem van de belastingdienst. Het Hof bevestigde dat de gevraagde informatie van belang kon zijn voor de belastingheffing van belanghebbende voor de jaren 2008 tot en met 2010. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het Hof oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-13/01163 tot en met BK-13/01165

Uitspraak d.d. 16 juli 2014

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en
de Belastingdienst, kantoor [P],de Inspecteur,
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 juni 2013, nummers SGR 12/7863 tot en met SGR 12/7865, betreffende na te melden beschikkingen.

Beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur heeft op 30 september 2011 over de jaren 2008 tot en met 2010 aan belanghebbende informatiebeschikkingen gegeven als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr).
1.2. Belanghebbende heeft tegen de beschikkingen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 6 juli 2012 heeft de Inspecteur de beschikkingen gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en belanghebbende in de gelegenheid gesteld binnen een termijn van zes weken, gerekend vanaf de dag waarop de uitspraak is verzonden, alsnog aan de Inspecteur de in de informatiebeschikkingen gevraagde informatie te verstrekken.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Van belanghebbende is in hoger beroep een griffierecht geheven van in totaal € 115 voor de behandeling van de zaken BK-13/01163 tot en met BK-13/01165. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 4 juni 2014, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1. Op grond van de stukken van het geding gaat het Hof in hoger beroep uit van de volgende door de rechtbank in haar uitspraak vermelde feiten, waarbij de rechtbank belanghebbende als “eiseres” en de Inspecteur als “verweerder” heeft aangeduid.
“1. Op 18 februari 2005 hebben de Belgische autoriteiten in het kader van een zogenoemde spontane uitwisseling van inlichtingen fotokopieën verstrekt aan de FIOD-ECD Team Internationaal, welke bij een huiszoeking in België in beslag waren genomen. De belastingdienst heeft naar aanleiding van deze gegevens vervolgens onderzoek gedaan, later bekend geworden als het project Bank Zonder Naam. Het onderzoek richtte zich op het vaststellen van de identiteit van Nederlandse rekeninghouders bij Van Lanschot Bankiers (Luxemburg) SA te Luxemburg (VLB), waarvan de gegevens waren vermeld op vorengenoemde fotokopieën (de renseignementen).
2.
De renseignementen vermelden onder meer een rekening met nummer [...] ten name van “[X]”, met een saldo op 21 december 1994 van ƒ 183.395,21, op 5 september 1996 van ƒ 206.423,85 (ƒ 1.007,65 lopende rekening, ƒ 160.508,40 obligaties, ƒ 44.907,80 beleggingsfondsen), en op 28 november 1996 van ƒ 205.498,75 (ƒ 1.007,65 lopende rekening, ƒ 159.276 obligaties, ƒ 45.215,10 beleggingsfondsen). Verweerder heeft eiseres als houder van die rekening geïdentificeerd en haar hierover voor het eerst in 2007 aangeschreven.
3.
Eiseres heeft in haar aangiften inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over de jaren 2008 tot en met 2010 geen vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op een buitenlandse bankrekening bij VLB.
4.
Bij brief van 5 september 2011 heeft verweerder eiseres als houder van voormelde rekening om nadere informatie verzocht, waaronder de saldigegevens op 1 januari van de jaren 2008 tot en met 2010 dan wel de gegevens over de beëindiging van die rekening. Bij brief van 20 september 2011 heeft de gemachtigde met betrekking tot de VLB-rekening verwezen naar de eerder gevoerde correspondentie hierover. Bij brief van 21 september 2011 heeft verweerder, onder verwijzing naar vorengenoemde vragenbrief van 5 september 2011, een herinneringsbrief aan eiseres gestuurd. Bij brief van 25 september 2011 heeft eiseres de vragenbrief van 5 september 2011 beantwoord doch is daarin niet ingegaan op de vragen betreffende de VLB-rekening. Vervolgens heeft verweerder de onderhavige informatiebeschikkingen gegeven, waarin verweerder eiseres heeft verzocht om als rekeninghouder van voormelde rekening nadere gegevens en inlichtingen over die rekening te verstrekken. In bezwaar heeft eiseres ontkend voormelde rekening te hebben gehad.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur de beschikkingen terecht heeft gegeven, welke vraag belanghebbende ontkennend beantwoordt en de Inspecteur bevestigend.
