Uitspraak
Zaaknummers rechtbank : 331339, 344556, 344559
Op grond van de samenhang tussen de drie gedingen doet het hof daarin uitspraak bij één arrest.
(i) de hoofdzaak tussen [schuldeiseres] als eiseres en [ex-advocaat 1] , [ex-advocaat 2] en Van Boven en [procureur] advocaten B.V. (hierna: [procureur] ) als gedaagden, in welke zaak door [ex-advocaat 2] en [procureur] tevens een vordering in reconventie is ingesteld,
(ii) de vrijwaringszaak tussen [procureur] als eiseres en [ex-advocaat 1] als gedaagde, en
(iii) de vrijwaringszaak tussen [ex-advocaat 2] als eiseres en [ex-advocaat 1] als gedaagde.
Geen van partijen heeft [procureur] in een van de appellen betrokken.
Alvorens haar grieven te formuleren …", sub G. een grief lijkt te (willen) formuleren tegen de feitenvaststelling zoals uiteengezet in rechtsoverweging 4.14. In verband hiermee stelt het hof hierna zelf de feiten vast die voor de beoordeling van (de kern van) de zaak van belang zijn.
in deze" moest doen.
(i) De rechtbank neemt, bij gebreke van tegenspraak van [ex-advocaat 1] , tot uitgangspunt dat de vordering van [schuldeiseres] ten bedrage van € 103.280,83 in de rangregeling zou zijn meegenomen indien de aanmelding daarvan bij de rechter-commissaris niet achterwege gebleven zou zijn.
(ii) [schuldeiseres] heeft onvoldoende feiten aangevoerd om de conclusie te kunnen dragen dat de vordering van [partner] (€ 26.824,-) in de rangregeling niet zou zijn erkend.
(iii) Zou [schuldeiseres] meegedeeld hebben in de rangregeling, dan zou haar aandeel in de netto-opbrengst van de executie zijn bepaald op € 47.313,39. Nu zij in dit opzicht slechts € 44.121,- vordert, wordt haar schade op laatstgenoemd bedrag begroot.
(iv) De rechtbank verwerpt de stelling van [schuldeiseres] dat zij schade op [ex-advocaat 1] kan verhalen uit hoofde van het feit dat de deurwaarder geen beslag heeft kunnen leggen op het staand horloge en de kandelabers.
(v) Op [ex-advocaat 1] rustte in 2006 – bij wijze van ‘nazorg’ ter zake van zijn optreden als juridisch dienstverlener voor [schuldeiseres] in 2002 (bodemprocedure tegen [schuldenaar] ) en voor zover nodig ook zelfstandig op grond van de zorgvuldigheid die hem in het kader van zijn bemoeienis in 2006 tegenover [schuldeiseres] paste, mede in het licht van haar brief van 17 november 2006 – de plicht om [schuldeiseres] hetzij inhoudelijk te adviseren over wat haar te doen stond in de ontstane situatie met betrekking tot de rangregeling, hetzij te verwijzen naar een andere rechtshulpverlener. [ex-advocaat 1] heeft niet hard kunnen maken dat hij [schuldeiseres] naar een andere hulpverlener heeft verwezen. [ex-advocaat 1] is dan ook voor ten minste een deel aansprakelijk voor de schade van [schuldeiseres] .
(vi) [schuldeiseres] moest er rekening mee houden dat [ex-advocaat 1] ten tijde van de rangregeling al jaren geen advocaat meer was. Zij wist wel ongeveer wat er toen speelde, maar was niet zeker over de betekenis van een rangregeling. Bij haar kon in redelijkheid niet de gedachte postvatten dat haar belangen voldoende door [ex-advocaat 1] zouden worden behartigd. Het hieruit voortvloeide risico komt voor haar rekening. Hierbij speelt een rol dat [ex-advocaat 1] haar voor zijn werkzaamheden inzake de vordering op [schuldenaar] niet enig bedrag in rekening heeft gebracht.
