Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Arrest van 24 juni 2014
[naam],
[naam],
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
(2.1) [appellant] heeft in 2006 een perceel, gelegen aan de [adres] te [plaats] (bouwnummer 5) gekocht van Koudijs Ontwikkeling BV (hierna: Koudijs Ontwikkeling). [geïntimeerde] heeft in 2006 een belendend perceel, gelegen aan de [adres] te [plaats] (bouwnummer 2), gekocht van Koudijs Ontwikkeling. Beide percelen, die deel uitmaken van een bouwplan voor zes woningen, zijn in december 2006 in eigendom overgedragen (geleverd) aan respectievelijk [appellant] en [geïntimeerde] op een moment dat de percelen nog niet waren bebouwd . Aan zowel de koop/ aannemingsovereenkomst van [appellant] – hierna: de koopakte –, als aan de leveringsakte van [appellant] was een tekening van het betreffende bouwplan gehecht (productie 4 inleidende dagvaarding). Deze tekening is eveneens aan het bestreden vonnis van 4 januari 2012 gehecht. De beide percelen vormden bij levering één kadastraal geheel. Het bouwplan is inmiddels uitgevoerd door Koudijs Bouw B.V. (hierna: Koudijs Bouw), waarbij op beide percelen overeenkomstig de afspraken een vrijstaande woning is gebouwd. Op het perceel van [geïntimeerde] is tevens een geplande carport (hierna: de carport) gebouwd. Deze carport is met de zuidelijke zijkant langs of op de erfgrens van [appellant] geplaatst. Bij een aantal woningen in het bouwplan is eveneens voorzien in een carport ter plaatse van de erfgrens met de buren.
(2.2) In de koopakte van [appellant] is onder I vermeld:
“De ondernemer[hof: Koudijs Ontwikkeling]
verkoopt aan de verkrijger[hof:[appellant]]
(…) een perceel (…) ter grootte van circa 431 m2, (…)Artikel 2 Verschil tussen de werkelijke en de hiervoor opgegeven maat of grootte van de grond geeft geen aanleiding tot enige rechtsvordering tot vergoeding ter zake. (…)(2.3) In de leveringsakte van [appellant] is onder meer vermeld:
“1.Levering Registergoed(…) een perceel bouwterrein (bouwnummer 5) bestemd voor de bouw van een woonhuis en de aanleg van twee parkeerplaatsen (..) ter grootte van ongeveer vier aren eenendertig centiaren, of zoveel groter of kleiner als bij latere kadastrale opmeting zal blijken (…)”(2.4) In de leveringsakte van [geïntimeerde] is onder meer vermeld:
“1.Levering Registergoed(…) een perceel bouwterrein (bouwnummer 2) bestemd voor de bouw van een woonhuis en de aanleg van twee parkeerplaatsen (..) ter grootte van ongeveer vijf aren en zestig centiaren, of zoveel groter of kleiner als bij latere kadastrale opmeting zal blijken (..)”(2.5) Kadastrale opmeting van de twee percelen heeft niet plaatsgevonden omdat partijen geen overeenstemming konden bereiken over de daarbij te hanteren uitgangspunten.
(2.6) Tussen partijen is een geschil ontstaan over de loop van de erfgrens tussen beide percelen, meer in het bijzonder de erfgrens ter hoogte van de carport van [geïntimeerde]. Dit heeft geleid tot een procedure bij de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht, waarbij [appellant] heeft gevorderd, zoals in het bestreden vonnis van 12 oktober 2011 is vermeld.
Zakelijk weergegeven houdt de vordering in:
primair: een verklaring voor recht dat de erfgrens tussen de percelen van partijen is gelegen ter plaatse van de zuidelijke rand van het zuidelijke deel van de fundering van de carport van [geïntimeerde] en in het verlengde daarvan;
subsidiair: aanwijzing van de erfgrens op de voet van artikel 5:47 BW.
(2.7) De rechtbank heeft, zakelijk weergegeven, overwogen
(i) De tekening bij de leveringsakte en de bestektekening bij het bouwplan dienen er niet toe om de erfgrenzen in de precieze verhoudingen in kaart te brengen, terwijl ook de in de akte vermelde grootte van het overgedragen perceel geen uitsluitsel biedt.
