Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest van 24 juni 2014
2. AMSTELLAND VASTGOED B.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
3. BALLAST NEDAM SIGMA B.V.,
PROVINCIE ZUID-HOLLAND,
Het geding
mr. A. de Snoo, advocaat te Amsterdam, voor Ballast Nedam en door mr. De Jager voornoemd voor de Provincie, aan de hand van pleitnota's die aan het hof zijn overgelegd. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt. Door Ballast Nedam is een procesdossier overgelegd. Tot slot hebben partijen arrest gevraagd. Overeenkomstig een tijdens de pleidooien gemaakte afspraak hebben partijen bij brieven van 3 april 2014 nog enige informatie nagezonden.
Beoordeling na verwijzing
schappij B.V. was als eigenaar van dit perceelsgedeelte aangewezen. Het hof ontleent aan na te noemen eindvonnis dat deze vennootschap het desbetreffende perceel in eigendom heeft overgedragen aan Ballast Nedam Sigma B.V., die het op haar beurt in eigendom heeft overgedragen aan Amstelland Vastgoed B.V. (hierna: Amstelland). Amstelland is door de rechtbank beschouwd als de rechtspersoon aan wie de schadeloosstelling toekomt.
Het onteigeningsvonnis is blijkens het eindvonnis van 2 maart 2011 (hierna: het eindvonnis, ECLI:NL:RBDOR:2011:BP7353) in de openbare registers ingeschreven op 2 juni 2009. Deze datum geldt dan ook als peildatum.
Bij eindvonnis heeft de rechtbank de schadeloosstelling vastgesteld, die naar haar oordeel aan Amstelland toekomt.
3.3 Het middel betoogt onder 1, onder meer, dat het oordeel van de rechtbank dat het niet is toegestaan om de huidige verkeersbestemming weg te denken, onjuist is, en verwijst in dat kader naar het arrest van de Hoge Raad van 9 juli 2010, LJN BL1634, NJ 2010/631. De klacht is gegrond. Indien de in een bestemmingsplan aan het onteigende gegeven bestemming bepaald is door een ten tijde van de vaststelling van dat plan al bestaand (concreet) plan voor de aanleg van een mede op het onteigende aan te leggen werk teneinde daarmee de juridisch-planologische onderbouwing en regeling te geven die de beoogde aanleg van dat werk mogelijk zal maken, moet dat bestemmingsplan in zoverre worden aangemerkt als behorende tot de in art. 40c, aanhef en onder 3º Ow, bedoelde plannen zodat de invloed daarvan buiten beschouwing zal moeten blijven bij de bepaling van de werkelijke waarde van het onteigende. De rechtbank had derhalve behoren te onderzoeken of het in 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Omleiding N217 Stougjesdijk" valt aan te merken als behorende tot de plannen (als in art. 40c, aanhef en onder 3º, Ow bedoeld) voor de aanleg van de, mede op de onteigende gronden geprojecteerde, provinciale weg N217 en had daarvan behoren te laten afhangen of bij de waardering van onteigende gronden de invloed van de bestemming "verkeersdoeleinden" al of niet behoort te worden geëlimineerd.
3.4 In het verlengde van het voorgaande slagen ook de op onderdeel 1 voortbouwende klachten van de onderdelen 2a, 2b en 2d, gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat aan het onteigende geen verwachtingswaarde toekomt omdat (rov. 2.9) het onteigende al een bestemming "verkeersdoeleinden" had en na de onteigening ook blijft houden en omdat (rov. 2.11) het niet is toegestaan om die verkeersbestemming weg te denken. Immers aan dat oordeel ontvalt de grondslag indien het hiervoor in 3.3 bedoelde onderzoek tot de conclusie leidt dat bij de waardebepaling van het onteigende de invloed van de bestemming "verkeersdoeleinden" behoort te worden geëlimineerd.
- een fase van verkenningen waarin is onderzocht wat mogelijke oplossingen zijn voor de verkeersintensiteitsproblemen op de Stougjesdijk, uitmondend in de 'Informatienota Stougjesdijk (Oud-Beijerland), resultaat van de verkenning',
- een door de zes gemeenten in de Hoeksche Waard, het Waterschap De Groote Waard, Rijkswaterstaat directie Zuid-Holland en de Provincie gezamenlijk verrichte verkeersstudie ('Verkeersstudie provinciale weg N217'),
- gemeentelijke nota's zoals het 'Ambitiedocument stadse allures en dorpse charmes',
- besluitvorming op provinciaal niveau,
- de Startnotitie voor de tracénota / milieueffectrapportage van februari 2004,
- de Tracénota/MER N217 Omleiding Stougjesdijk van maart 2005, waarin twee als realistisch aangemerkte tracéalternatieven zijn onderzocht en die, zo begrijpt het hof, hebben geleid tot een keuze voor het alternatief, aangeduid als alternatief 3, dat ten slotte vertaald is in het bestemmingsplan.
- een visiedocument, genaamd
Ambities van Oud-Beijerland, "Stadse allures en dorpse charme",uitgegeven in februari 2002,
- rapportage
"Ruimtelijke Hoofdstructuur 2015/2030 voor de Structuurvisie Oud-Beijerland",van juni 2004,
- het
Streekplan Zuid-Holland, van 17 mei 2000,
- het
Streekplan Zuid-Holland Zuid Hoeksche Waard, van 31 januari 2007
-
Integrale visie dorpsontwikkeling Oud-Beijerland, vastgesteld door de raad van de gemeente op 23 april 2007,
-
Structuurvisie Hoeksche Waard, op 8 juli 2008 vastgesteld door de Commissie Hoeksche Waard.
