ECLI:NL:GHDHA:2014:1996

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2014
Publicatiedatum
16 juni 2014
Zaaknummer
200.131.067-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Interregionaal privaatrecht en toepasselijkheid van het recht van Curaçao in een studielening geschil

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen de Stichting Studiefinanciering Curaçao en een geïntimeerde, die niet verschenen was. De Stichting had een studielening van 12.000 Antilliaanse guldens verstrekt aan de geïntimeerde, en vorderde terugbetaling van dit bedrag, vermeerderd met contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten. De zaak kwam voor het hof na een verstekvonnis van de kantonrechter in Rotterdam, die de vordering van de Stichting gedeeltelijk had toegewezen, maar de buitengerechtelijke incassokosten had afgewezen.

Het hof oordeelde dat de Wet op het Consumentenkrediet (WCK) niet van toepassing was, omdat de overeenkomst onder het recht van Curaçao viel. De Stichting betoogde dat de WCK, een Nederlandse wet, niet op Curaçao geldt. Het hof gaf de Stichting gelijk en matigde de buitengerechtelijke incassokosten, die het hof onaanvaardbaar hoog achtte, tot een lager bedrag. Daarnaast werd de gevorderde rente over de hoofdsom vanaf 19 maart 2013 toegewezen, en de eerdere beperking van de rente tot het maximaal toegestane percentage onder de WCK werd opgeheven.

Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en herformuleerde het dictum, waarbij de geïntimeerde werd veroordeeld tot betaling van de hoofdsom, de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten. De kosten van het geding in beide instanties werden ook aan de geïntimeerde opgelegd. Dit arrest benadrukt de toepassing van het Curaçaose recht in interregionale geschillen en de mogelijkheid voor de rechter om contractuele voorwaarden te matigen op basis van redelijkheid en billijkheid.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.131.067/01
Zaaknummer rechtbank : 2025744/ CV EXPL 13-17017

arrest van 24 juni 2014

inzake

Stichting Studiefinanciering Curaçao,

gevestigd te Willemstad, Curaçao,
appellante,
hierna te noemen: de Stichting,
advocaat: mr. E. Douma te Almere,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te Maassluis,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
niet verschenen.

Het verloop van het geding

1.1 Bij exploot van 25 juli 2013 is de Stichting in hoger beroep gekomen van het door de kantonrechter (rechtbank Rotterdam, zittingsplaats Rotterdam), tussen partijen bij verstek gewezen vonnis van 24 mei 2013. Bij memorie van grieven heeft zij twee grieven tegen dat vonnis aangevoerd en toegelicht.
1.2 Vervolgens heeft de Stichting de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en arrest gevraagd.