(ii) De deskundige van het kadaster, aan wie is gevraagd de erfgrens tussen beide percelen vast te stellen, heeft de rechtbank laten weten dat hij de vragen van de rechtbank niet kan beantwoorden, aangezien er geen overeenstemming is tussen partijen over het verloop van de kadastrale grens.
(iii) Er is sprake van een situatie dat de loop van de grens tussen beide percelen onzeker is, zodat de subsidiaire vordering zal worden toegewezen.
Vervolgens heeft de rechtbank de erfgrens vastgesteld met inachtneming van de feitelijke situatie, kort gezegd en voor zover thans relevant, evenwijdig aan en in het verlengde van de rand van de dakgoot van de carport (zie voor de precieze omschrijving rechtsoverweging 3.1 van het dictum in het bestreden vonnis van 11 juli 2012).
evenwijdig aan de rand van de funderingvan de carport. Volgens [geïntimeerde] loopt de perceelsgrens – evenals bij de overige carports in het bouwplan –
evenwijdig aan de rand van de dakgootvan de carport. Daarnaast stelt [appellant] dat de carport niet is gebouwd volgens het oorspronkelijk ontwerp, maar dat [geïntimeerde] een breder dak op zijn carport heeft gekregen, zodat het dak (inclusief dakgoot) circa 24 centimeter tot 31 cm uitsteekt over het perceel van [appellant].
leidt tot de conclusie dat het ten tijde van de levering de naar objectieve maatstaven kenbare bedoeling was dat de erfgrens zou lopen evenwijdig aan de rand van de dakgoot van de carport. Niet logisch is immers dat de perceelsgrens zou lopen op een plaats, die van begin af aan goederenrechtelijke complicaties zou oproepen – hiervan is sprake bij de door [appellant] gestelde grens op de carportfundering. De omstandigheid dat het ontwerp van de carport enigszins is aangepast in verband met nadere vergunningsvoorwaarden op last van de welstandscommissie en dat het overstek van de carport daardoor is vergroot – overigens in aanzienlijk mindere mate dan [appellant] stelt (de totale overkappingsbreedte is volgens de bouwtekening met 9,9 cm toegenomen) – maakt het voorgaande niet anders. Juist bij nieuwbouwprojecten, zoals de onderhavige, kunnen (marginale) wijzigingen optreden en kunnen de exacte perceelsgrenzen niet steeds bij voorbaat worden voorzien. Niet voor niets kent de leveringsakte de aanduiding ‘circa’ voor de perceelsgrootte en kan verschil in maatvoering niet tot enigerlei rechtsvordering jegens verkoper leiden (dit laatste uiteraard indien binnen de marge van ‘circa’ wordt gebleven, zoals in dit geval). De juistheid van voormelde conclusie (naar objectieve maatstaven kenbaar dat de grens zou lopen evenwijdig aan de rand van de dakgoot van de carport) wordt bevestigd door het feit dat de overige carports op identieke wijze zijn gebouwd en dat de erfgrens bij die overige percelen ook steeds is vastgesteld evenwijdig aan de rand van
de dakgootvan de carport.
de fundering van de carport en het verlengde daarvanwordt verworpen. In de leveringsakte zijn hiertoe geen, althans geen toereikende aanknopingspunten gevonden. Dit standpunt is immers in de kern slechts gebaseerd op de aan de leveringsakte gehechte tekening waarop als erfgrens tussen het perceel van partijen een rechte doorlopende lijn is getekend naar het ten westen van [appellant] liggende perceel [adres] (met bouwnummer 4), en wel langs de kop van de mandelige weg, de Voordijk (op diverse tekeningen te zien). Het hof heeft reeds geoordeeld dat deze tekening niet doorslaggevend is voor de ligging van de erfgrens, maar slechts een indicatie vormt voor de locatie van de carport.
De diverse argumenten die [appellant] naar voren heeft gebracht om zijn standpunt te onderbouwen dat de lijn op deze tekening desondanks bepalend is voor de plaats van de erfgrens, zijn vrijwel steeds argumenten achteraf en voldoen niet aan voormelde maatstaf van objectiviteit zoals blijkend uit de leveringsakte, althans zijn ontoereikend om de argumentatie van rechtsoverweging 7 te ondergraven. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt de bestreden vonnissen en
- wijst de vorderingen van [appellant] af;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op 11 juli 2012 begroot op € 263,-- aan griffierecht en € 637,50 aan salaris advocaat;
H.C. Grootveld en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juni 2014 in aanwezigheid van de griffier.