De eerste drie van deze stukken hebben het licht gezien vóór de aankopen door grondontwikkelaars.
Verkeersstructuurplan, vastgesteld door de raad van de gemeente op 30 juni 2008, alsmede op documenten die na de peildata zijn verschenen.
dat ten tijde van de voor de onderhavige onteigening in acht te nemen peildatum nog te veel hobbels genomen dienden te worden om de gronden aan te merken als onderdeel van een complex van in exploitatie te brengen zaken. De reeds in volle omvang aanwezige financiële en economische crisis ten tijde van de peildatum ondersteunt extra het oordeel van deskundigen.". Voorts hebben zij gesteld: "
Deskundigen zijn dan ook van oordeel dat gezien die ongewisheden een tempering van de verwachtingswaarde op zijn plaats is.".
In drie gevallen ging het om transacties tussen grondontwikkelaars onderling (percelen L 1182, K 1244 en K 563). Deze vonden plaats in mei 2007 en mei 2008, tegen prijzen van € 30,- tot € 45,- met nabetalingsverplichting.
Hieruit lijkt opgemaakt te kunnen worden dat projectontwikkelaars meer vertrouwen kregen in lucratieve(r) ontwikkelingsmogelijkheden naarmate de tijd was voortgeschreden en bereid waren tot het betalen van wat hogere bedragen.
Twee transacties laat het hof buiten aanmerking: perceel K 1844 (oppervlakte niet duidelijk) en K 673 (prijs omvat mede de bebouwing).
De deskundigen noemen voorts een transactie betreffende perceel K 1839, vermoedelijk tot stand gekomen in december 2006, tegen een prijs van € 25,- per m² met nabetalingsverplichting.
Verder verklaren de deskundigen dat zij bij het bepalen van de verwachtings-waarde "
rekening gehouden" hebben met een waardering van gronden in de 'Groene Waterparel' op € 22,50 per m². Welke betekenis daaraan moet worden toegekend voor de onderhavige onteigeningen is het hof evenwel niet duidelijk geworden.
De deskundigen komen dan tot een verwachtingswaarde van € 15,- per m². Zij benadrukken daarbij dat er over de toekomstige ontwikkelingen in het tussengebied ten tijde van de peildata nog zeer veel onzeker was. Dat laatste staat niet ter discussie, maar het hof acht dat een onvoldoende verklaring voor een waardering van het onteigende op een bedrag dat geen steun vindt in de prijzen die bij de genoemde grondaankopen overeengekomen zijn, waarbij, naar mag worden aangenomen, die onzekerheid eveneens in aanmerking is genomen.
De deskundigen hebben zich in hun definitieve advies aangesloten bij het betoog van de Provincie en zijn ervan uitgegaan dat de strookjes geen hogere dan de agrarische waarde zouden hebben kunnen krijgen. Zij hebben verder aangenomen dat de agrarische gebruiksmogelijkheden door de beperkte omvang van de strookjes verminderd zijn. Op deze gronden hebben zij geadviseerd ter zake van waardevermindering een vergoeding van € 1,40 dan wel € 1,65 per m² toe te leggen. De rechtbank heeft dat oordeel overgenomen. Daartegen is in cassatie niet opgekomen. Het hof zal dan ook in de gevallen waarin zich deze vorm van waardevermindering voordoet, het oordeel van de rechtbank volgen. Voor zover de onteigende partijen bij pleidooi nog een andersluidend standpunt hebben ingenomen, wordt dat door het hof gepasseerd.
(i) de werkelijke waarde van het onteigende,
(ii) de waardevermindering van het overblijvende,
(iii) het nadeel dat Amstelland heeft geleden door het gemis van het verschil tussen de som van de sub (i) en (ii) bedoelde bedragen enerzijds en het aan Amstelland betaalde voorschot anderzijds over de periode, gelegen tussen de inschrijving van het onteigeningsvonnis en de dagtekening van dit arrest.
Onteigend is een perceelsgedeelte met ter grootte van 2.87.50 ha. De werkelijke waarde hiervan wordt bepaald op € 27,50 per m², zodat de werkelijke waarde van het onteigende als geheel uitkomt op € 790.625,-.
Met betrekking tot dit perceel is geen sprake van een overblijvende strook als hiervoor onder 3.6.1 besproken. Wel resteert ten zuiden van het onteigende een strookje van 0.08.10 ha. De deskundigen hebben de waardevermindering daarvan begroot op € 3,75 per m2, oftewel € 3.037,50 voor het gehele overblijvende. De rechtbank heeft dat overgenomen. Ook het hof sluit zich hierbij aan.
De som van de sub (i) en (ii) bepaalde bedragen is € 793.662,50. Bij het onteigeningsvonnis is een voorschot ter hoogte van € 161.393,- bepaald, zodat Amstelland aanspraak kan maken op vergoeding van het nadeel over het gemis van het verschil ten bedrage van € 632.269,50 vanaf de dag van inschrijving van het onteigeningsvonnis (2 juni 2009) tot de dagtekening van dit arrest. Gegeven de marktrenteontwikkelingen sedert juni 2009 bepaalt het hof de rentevoet op 2,5% (samengesteld). De vergoeding voor het geleden nadeel wordt mitsdien bepaald op € 84.212,33.
Beslissing
- voor wat betreft de procedure in eerste aanleg: de bedragen die de rechtbank bij het eindvonnis van 2 maart 2011 heeft bepaald,