ECLI:NL:GHDHA:2014:2186

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
30 juni 2014
Zaaknummer
200.095.720/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor brandschade aan schip door laswerkzaamheden

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid voor brandschade aan een schip, ontstaan door laswerkzaamheden op de achterste scheepsluiken. De appellanten, verzekeraars van de schade, hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin hun vorderingen waren afgewezen. De rechtbank had vastgesteld dat op 15 augustus 2003 laswerkzaamheden door Perfect zijn uitgevoerd, wat leidde tot een brand in het ruim van het schip, waarbij houtpulp in vlammen opging. De appellanten vorderden schadevergoeding van Perfect, Ha-Ce Marine B.V. en ERS Equipment Rental & Services B.V., maar het hof oordeelde dat de betrokken partijen niet aansprakelijk waren. Het hof concludeerde dat de mate van waarschijnlijkheid van brand door de laswerkzaamheden niet zodanig was dat de betrokkenen zich naar maatstaven van zorgvuldigheid hadden moeten onthouden van hun handelen. Het hof oordeelde dat Perfect mocht vertrouwen op de informatie van de scheepsleiding en dat er geen bewijs was dat Perfect of Ha-Ce op de hoogte waren van de aanwezigheid van brandbare materialen in het achterruim. De vorderingen van de appellanten werden afgewezen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, met veroordeling van de appellanten in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.095.720/01
Zaak- en rolnummer rechtbank: 287535 / HA ZA 07-1715
Arrest van 13 mei 2014
in de zaak van

1.ASSICURAZIONI GENERALI S.p.A,gevestigd te Trieste, Italië,

2.
UMS IMMOBILIARE GENOVA S.p.A.,
gevestigd te Trieste, Italië,
3.
MILANO ASSICURAZIONI S.p.A. (DIVISIONE SASA),voorheen SASA ASSICURAZIONI RIASSICURAZIONI S.P.A.,
gevestigd te Milaan, Italië,
4.
FORNAROLI CARTA S.P.A.,
voorheen FORNAROLI CARTA S.r.l.,
gevestigd te Milaan, althans Piacenza, Italië,
appellanten,
tevens geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep van HA-CE MARINE B.V.,
advocaat: mr. W.P. den Hertog te Den Haag,
tegen

1.PERFECT MAINTENANCE B.V.,gevestigd te Rotterdam,geïntimeerde,advocaat: mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,hierna ook te noemen: PM,

2.
HA-CE MARINE B.V.,
gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appelante in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
hierna ook te noemen: Ha-Ce,
3.
ERS EQUIPMENT RENTAL & SERVICES B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: B. van Mieghem te Rotterdam,
hierna ook te noemen: ERS.

1.Het geding

Bij exploot van 25 augustus 2011 zijn appellanten in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 25 mei 2011, gerectificeerd op 27 juli 2011. Bij tussenarrest van 20 december 2011 is een comparitie van partijen gelast. Die comparitie is niet gehouden. Bij memorie van grieven (met producties) hebben appellanten tien grieven aangevoerd. Perfect, Ha-Ce en ERS hebben elk een memorie van antwoord genomen. Ha-Ce heeft daarbij één productie overgelegd, ERS twee. Ha-Ce heeft bij haar memorie tevens, onder aanvoering van één grief, incidenteel hoger beroep ingesteld. Appellanten hebben op dat laatste gereageerd bij memorie van antwoord in incidenteel appel. Vervolgens zijn stukken overgelegd en is arrest gevraagd.