(vii) Op grond hiervan dient [ex-advocaat 1] de helft van de op € 44.121,- begrote schade van [schuldeiseres] te dragen, dus een bedrag van € 22.060,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2007.
(viii) Ook als aan [ex-advocaat 2] het verwijt zou kunnen worden gemaakt dat zij [ex-advocaat 1] toegang tot haar postbus en faxapparaat – en, vult het hof aan, haar briefpapier – heeft gegeven, zodat deze daarvan gebruik kon maken, kan de rechtbank niet vaststellen dat de schade van [schuldeiseres] hierdoor is ontstaan. De omstandigheid dat de vordering van [schuldeiseres] niet is ingediend bij de rangregeling, staat niet in oorzakelijk verband met enig handelen of nalaten van [ex-advocaat 2] . Dat geldt ook voor de schade die [schuldeiseres] zegt te hebben geleden door het achterwege blijven van het beslag op het staand horloge en de kandelabers. De vorderingen tegen [ex-advocaat 2] slagen dus niet.
(ix) De vordering in reconventie van [ex-advocaat 2] , gebaseerd op de stelling dat [schuldeiseres] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door in de inleidende dagvaarding essentiële informatie achter te houden, wordt afgewezen.
(x) Nu de vordering van [schuldeiseres] op [ex-advocaat 2] niet slaagt, behoeft niet beslist te worden op de vordering tot vrijwaring van [ex-advocaat 2] tegen [ex-advocaat 1] .
(xi) De rechtbank compenseert de proceskosten in het geding tussen [schuldeiseres] en [ex-advocaat 1] .
(xii) [schuldeiseres] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure tussen haar en [ex-advocaat 2] in conventie en [ex-advocaat 2] wordt veroordeeld in de kosten van [schuldeiseres] in reconventie.
(xiii) De kosten van [ex-advocaat 2] in de vrijwaringszaak tegen [ex-advocaat 1] worden voor rekening van [schuldeiseres] en [ex-advocaat 1] gebracht, met dien verstande dat een van hen deze kosten moet betalen;
(xiii) De kosten van [procureur] in de vrijwaringszaak tegen [ex-advocaat 1] worden voor rekening van [schuldeiseres] en [ex-advocaat 1] gebracht, met dien verstande dat een van hen deze kosten moet betalen.
2.De grievenIn zowel de principale als de incidentele appellen zijn grieven aangevoerd. Om de behandeling daarvan zo overzichtelijk mogelijk te houden zal het hof deze hierna doorlopend en met Romeinse cijfers nummeren. Waar wenselijk zal het hof de grieven zakelijk en samengevat weergeven.ZAAK 1 ( [ex-advocaat 1] tegen [schuldeiseres] )
ZAAK 2 ( [schuldeiseres] tegen [ex-advocaat 2] en [ex-advocaat 1] )
In de inleidende dagvaarding heeft [schuldeiseres] de veroordeling van [ex-advocaat 1] gevorderd tot betaling van primair € 66.099,21 (met wettelijke rente vanaf 1 januari 2003), subsidiair € 59.601,59 (met wettelijke rente vanaf 8 maart 2007), en meer subsidiair € 44.121,- (met wettelijke rente vanaf 8 maart 2007), alsmede tot betaling van € 21.000,- (met wettelijke rente vanaf 1 januari 2003).
XIII.Ten onrechte heeft de rechtbank de door [ex-advocaat 2] in eerste aanleg ingestelde vordering in reconventie afgewezen.
XIV.[schuldeiseres] heeft niet binnen bekwame tijd nadat zij had ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken dat de prestatie van [ex-advocaat 1] gebrekkig was, bij [ex-advocaat 1] geprotesteerd, waardoor zij zich ingevolge artikel 6:89 BW niet meer op dat gebrek kan beroepen.
