ECLI:NL:GHDHA:2014:1606

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2014
Publicatiedatum
8 mei 2014
Zaaknummer
200.076.170-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over (kunst)fouten van (gewezen) advocaten en de hoogte van de schadevergoeding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, gaat het om een geschil tussen een voormalig advocaat en zijn cliënt, [schuldeiseres], over de gevolgen van fouten die zijn gemaakt in de rechtsbijstand. De zaak betreft drie verschillende procedures die samenhangen met de aansprakelijkheid van de advocaten voor de schade die de cliënt heeft geleden door het niet tijdig indienen van haar vordering in een rangregeling. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de vordering van [schuldeiseres] niet was aangemeld, waardoor zij geen deel heeft kunnen nemen aan de verdeling van de opbrengst van de executie van een woning van haar schuldenaar. Het hof heeft de feiten en het procesverloop in detail besproken, waarbij het hof oordeelt dat zowel de advocaat als de cliënt een rol hebben gespeeld in het ontstaan van de schade. Het hof heeft vastgesteld dat de advocaat, [ex-advocaat 1], een fout heeft gemaakt door de cliënt niet tijdig te informeren over de rangregeling, maar dat [schuldeiseres] ook zelf onvoldoende actie heeft ondernomen. Uiteindelijk heeft het hof de schadevergoeding die [ex-advocaat 1] aan [schuldeiseres] moet betalen, verlaagd en de proceskostenveroordelingen in stand gehouden. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel advocaten als cliënten in juridische procedures en de noodzaak voor cliënten om actief betrokken te zijn bij hun rechtszaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummers : 200.070.996/02, 200.076.170/01, 200.089.541/01
Zaaknummers rechtbank : 331339, 344556, 344559
Arrest van 18 maart 2014
inzake
ZAAK 1, zaaknummer 200.070.996/02
[ex-advocaat 1],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant,
hierna te noemen: [ex-advocaat 1] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
[schuldeiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [schuldeiseres] ,
advocaat: mr. J.C.A. Stevens te Den Haag,
ZAAK 2, zaaknummer 200.076.170/01
[schuldeiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellante in het principaal appel, verweerster in de incidentele appellen,
hierna te noemen: [schuldeiseres] ,
advocaat: mr. J.C.A. Stevens te Den Haag,
tegen
[ex-advocaat 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde in het principaal appel, appellante in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [ex-advocaat 2] ,
advocaat: mr. W.P. den Hertog te Den Haag,
en tegen
[ex-advocaat 1],
wonende te Den Haag,
geïntimeerde in het principaal appel, appellant in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [ex-advocaat 1] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
ZAAK 3, zaaknummer 200.089.541/01
[ex-advocaat 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
appellante,
hierna te noemen: [ex-advocaat 2] ,
advocaat: mr. W.P. den Hertog te Den Haag,
tegen
[ex-advocaat 1],
wonende te [woonplaats 1] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [ex-advocaat 1] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Het verdere verloop van de gedingen
ZAAK 1:Voor het verloop van het geding tot het tussenarrest van 7 september 2010 wordt verwezen naar dat arrest. De daarbij bepaalde comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 5 januari 2011 en is voortgezet op 7 maart 2011. De zaak is ambtshalve doorgehaald op 11 september 2012 en op verzoek van [ex-advocaat 1] weer opgebracht ter rolle van 26 maart 2013. Op die zitting heeft [ex-advocaat 1] bij memorie van grieven (met productie) in hoofdstuk E. acht grieven en in de daarop volgende hoofstukken nog eens vijftien grieven aangevoerd. Deze zijn door [schuldeiseres] bestreden bij memorie van antwoord.