2.Beoordeling van het hoger beroep

2.1
De door de rechtbank in haar genoemde vonnis vastgestelde feiten zijn in hoger beroep niet bestreden. Ook het hof gaat van die feiten uit.
2.2
Op grond van de door de rechtbank vastgestelde feiten en hetgeen door de betrokken partijen jegens elkaar is gesteld, erkend dan wel niet of onvoldoende-gemotiveerd
weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte
producties, staat tussen appellanten enerzijds en elk van de drie andere partijen anderzijds het volgende vast:
Op 15 augustus 2003 zijn in opdracht van ERS door Perfect laswerkzaamheden op de achterste scheepsluiken van het dek van het m.s. Joanna uitgevoerd. Als gevolg van die werkzaamheden is brand uitgebroken en zijn schip en lading beschadigd.
De laswerkzaamheden hielden verband met het aan het dek zeevast zetten van lading (verder: de Saipem-lading), te weten 32 stuks
project equipment, voor vervoer van Rotterdam naar Ravenna, Italië, ten behoeve van Saipem SpA/Saipem B.V. (verder: Saipem).
Saipem heeft voor het laden van de Saipem-lading op het schip haar zusteronderneming ERS ingeschakeld.
ERS heeft op haar beurt het lasbedrijf Perfect opdracht gegeven te zorgen voor personeel en materiaal voor het als deklading zeevast zetten (
lashing/securing/seafastening) van de Saipem-lading.
ERS heeft verder Ha-Ce in de persoon van H.C. [betrokkene 7] als warranty surveyor ingeschakeld om toezicht te houden op het laden en zeevast zetten van de Saipem-lading en om te beoordelen of die lading op een voor het zeevervoer veilige wijze was geladen en zeevast gezet.
ERS heeft verder een bedrijf genaamd Unilash ingeschakeld voor het aan boord laden van de Saipem-lading.
Eerst is bekeken of de Saipem-lading (deels) achterin het ruim kon worden geplaatst. Daartoe zijn in aanwezigheid van personeel van EMS ([betrokkene 1] en [betrokkene 2]) en Unilash ([betrokkene 3]en [betrokkene 4]) de achterste luiken gelicht. Nadat was geconstateerd dat in dat gedeelte van het ruim in elk geval twee grote machineonderdelen als lading aanwezig waren en daar voor de Saipem-lading geen plaats was, is besloten de Saipem-lading geheel op de luiken te plaatsen en als deklading te vervoeren.
Daarna zijn de luiken weer gesloten en is Unilash begonnen met het op de achterste luiken plaatsen van die lading. Eerst toen een deel van de lading op de luiken was geplaatst kwamen de mensen van Perfect en de surveyor [betrokkene 7] aan boord.
Om de deklading deugdelijk zeevast te zetten was het naar de mening van in elk geval de surveyor noodzakelijk dat op de luiken zogenoemde zeevasten (ogen en steunen) werden gelast. Dat is besproken met de eerste stuurman, die daarmee instemde en die meedeelde dat in het voorste deel van het ruim houtpulp was geladen en in het achterste deel enkel machineonderdelen. De surveyor heeft aan de lassers aangegeven waar de zeevasten moesten worden vast gelast.
Men is enige uren bezig geweest met (onder meer) het lassen. De eerste stuurman was in die tijd ook aan dek. Op geen enkel moment heeft de eerste stuurman of de kapitein bezwaar gemaakt tegen de laswerkzaamheden.
Door de laswerkzaamheden zijn de onderzijden van de enkelwandige scheepsluiken heet geworden, waardoor verhitte verf- of metaaldelen aan de onderzijde van die luiken zijn vrij gekomen, welke verhitte delen de zich in het achterruim - naast de genoemde andere lading (twee grote machineonderdelen) - bevindende balen houtpulp hebben doen ontvlammen.
In het
voorruim bevonden zich de meeste balen houtpulp.
Door de brand en door het blussen daarvan is, zoals gezegd, schade ontstaan aan schip en lading, waaronder de balen houtpulp die toebehoorden aan appellant sub 4 (verder: Fornaroli).
Er is averij-grosse verklaard.
De door Fornaroli geleden schade is door haar verzekeraars, appellanten sub 1 (verder: Generali) en sub 2, vergoed. Die verzekeraars zijn daarbij gesubrogeerd in de rechten van Fornaroli. Appellante sub 2, van wie de rechtsopvolgster is appellante sub 3, heeft haar desbetreffende vorderingsrechten gecedeerd aan Generali.
2.3
Appellanten, oorspronkelijk eiseressen, vorderen vergoeding van de aanvankelijk door hun verzekerde Fornaroli (en door hen zelf) geleden schade.
De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen.
2.4
De grieven nopen tot beoordeling van de deugdelijkheid van de grondslag van de vorderingen van appellanten en daarmee van de aansprakelijkheid van Perfect, Ha-Ce en ERS voor de onderhavige brandschade aan de lading houtpulp van Fornaroli.
2.5