ZAAK 3 ( [ex-advocaat 2] tegen [ex-advocaat 1] )
3.Bespreking van de grieven
[ex-advocaat 2] heeft in werkelijkheid amper een feitelijke rol van betekenis gespeeld. Alleen juridisch was het een grote rol. [ex-advocaat 2] ’s bemoeienis was er een van papier, naam en papier lenen, maar alles liep via [ex-advocaat 1] . […] later bleek dat het alleen [ex-advocaat 1] was die geblunderd had. [ex-advocaat 2] was niet meer dan een doorgeefluik. […]."
Indien mr. [ex-advocaat 1] … met het verstekvonnis meteen aan de slag zou […] zijn gegaan, de kans groot zou zijn geweest dat [schuldenaar] het niet op een gedwongen verkoop van zijn conservatoir beslagen pand zou hebben laten aankomen" en dat dan "
dus dit bedrag van€ 66.099,21 voldaan [zou] zijn geworden". [ex-advocaat 1] heeft dat tegengesproken. Hij heeft erop gewezen dat de woning van [schuldenaar] naast een hypothecaire inschrijving ten gunste van BLG belast was met twee beslagen van andere schuldeisers. Volgens [ex-advocaat 1] was BLG niet genegen om de openbare verkoop van de woning ter hand te nemen en had het geen zin dat [schuldeiseres] ten behoeve van deze hypotheeknemer (en de andere beslagleggers) de kastanjes uit het vuur zou halen door zelf de openbare verkoop te laten plaatsvinden.
Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling omdat zij alle het oordeel van de rechtbank over de rangregeling en de daaruit voortgevloeide schade bevechten.
Nadat BLG de openbare verkoop van de woning van [schuldenaar] had doen plaats vinden en de belanghebbenden het over de verdeling van de opbrengst niet eens waren geworden, heeft BLG om een gerechtelijke rangregeling op de voet van artikel 552 Rv verzocht. In de desbetreffende procedure is de vordering van [schuldeiseres] op [schuldenaar] niet aangemeld. Het gevolg daarvan is geweest dat [schuldeiseres] niet in de opbrengst heeft gedeeld. Tussen partijen is niet in geschil dat de gemiste opbrengst als schade van [schuldeiseres] is aan te merken. In de kern gaat het nu om de vraag hoe hoog die schade is en door wiens stilzitten die schade is ontstaan.
[ex-advocaat 1] heeft zich tot zijn bevrijding er niet op beroepen dat de bewuste brief van [procureur] met de griffiersbrief hem niet of niet tijdig heeft bereikt. Het daaromtrent door [schuldeiseres] gestelde is door [ex-advocaat 1] niet tegengesproken. Het hof leidt daaruit af dat de brief, net als eerdere en latere brieven van [procureur] , terecht is gekomen in de postbus waarvan [ex-advocaat 1] zich bediende. Dat heeft er, anders dan de rechtbank lijkt te hebben aangenomen, echter niet toe geleid dat [ex-advocaat 1] de (inhoud van de) brief van de griffier tijdig ter kennis van [schuldeiseres] heeft gebracht en evenmin dat de vordering van [schuldeiseres] tijdig bij de rechter-commissaris is aangemeld.
Ook van de in rechtsoverweging 1.11 genoemde griffiersbrief van 26 januari 2007 neemt het hof, nu van het tegendeel op geen enkele wijze is gebleken, aan dat deze bij [ex-advocaat 1] terecht is gekomen en dat [ex-advocaat 1] deze niet tijdig onder de aandacht van [schuldeiseres] heeft gebracht. Op grond daarvan is [schuldeiseres] verstoken gebleven van de mogelijkheid om tegen de voorgenomen verdeling van de executie-opbrengst een bezwaar in te dienen.
[schuldeiseres] heeft nog gesteld dat zij erop vertrouwde dat [ex-advocaat 1] wel het nodige zou doen, maar dit vertrouwen komt het hof misplaatst voor. [ex-advocaat 1] had zich, blijkens de door [schuldeiseres] in het geding gebrachte brieven en rappellen, leren kennen als weinig voortvarend, zo niet laks, zodat het op de weg van [schuldeiseres] lag om met betrekking tot de rangregeling de vinger aan de pols te houden en zo nodig een adviseur in de arm te nemen op wie zij meer kon bouwen. Zij had ook [procureur] kunnen benaderen, van wie zij wist dat deze als haar procureur optrad.