Beoordeling in hoger beroep

2.
Het gaat in deze zaak om het volgende. De Stichting heeft een studielening aan [geïntimeerde] verstrekt van 12.000 Antilliaanse guldens (verder: ANG) in hoofdsom. Partijen hebben daartoe op 21 juli 1997 een overeenkomst van geldlening gesloten. [geïntimeerde] heeft haar studie / opleiding in augustus 1999 met goed gevolg afgerond.
3.
De Stichting vordert in dit geding van [geïntimeerde] terugbetaling van de geleende som ad ANG 12.000,-, althans dat bedrag berekend in euro’s tegen de omrekenkoers van de dag waarop de betaling plaatsvindt, verminderd met de na aanmaning(en) ontvangen deelbetaling(en) van € 495,07, te vermeerderen met de contractuele rente over de resterende hoofdsom ad 10% per jaar vanaf 1 juli 2001 tot aan de dag der algehele voldoening, tot en met 19 maart 2013 berekend op € 10.686,82, subsidiair de Nederlandse wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 1 juli 2001 tot aan de dag der algehele voldoening, tot en met 19 maart 2013 berekend op € 3.843,99, en de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.889,02 incl. btw, subsidiair € 952,- incl. btw, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding.
4.
[geïntimeerde] is in eerste aanleg noch in hoger beroep verschenen.
5.
De kantonrechter heeft bij verstek de gevorderde hoofdsom toegewezen, verminderd met de ontvangen deelbetaling van € 495,07 en vermeerderd met de overeengekomen rente ad 10% per jaar voor zover deze rente het maximaal krachtens de Wet op het Consumentenkrediet (WCK) toegestane percentage niet te boven gaat, over het saldo dat aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens na elke debetmutatie heeft uitgestaan, vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening, alsmede [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van de door de Stichting berekende rente over de periode vanaf 1 juli 2001 tot en met 19 maart 2013 ad € 10.686,82. De kantonrechter heeft de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen.
6.
Bij de beoordeling van de grieven stelt het hof het volgende voorop. Het betreft hier een interregionale zaak. De rechter dient bij de beantwoording van de vraag of hem in een geval van interregionale aard rechtsmacht toekomt, zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de bevoegdheidsbepalingen die voor hem gelden op het terrein van het internationaal privaatrecht (HR 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1063). Nu [geïntimeerde], de verwerende partij, in Nederland is gevestigd, is de Nederlandse rechter derhalve bevoegd. Ook ten aanzien van het in gevallen van interregionale aard toepasselijke recht geldt dat de rechter de regels van internationaal privaatrecht zoveel mogelijk overeenkomstig moet toepassen (HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0663). De onderhavige vordering heeft betrekking op een verbintenis uit overeenkomst. In de overeenkomst van studielening is geen rechtskeuze opgenomen. In dat geval is op grond van het Nederlandse internationaal privaatrecht het recht van toepassing van het land waarmee de overeenkomst het nauwst is verbonden. Nu SSC blijkens de overeenkomst van studielening ten tijde van het sluiten van die overeenkomst in Curaçao was (en ook thans nog is) gevestigd, terwijl ook [geïntimeerde] bij het sluiten van de overeenkomst op Curaçao was gevestigd en er geen aanwijzingen zijn dat de overeenkomst nauwer met een ander land, in het bijzonder Nederland, is verbonden, wordt geoordeeld dat de overeenkomst het nauwst verbonden is met de voormalige Nederlandse Antillen. Per 10 oktober 2010 zijn de Nederlandse Antillen opgehouden te bestaan en is het eiland Curaçao een autonoom land binnen het Koninkrijk der Nederlanden geworden. De voormalige civiele wetgeving van de Nederlandse Antillen van voor 10 oktober 2010 is blijven gelden. Een en ander brengt mee dat de overeenkomst tussen partijen wordt beheerst door het recht van (voorheen de Nederlandse Antillen, thans) Curaçao.
7.
De eerste grief van de Stichting is gericht tegen de afwijzing van de buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank heeft die afwijzing gemotiveerd met de overweging dat deze kosten in strijd zijn met artikel 34 van de Wet op het Consumentenkrediet (verder: de WCK). De Stichting betoogt dat op de rechtsverhouding tussen partijen het recht van Curaçao van toepassing is en dat de WCK een Nederlandse wet is, die op Curaçao niet geldt.
8.
De grief slaagt. Zoals hiervoor overwogen, is in deze zaak het Curaçaose recht van toepassing. De WCK maakt geen deel uit van het op Curaçao geldende recht.
9.