Voor aansprakelijkheid als hiervoor bedoeld is vereist dat de mate van waarschijnlijkheid
van brand van het houtpulp in het ruim als gevolg van het lassen op de luiken zodanig was dat de betrokkenen zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van hun handelwijzen hadden moeten onthouden. Daarbij moet mede worden gelet op de aard en de ernst van de mogelijke schade en op de bezwaarlijkheid en gebruikelijkheid van het nemen van voorzorgs- en controle maatregelen.
2.6
Aan hetgeen is gesteld of gebleken zijn geen aanwijzingen te ontlenen dat indien zich in het achterruim geen - makkelijk ontvlambare - balen houtpulp hadden bevonden er brand zou zijn ontstaan. Voor de aansprakelijkheid van de oorspronkelijk gedaagde partijen is dan van belang of zij van de aanwezigheid van dit brandbare materiaal in het achterruim op de hoogte waren of bij het betrachten van de vereiste zorgvuldigheid op de hoogte hadden moeten zijn.
Perfect
2.7
Gesteld noch gebleken is dat Perfect wist dat er de balen houtpulp in het achterruim aanwezig waren.
Perfect mocht er in het licht van de onder 2.2 weergegeven feiten van uit gaan dat zij in elk geval door de kapitein of de eerste stuurman van het schip of door EMS - welke laatste haar opdrachtgever was en van wie zij mocht aannemen dat zij over de beoogde laswerkzaamheden met die leiding van het schip contact had gehad - gewaarschuwd zou zijn indien zich makkelijk ontvlambaar materiaal in het achterruim bevond. Zij behoefde daar verder geen eigen onderzoek naar te doen. Zij heeft ook mogen aannemen dat het de taak van de scheepsleiding was om, indien daar vanwege de brandbaarheid van de lading aanleiding voor was, tijdens of na het laswerk door bijvoorbeeld een bemanningslid te laten controleren of in het ruim geen brand ontstond.
De stelling van appellanten dat de wijze waarop er is gelast, met name te heet, de kans op vrijkomende hete verf- of metaaldelen is vergroot, doet aan het voorafgaande niet af en vormt geen reden om aansprakelijkheid van Perfect aan te nemen.
De door appellanten in het geding gebrachte verklaring van [betrokkene 5] leidt het hof niet tot een ander oordeel.
Hoewel in de verklaring van [betrokkene 3] staat "Ik had het gevoel dat de eerste Stuurman onder invloed was van alcohol. Met hem was moeilijk te communiceren" en [betrokkene 4] heeft verklaard: "Toen wij klaar waren met laden zag ik de Kapitein. Ik had het gevoel dat hij had gedronken. Ik kreeg dat gevoel door zijn manier van handelen en bewegen.", volgt daar niet uit dat het personeel van Perfect of de andere betrokkenen hadden moeten begrijpen dat de scheepsleiding niet in staat was om de juiste van belang zijnde informatie over de (brandbaarheid van de) lading te verstrekken of niet in staat was datgene te doen wat in het algemeen in een geval als dit van de scheepsleiding mag worden verwacht.
Voor zover appellanten Perfect verwijten dat haar personeelslid [betrokkene 6] niet passend heeft gereageerd toen hij bij het van boord gaan zag dat er (wat) rook kwam uit de achterste deur die toegang geeft tot het ruim, miskennen zij dat uit de verklaring van [betrokkene 6] waarop zij zich beroepen staat: "De Kapitein zei dat hij dacht dat dit kwam van warm geworden verf aan de onderzijde van de luiken", waaruit blijkt dat de rook ook door de scheepsleiding - die als taak had om bij (dreigende) brand passende maatregelen te nemen - was opgemerkt.
Er is op deze gronden, ondanks de voorzienbare grote gevolgen van eventuele brand in het ruim van het schip, geen reden om Perfect aansprakelijk te achten voor de brand.
Ha-Ce
2.8
Ook met betrekking tot Ha-Ce geldt dat gesteld noch gebleken is dat zij wist dat er de balen houtpulp in het achterruim aanwezig waren. Vast staat dat [betrokkene 7] niet op het schip aanwezig was toen de luiken van het achterruim geopend waren. Hij heeft dus zelf de inhoud van dat ruim niet gezien.
Ha-Ce heeft gemotiveerd aangevoerd dat zij voorafgaande aan de laswerkzaamheden van de scheepsleiding heeft vernomen dat zich onder de luiken waarop gelast zou worden geen brandbaar materiaal bevond. In de in het geding gebrachte schriftelijke verklaring van [betrokkene 7] staat daaromtrent: "De Eerste Stuurman liet mij weten dat onder de voorste luiken, en dus voor het midden, houtpulp was geladen. Onder de achterste luiken, dus achter het midden zouden enkel machineonderdelen zijn geladen." Appellanten hebben dat onvoldoende gemotiveerd weersproken en overigens ook geen concreet bewijsaanbod op dit onderdeel gedaan.