De rechtbank heeft geoordeeld dat bij [schuldeiseres] redelijkerwijs niet de gedachte kon postvatten dat haar belangen voldoende waren gewaarborgd door enkel op [ex-advocaat 1] te vertrouwen; het hof sluit zich bij deze conclusie aan. Met de rechtbank komt het hof dan ook tot het oordeel dat de schade van [schuldeiseres] ten dele voor haar rekening dient te blijven. Haar grieven die tegen dat oordeel van de rechtbank opkomen, worden dus vergeefs voorgesteld.
Het hof verwerpt dit betoog. [ex-advocaat 1] heeft niet onderbouwd waarom de rechter-commissaris reden zou hebben gehad de vordering niet toe te laten. In dit verband heeft ingevolge artikel 483d Rv te gelden dat vorderingen, waarvan de waarde onbepaald of onzeker is, voor de geschatte waarde in de rangschikking worden begrepen. Er is geen aanwijzing dat de rechter-commissaris daarbij niet het in 2002 gewezen vonnis als grondslag gehanteerd zou hebben.
heeft evenmin voldoende onderbouwd dat [partner] een geldige reden gehad zou kunnen hebben om de vordering van [schuldeiseres] te betwisten.
Voor zover [schuldeiseres] in hoger beroep haar stelling heeft willen handhaven dat zij, indien zij op de hoogte was gekomen van de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de vordering van [partner] , deze vordering met vrucht had kunnen betwisten, volgt het hof het in rechtsoverweging 6.3. vervatte oordeel van de rechtbank op dat punt.
Het stond [ex-advocaat 1] vrij om te besluiten niet langer als adviseur van [schuldeiseres] op te treden en dit aan haar mee te delen. Nu er echter met de eerder genoemde brief d.d. 8 november 2006 voor [schuldeiseres] een termijn van drie weken was gaan lopen om haar vordering aan te melden, had [ex-advocaat 1] zorgvuldigheidshalve [schuldeiseres] tijdig van die termijn op de hoogte moeten stellen en daaraan, indien hij niet langer als haar adviseur wenste op te treden, op ondubbelzinnige wijze – in beginsel dus met een heldere brief – de waarschuwing moeten verbinden tijdig een andere adviseur in de arm te nemen of zelf voor aanmelding zorg te dragen. Dat [ex-advocaat 1] op deze manier te werk is gegaan is evenwel gesteld noch anderszins gebleken. Ook deze grief treft daarom geen doel.
doorgeefluik" (zie hierboven sub 3.1.1), had [schuldeiseres] vooraf moeten inzien dat haar vordering tegen [ex-advocaat 2] niet of nauwelijks kans van slagen zou hebben en had zij daarvan, nu zij al [ex-advocaat 1] kon aanspreken, moeten afzien. Dat geldt in nog sterkere mate voor haar vordering tegen [procureur] ; deze heeft niet anders gedaan dan zijn procureurs-ministerie verlenen in een tijdvak dat procureursbijstand in procedures bij de rechtbank nog wettelijk voorgeschreven was. [schuldeiseres] kon voorzien dat er een grote kans bestond dat [ex-advocaat 2] en [procureur] , indien zij door haar in rechte zouden worden betrokken, [ex-advocaat 1] als materieel advocaat/juridisch adviseur in vrijwaring zouden willen oproepen. Zij is er aldus de oorzaak van dat [procureur] en [ex-advocaat 2] kosten hebben gemaakt die dezen willen kunnen verhalen. Bij deze stand van zaken behoort alleen [schuldeiseres] de proceskosten in de vrijwaringszaken te dragen. Het hof zal dan ook de vordering van [ex-advocaat 1] toewijzen in voege als hierboven in rechtsoverweging 3.6.2 is besproken. Voor het overige gaat grief VI niet op.