4.2. Belanghebbende heeft ter ondersteuning van haar standpunt zakelijk weergegeven – het navolgende aangevoerd:
De Inspecteur had de informatiebeschikkingen niet mogen nemen. De rechtbank heeft geen rekening gehouden met het tijdsverloop dat is verstreken vanaf de datum van het renseignement en de jaren waarover thans informatie wordt opgevraagd. Elk belastingjaar staat op zich en de rechtbank had dus voor elk jaar feiten moeten vaststellen op grond waarvan kan worden aangenomen dat belanghebbende rekeninghouder is in dat jaar. De kracht van het bewijs van het renseignement neemt af voor de latere belastingjaren. Het is algemeen bekend dat het niet vanzelfsprekend is dat rekeninghouders voor een langere periode een rekening aanhouden. De rechtbank had moeten meewegen dat bewijs leveren van iets wat niet bestaat voor belanghebbende heel lastig is en dat belanghebbende daardoor in bewijsnood verkeert.
Het is algemeen bekend dat VLB geen informatie verstrekt. Doordat bij sommigen een reactie van de bank uitbleef hebben een aantal de bank persoonlijk bezocht voor een verklaring dat hij/zij geen rekening heeft, dan wel dat de rekening is opgeheven. VLB heeft geweigerd om een verklaring af te geven, waarmee wordt bevestigd dat belanghebbende geen rekening heeft bij VLB. De bank verricht geen onderzoek wanneer de belanghebbenden langer dan 10 jaar geleden cliënt waren en wanneer zij cliënten zijn geweest en de rekening is opgeheven. De bank geeft in het geheel geen verklaring in verband met het in Luxemburg geldende bankgeheim.
4.3. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden.
4.4. Voor een verdere uiteenzetting van de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vernietiging van de beschikkingen.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6.
De rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als “eiseres” en de Inspecteur als “verweerder” heeft aangeduid:
”8. Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Awr is een ieder verplicht desgevraagd aan verweerder de gegevens en inlichtingen te verschaffen en bescheiden over te leggen die voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn en de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen. Indien met betrekking tot een – voor zover hier van belang – op te leggen aanslag niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 van de Awr, kan verweerder dit op grond van artikel 52a, eerste lid, van de Awr vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (de informatiebeschikking).
9.
De rechtbank stelt voorop dat in het onderhavige geval voor de beoordeling of de gegeven informatiebeschikkingen rechtmatig zijn, van belang is of eiseres heeft voldaan aan de op haar rustende informatieverplichting van artikel 47 van de Awr. Verweerder neemt het standpunt in dat dit niet het geval is. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat op verweerder de last rust om dit aannemelijk te maken.
10.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit aannemelijk gemaakt. Daarbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verweerder heeft de gegevens van de rekeninghouders zoals vermeld op de renseignementen vergeleken met de gegevens in het geautomatiseerde systeem Beheer van Relaties van de belastingdienst (hierna: het BVR-systeem). Het BVR-systeem wordt voor wat betreft natuurlijke personen gevoed met gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de combinatie van de achternaam en de voorletters van eiseres en de omstandigheid dat, zoals blijkt uit de door verweerder ingebrachte schermprints uit het BVR-systeem, maar één persoon in het BVR-systeem voorkomt met die naamcombinatie, aannemelijk gemaakt dat eiseres rekeninghouder is (geweest) van de in de renseignementen opgenomen rekeningen bij VLB, zoals hiervoor onder 2. is vermeld.