Verder staat vast dat de eerste stuurman van de laswerkzaamheden op de luiken op de hoogte was en daar, zo niet expliciet dan wel impliciet, toestemming voor heeft gegeven.
In deze situatie behoefde Ha-Ce geen onderzoek te doen naar de aanwezigheid van brandbare lading in het achterruim. Zij mocht afgaan op de mededelingen en de gedragingen van de eerste stuurman.
Ha-Ce had als warranty surveyor geen
bijzonderezorgplicht voor andere lading dan de Saipem-lading. Ha-Ce heeft noch door haar rol als warranty surveyor, noch door haar uitlatingen of gedragingen (op een aan haar te verwijten wijze) bij Perfect het vertrouwen gewekt dat er geen brandgevaar was.
Verder is hetgeen omtrent de aansprakelijkheid van Perfect werd overwogen van overeenkomstige toepassing.
ERS
2.9
Reeds omdat noch Perfect, noch Ha-Ce jegens appellanten aansprakelijk is, kan de aansprakelijkheid van ERS niet worden gebaseerd op artikel 6:171 BW.
2.1
Wat de eigen rol van ERS betreft geldt het volgende.
Vast staat dat personeelsleden van ERS zelf vanaf het dek in het achterruim hebben kunnen kijken toen de desbetreffende luiken waren gelicht. Uit de bij de politie afgelegde verklaring van Caporali - "In het ruim stonden twee grote machine onderdelen, de rest van de lading zou hout/papierpulp betreffen." volgt vanwege de woorden "zou betreffen" niet dat hij heeft gezien of heeft kunnen zien dat zich ook in het achterruim hout/papierpulp bevond. Uit die verklaring volgt wel dat aan Caporali is meegedeeld dat het schip hout/papierpulp als lading had, maar niet dat een deel van die lading zich ook in het achterruim bevond. Dit oordeel spoort met de volgende passage van die verklaring: "Wel is (hof; door de eerste stuurman) medegedeeld dat er niet op de voorzijde van het schip gelast mocht worden omdat daar houtpulp was geladen. Later nadat de brand geconstateerd was, bleek dat haast het gehele ruim met houtpulp beladen was." De door de eerste stuurman op 18 augustus 2003 tegenover de politie afgelegde verklaring dat ook Caporali, toen de luiken van het achterruim open waren, heeft gezien dat de lading grotendeels uit houtpulp bestond, acht het hof niet geloofwaardig, mede omdat de stuurman op 22 augustus 2003 jegens de politie heeft verklaard: "Ik heb tegen niemand gezegd waaruit de lading van het schip bestond. Ik ging ervan uit dat de lasser dat wel aan mij zou vragen." en in de schriftelijke verklaringen van [betrokkene 3] en [betrokkene 4], die toen de luiken waren gelicht in het achterruim hebben kunnen kijken, staat dat zij twee machineonderdelen zagen en dat zij niet wisten dat er onderdeks houtpulp was geladen.
Appellanten hebben in hoger beroep ook geen (concreet) bewijs aangeboden van de stelling dat ERS wist dat in het achterruim balen houtpulp waren geladen.
Verder is hetgeen omtrent de aansprakelijkheid van Perfect werd overwogen van overeenkomstige toepassing.
voorts
2.11
Het hof passeert het bewijsaanbod van appellanten, als niet ter zake doende, althans onvoldoende gespecificeerd.
2.12
De conclusie is dat de vorderingen van appellanten geen deugdelijke grondslag hebben. De grieven behoeven geen nadere bespreking.
2.13
Overigens volgt, mede gelet op hetgeen onder 2.2 sub o, is overwogen, niet uit hun stellingen dat de appellanten sub 2, 3 en 4 (nog) belang bij hun vorderingen hebben.
2.14
Het vonnis zal worden bekrachtigd, met veroordeling van appellanten, als de in het ongelijk gestelde partijen, in de kosten van het hoger beroep.
2.15
Vanwege het devolutieve karakter van het hoger beroep was het incidenteel hoger beroep niet nodig. Ha-Ce zal wegens gebrek aan belang in dat beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.

3.Beslissing

Het hof:
in het principaal hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt appellanten in de kosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden worden bepaald als volgt:
  • aan de zijde van Perfect op € 4.713,- aan griffierecht en € 2.632,- (tarief V, 1 punt) aan salaris voor de advocaat;
  • aan de zijde van Ha-Ce op € 4.713,- aan griffierecht en € 2.632,- (tarief V, 1 punt) aan salaris voor de advocaat;
  • aan de zijde van ERS op € 4.713,- aan griffierecht en € 2.632,- (tarief V, 1 punt) aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de veroordelingen in de proceskosten betreft;
in het incidenteel hoger beroep:
verklaart Ha-Ce niet-ontvankelijk in haar incidenteel hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, J.H.W. de Planque en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 mei 2014 in aanwezigheid van de griffier.