De Stichting heeft gemotiveerd en onder overlegging (bij de inleidende dagvaarding) van aanmaningsbrieven gesteld dat zij buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt. De Stichting vordert primair de incassokosten ad € 1.889,02 zoals berekend op grond van artikel VII lid 4 van de overeenkomst van geldlening, te weten 15% over de hoofdsom plus de verschenen contractuele rente ten tijde van de eerste aanschrijving. Subsidiair vordert de Stichting een bedrag van € 952,- welk bedrag is gebaseerd op de Staffel buitengerechtelijke incassokosten en salarissen in rolzaken kanton. Naar het te dezen toepasselijke (voorheen: Antilliaanse, thans) Curaçaose recht kan de rechter ambtshalve de bedongen buitengerechtelijke incassokosten matigen op de grond dat toepassing van het beding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het hof acht, gelet op de omstandigheid dat het hier een studielening betreft van een (semi-) overheidslichaam aan een particulier, de omvang van de bedongen buitengerechtelijke incassokosten (15% van de hoofdsom + de rente) in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar en ziet daarom aanleiding deze te matigen tot het bedrag zoals subsidiair gevorderd conform de genoemde Staffel.
10.
De kantonrechter heeft de door de Stichting over de periode vanaf 1 juli 2001 tot en met 19 maart 2013 gevorderde contractuele rente toegewezen. Met grief II klaagt de Stichting erover dat de kantonrechter de gevorderde verdere contractuele rente niet vanaf 19 maart 2013, maar vanaf de datum van de inleidende dagvaarding (26 maart 2013) heeft toegewezen. Hierdoor ontstaat er een ‘gat” in de renteberekening van de Stichting. De grief slaagt in zoverre. Het hof zal de verdere rente toewijzen vanaf 19 maart 2013.
11.
Met deze grief klaagt de Stichting voorts over de formulering in het dictum van het bestreden vonnis dat de (verdere) rente moet worden berekend “over het saldo dat aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens na elke debetmutatie heeft uitgestaan”. Deze formulering staat er volgens de Stichting aan in de weg dat de verdere rente op samengestelde wijze wordt berekend. Ook in dit opzicht slaagt de grief; het hof zal de rente toewijzen onder weglating van deze zinsnede.
12.
Ten slotte is deze grief gericht tegen de beperking van de gevorderde rente tot het maximaal krachtens de WCK toegestane percentage. Nu de WCK naar het recht van Curaçao niet geldt, dient de rente zonder beperking te worden toegewezen, aldus de Stichting. Hoewel de Stichting op zichzelf terecht betoogt dat de WCK niet van toepassing is, acht het hof de gevorderde contractuele rente toch niet onverkort toewijsbaar. Naar het te dezen toepasselijke (voorheen: Antilliaanse, thans) Curaçaose recht kan de rechter ambtshalve de bedongen contractuele rente matigen op de grond dat toepassing van het beding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het hof acht de overeengekomen rente ad 10% per jaar, mede gelet op de omstandigheid dat het hier een studielening betreft van een (semi-) overheidslichaam aan een particulier, onaanvaardbaar hoog en zal in plaats van de overeengekomen rente de op Curaçao geldende wettelijke rente toewijzen.
13.
Vanwege het slagen van grief 1 en het gedeeltelijk slagen van grief 2 van de Stichting dient het bestreden vonnis gedeeltelijk te worden vernietigd, namelijk voor zover de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten daarbij is afgewezen en voor zover het betreft de daarbij toegewezen rente over de hoofdsom, verschenen na 19 maart 2013. Tegen de toewijzing van de vordering tot betaling van het bedrag aan contractuele rente over de periode vanaf 1 juli 2001 tot en met 19 maart 2013 ad € 10.686,82 is in hoger beroep niet opgekomen. Daarom valt deze vordering buiten de grenzen van de rechtsstrijd van partijen in hoger beroep, zodat het hof als appelrechter niet bevoegd is dit bedrag aan contractuele rente ambtshalve te matigen tot het bedrag van de wettelijke rente.
14.
Omwille van de duidelijkheid zal het hof het vonnis geheel vernietigen en het dictum opnieuw formuleren. [geïntimeerde] zal, als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen bij verstek gewezen vonnis van de kantonrechter (rechtbank Rotterdam, zittingsplaats Rotterdam) van 24 mei 2013;
en opnieuw recht doende:
- veroordeelt [geïntimeerde] om aan de Stichting tegen kwijting te betalen:
* een bedrag van ANG 12.000,- in hoofdsom, althans dit bedrag in euro’s berekend tegen de omrekenkoers van de dag waarop de betaling plaatsvindt, verminderd met de na aanmaning(en) ontvangen deelbetaling(en) ad € 495,07, vermeerderd met de op Curaçao geldende wettelijke rente vanaf 19 maart 2013 tot de dag van algehele voldoening;
* de rente berekend vanaf 1 juli 2001 tot en met 19 maart 2013 ad € 10.686,82;
* de buitengerechtelijke incassokosten ad € 952,-;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, aan de zijde van de Stichting tot aan het bestreden vonnis vastgesteld op € 990,80 aan verschotten en € 200,- aan salaris van de gemachtigde en in hoger beroep tot op deze uitspraak bepaald op € 683,- aan griffierecht en € 632,- voor salaris van de advocaat;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.J.M.E. Arpeau, H.M. Wattendorff en M. Flipse en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juni 2014 in aanwezigheid van de griffier.