ECLI:NL:GHDHA:2014:1678
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Onverbindendheid van de hoogte-eis voor kampeerauto's in de motorrijtuigenbelasting
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 18 april 2014, staat de vraag centraal of artikel 5aa lid 2 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994, dat bepaalt dat de binnenruimte van een personenauto af fabriek een hoogte van ten minste 130 cm moet hebben, onverbindend is. De belanghebbende, houder van een Land Rover Defender die omgebouwd is tot kampeerwagen, had verzocht om toepassing van het kwarttarief voor motorrijtuigenbelasting. De Inspecteur had dit verzoek afgewezen, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank had in eerste aanleg de afwijzing van de Inspecteur vernietigd, maar de Inspecteur ging in hoger beroep.
Het Hof oordeelt dat de eis van een hoogte van 130 cm af fabriek in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Het Hof stelt vast dat er geen objectieve en redelijke grond is voor het onderscheid dat gemaakt wordt tussen voertuigen die af fabriek aan deze hoogte voldoen en voertuigen die na de fabriekseis aan deze hoogte worden aangepast. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart dat de hoogte-eis onverbindend is, omdat deze leidt tot ongelijke behandeling van gelijke gevallen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.
De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de motorrijtuigenbelasting op omgebouwde voertuigen en benadrukt de noodzaak van gelijke behandeling in belastingwetgeving. Het Hof concludeert dat de belanghebbende recht heeft op het kwarttarief, omdat de auto voldoet aan de overige voorwaarden van de wet, en dat de Inspecteur de kosten van de procedure moet vergoeden.