ZAAK 2:Voor het verloop van het geding tot het tussenarrest van 23 november 2010 wordt verwezen naar dat arrest. De daarbij bepaalde comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 5 januari 2011 en is voortgezet op 7 maart 2011. Bij memorie van grieven, tevens akte houdende vermeerdering van eis, genomen ter rolle van 24 januari 2012, heeft [schuldeiseres] vijf grieven aangevoerd en haar eis gewijzigd. Daarop is door [ex-advocaat 2] gereageerd bij een, ter rolle van 31 juli 2012 genomen, memorie van antwoord in het principaal appel, tevens houdende bezwaar tegen de vermeerdering van eis, alsmede houdende memorie van grieven in het incidenteel appel (met producties), bij welk processtuk door [ex-advocaat 2] één grief in het incidenteel appel is aangevoerd. [ex-advocaat 1] heeft de door [schuldeiseres] aangevoerde grieven bestreden bij een, ter rolle van 14 augustus 2012 genomen, memorie van antwoord (met producties), bij welk processtuk tevens door hem in incidenteel appel één grief is aangevoerd. [schuldeiseres] heeft de door [ex-advocaat 2] respectievelijk [ex-advocaat 1] aangevoerde grieven bestreden bij memorie van antwoord in incidenteel appel (met producties).
ZAAK 3:Voor het verloop van het geding tot het tussenarrest van 10 april 2012 wordt verwezen naar dat arrest. Daarbij is de zaak verwezen naar de rol ter rolvoeging met ZAAK 2. Vervolgens heeft [ex-advocaat 1] het tegen hem verleende verstek gezuiverd en ter rolle van 2 oktober 2012 een memorie van antwoord genomen, waarin hij de door [ex-advocaat 2] aangevoerde grief heeft bestreden.
ZAAK 1, 2 en 3:Ter zitting van 2 december 2013 hebben partijen de zaken doen bepleiten, [schuldeiseres] door haar advocaat, [ex-advocaat 1] door mr. H.F. Govers, advocaat te Amsterdam, en [ex-advocaat 2] door mr. O.B. Zwijnenberg, advocaat te Rotterdam. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt; hierop is door mr. Stevens nog gereageerd bij brief d.d. 27 januari 2014, waarvan het hof heeft bepaald dat deze aan het procesdossier wordt toegevoegd. Partijen hebben arrest gevraagd, waartoe door mr. Zwijnenberg fotokopieën van processtukken zijn overgelegd, die het hof heeft aangevuld met stukken uit de griffiedossiers.
Op grond van de samenhang tussen de drie gedingen doet het hof daarin uitspraak bij één arrest.
De verdere beoordeling van de appellen
1 In de drie zaken is het hoger beroep gericht tegen het vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 28 april 2010, gewezen in
(i) de hoofdzaak tussen [schuldeiseres] als eiseres en [ex-advocaat 1] , [ex-advocaat 2] en Van Boven en [procureur] advocaten B.V. (hierna: [procureur] ) als gedaagden, in welke zaak door [ex-advocaat 2] en [procureur] tevens een vordering in reconventie is ingesteld,
(ii) de vrijwaringszaak tussen [procureur] als eiseres en [ex-advocaat 1] als gedaagde, en
(iii) de vrijwaringszaak tussen [ex-advocaat 2] als eiseres en [ex-advocaat 1] als gedaagde.
Geen van partijen heeft [procureur] in een van de appellen betrokken.
1.1 De rechtbank heeft in het bestreden vonnis sub 4.1 tot en met 4.22 de belangrijkste feiten geresumeerd. Partijen hebben daartegen geen grieven aangevoerd, met dien verstande dat [schuldeiseres] in onderdeel 9 van de memorie van grieven in ZAAK 2, dat begint met de woorden "
Alvorens haar grieven te formuleren …", sub G. een grief lijkt te (willen) formuleren tegen de feitenvaststelling zoals uiteengezet in rechtsoverweging 4.14. In verband hiermee stelt het hof hierna zelf de feiten vast die voor de beoordeling van (de kern van) de zaak van belang zijn.
1.2 [ex-advocaat 1] is van 1982 tot 1 september 2000 advocaat geweest in Den Haag. In 1995 is [ex-advocaat 2] advocaat geworden, met [ex-advocaat 1] als patroon. [ex-advocaat 1] en [ex-advocaat 2] hebben enige jaren samen een kantoor gevormd. [ex-advocaat 2] is in augustus 2006 van Den Haag naar Gennep verhuisd en heeft zich per 1 december 2006 laten afvoeren van het tableau. [schuldeiseres] heeft rechten gestudeerd; zij is geen advocaat geworden maar is een juridisch adviesbureau gaan voeren onder de benaming ‘De [schuldeiseres] Groep Juristen’. [ex-advocaat 1] behandelde als advocaat wel zaken voor (clienten van) [schuldeiseres] .
