In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam betreffende de vastgestelde WOZ-waarde van zijn vrijstaande woning aan [a-straat 1] te [Z]. De waarde was vastgesteld op € 814.000 voor het kalenderjaar 2012, maar na bezwaar door de Heffingsambtenaar verlaagd naar € 774.000. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de WOZ-waarde verder verlaagd tot € 718.000. Belanghebbende is het hier niet mee eens en stelt dat de waarde nog lager moet zijn, namelijk € 450.000, vanwege overlastgevende omgevingsfactoren zoals geparkeerde auto's en stinkend water in de singel.
De mondelinge behandeling vond plaats op 7 mei 2014, waarbij belanghebbende niet aanwezig was. De Heffingsambtenaar heeft een taxatierapport overgelegd, waaruit blijkt dat de waarde van de woning is geschat op € 718.000 per 1 januari 2011. Dit rapport houdt rekening met de verkoopprijzen van vergelijkbare woningen. Het Hof oordeelt dat de Heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld, ondanks de door belanghebbende aangevoerde omgevingsfactoren.
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de Heffingsambtenaar zijn bewijslast heeft voldaan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de waarde van de woning moet worden bepaald op basis van de waarde in het economische verkeer, en dat de Heffingsambtenaar de WOZ-waarde niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.