11.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem gevraagde informatie voor de belastingheffing van eiseres voor de jaren 2008 tot en met 2010 van belang kon zijn. Voor de aanwezigheid van een belang als bedoeld in artikel 47 van de Awr is namelijk slechts vereist dat het gevraagde op zichzelf beschouwd van belang kan zijn voor de belastingheffing van de betrokken belastingplichtige (vgl. Hoge Raad 8 januari 1986, nr. 23 034, LJN: AW8125). Gelet op de door de Belgische autoriteiten verstrekte gegevens en de door verweerder uitgevoerde identificatie die erin resulteerde dat eiseres als rekeninghouder van voormelde rekening kon worden aangewezen, bestond er voor verweerder voldoende aanleiding om eiseres, nu dit ook voor haar belastingheffing voor de jaren 2008 tot en met 2010 van belang kon zijn, nadere inlichtingen te vragen omtrent de hiervoor genoemde rekening bij VLB. De enkele omstandigheid dat de VLB-renseignementen saldigegevens bevatten uit het jaar 1994 en 1996 kan, anders dan eiseres van mening is, aan voormeld oordeel niet afdoen, nu hieruit niet kan worden afgeleid dat er voor de jaren 2008 tot en met 2010 geen belang (meer) zou zijn voor de belastingheffing van eiseres. Het kan immers niet worden uitgesloten dat eiseres, die in ieder geval in 1994 en 1996 rekeninghouder was van voormelde VLB-rekening, ook in latere jaren nog steeds rekeninghouder was van die VLB-rekening, zo ook in 2008, 2009 en 2010. De hoogte van de saldi van die rekening op 21 december 1994, 5 september 1996 en 28 november 1996 alsmede de wijze waarop die saldi zijn belegd, te weten nagenoeg geheel in obligaties en beleggingsfondsen, wijst op een belegging voor de lange termijn. Nu verweerder ter zitting heeft verklaard dat het binnenlands vermogen van eiseres geen substantiële fluctuaties heeft ondergaan en het voorts een algemene ervaringsregel is dat buitenlandse banktegoeden in een land met een bankgeheim voor een langere periode worden aangehouden, vraagt dit om een nadere toelichting van de zijde van eiseres.
12.
Nu eiseres, ondanks herhaalde verzoeken van verweerder daartoe, geen gegevens over voormelde rekening heeft verstrekt, heeft eiseres niet aan haar informatieverplichting voldaan. Aldus zijn ten aanzien van eiseres terecht de onderhavige informatiebeschikkingen gegeven.
13.
Het beroep van eiseres op de uitspraak van de rechtbank Breda van 20 september 2012 (nr. 12/1937, LJN: BY2216) kan niet tot een ander oordeel leiden, nu in het daar voorliggende geval, anders dan hier het geval is, verweerder niet aannemelijk had gemaakt dat de desbetreffende belastingplichtige in een eerder oud jaar (1994) gerechtigd was tot een buitenlandse bankrekening.
14.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard. De rechtbank zal eiseres op grond van artikel 27e, tweede lid, van de Awr een nieuwe termijn stellen om de in de informatiebeschikkingen gestelde vragen te beantwoorden en de verzochte informatie te verstrekken. De rechtbank acht een termijn van zes weken passend. De rechtbank acht het verder redelijk deze termijn te doen aanvangen vanaf de dag na die van verzending van de uitspraak.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Het gaat erom of de in de beschikkingen gevraagde informatie over het verloop van de rekening [...] bij VLB van belang kan zijn voor de belastingheffing ten aanzien van belanghebbende. Het Hof beantwoordt die vraag bevestigend. De voornaam en de achternaam van de rekeninghouder op het renseignement matchen slechts met één achternaam en voornaam die voorkomt in het BVR-systeem en dat is die van belanghebbende.
7.2. De hoogte van het saldo van de rekening per einde 1994 en dat per einde 1996 alsmede de omstandigheid dat sprake is van beleggingen in obligaties en effecten. doen aannemelijk zijn dat belanghebbende een belegging voor de lange termijn aanhoudt of heeft aangehouden.
7.3. Anders dan belanghebbende stelt, is voor de beantwoording van de vraag of de Inspecteur bij belanghebbende informatie mocht opvragen niet bepalend of de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende een rekening bij VLB heeft in de jaren waarover de informatie wordt gevraagd.
7.4. De Inspecteur kon zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat de gevraagde informatie voor de belastingheffing ten aanzien van belanghebbende voor de jaren 2008 tot en met 2010 van belang kon zijn, omdat die informatie helderheid zou kunnen geven over de vraag of belanghebbende in die jaren over niet door hem aangegeven vermogen beschikte (vergelijk HR 18 april 2003, nr. 38 122, ECLI:NL:HR:2003:AF7498).
7.5. Het Hof komt tot de conclusie dat de Inspecteur belanghebbende terecht om informatie over het verloop van de rekening [...] bij de VLB heeft gevraagd onder verwijzing naar artikel 47 van de Awr.

Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht, nu het hoger beroep ongegrond is, geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Evenmin is er aanleiding belanghebbende het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, G.J. van Leijenhorst en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 16 juli 2014 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.