1.3 Op enig moment kreeg [schuldeiseres] (als privé persoon) vorderingen op een zekere [schuldenaar] (hierna: [schuldenaar] ). Zij heeft [ex-advocaat 1] ingeschakeld als advocaat althans juridisch adviseur om voor deze vorderingen rechtsmaatregelen te nemen. Op 13 februari 2002 heeft [ex-advocaat 1] namens [schuldeiseres] een sommatie aan [schuldenaar] gezonden. Later dat jaar heeft [schuldeiseres] aan [ex-advocaat 1] gevraagd conservatoir beslag te doen leggen op een woonhuis in de gemeente Echt, dat in eigendom was bij [schuldenaar] en zijn toenmalige levenspartner [partner] (hierna: [partner] ). Ook wenste [schuldeiseres] een revindicatoir beslag te doen leggen op drie roerende zaken, te weten een staand horloge en twee kandelabers. [ex-advocaat 1] heeft toen, zelf geen advocaat meer zijnde, met gebruikmaking van de naam en het briefpapier van [ex-advocaat 2] en namens haar de nodige brieven ondertekenend, [procureur] verzocht als procureur op te treden en verlof te vragen voor de bedoelde beslagen. Voor het beslag op het woonhuis is verlof verkregen en dat is gelegd. Voor het beslag op het staand horloge en de kandelabers is eveneens verlof verleend, maar de desbetreffende deurwaarder heeft deze niet aangetroffen op de hem aangewezen locatie, waardoor de beslaglegging achterwege gebleven is.
1.4 Vervolgens heeft [ex-advocaat 1] , met assistentie van [procureur] als procureur, de bodemprocedure tegen [schuldenaar] gevoerd, hetgeen heeft geresulteerd in een bij verstek door de rechtbank Roermond gewezen vonnis van 5 december 2002, waarbij [schuldenaar] veroordeeld is tot betaling aan [schuldeiseres] van een bedrag van € 36.529,30, te vermeerderen met vertragingsrente. [schuldenaar] heeft aan het vonnis niet voldaan; hij is in de loop van 2002 vertrokken naar Frankrijk.
1.5 Naar het hof begrijpt heeft [ex-advocaat 1] na het verkrijgen van het vonnis onderzocht of het zinvol was dit te executeren op het woonhuis van [schuldenaar] , maar is hij tot de conclusie gekomen dat het, in verband met de hypothecaire belasting ervan en enige andere op de woning gelegde beslagen, de voorkeur verdiende om af te wachten of de eerste hypotheeknemer, BLG Hypotheken NV (hierna: BLG), het initiatief tot openbare verkoop zou nemen. In de loop van 2006 heeft BLG aan een notariskantoor in Brunssum opdracht verleend tot openbare verkoop van de woning. In mei 2006 heeft de verkoop plaatsgevonden. De opbrengst ervan was € 166.000,-, terwijl de schuld aan BLG € 104.678,34 bedroeg. Voor de andere schuldeisers resteerde dus € 61.321,66, behoudens de executiekosten.
1.6 Met een brief, gericht tot [procureur] als eerder opgetreden procureur, heeft een kandidaat van het notariskantoor [schuldeiseres] verzocht haar vordering op te geven. Ter uitvoering van dit verzoek heeft [ex-advocaat 1] bij brief van 31 mei 2006 bericht dat [schuldeiseres] , op grond van het vonnis en met inbegrip van rente en proceskosten, een bedrag van € 100.157,85 te vorderen had. Op 22 juni 2006 heeft [schuldeiseres] het notariskantoor gemachtigd het conservatoir beslag op de woning door te halen. In augustus 2006 heeft het notariskantoor aan de griffie van de rechtbank Roermond een staat van schuldeisers van [schuldenaar] gezonden, op welke staat de vordering van [schuldeiseres] conform de opgave van [ex-advocaat 1] was vermeld.
1.7 Bij beschikking van 12 september 2006 heeft de rechtbank Roermond op grond van een verzoekschrift van BLG op de voet van artikel 552 Rv een rechter-commissaris benoemd ten overstaan van wie de verdeling van de netto-opbrengst van de executie met inachtneming van de rangregeling zou plaats vinden, en is mr. A.H.M.J.F. Piëtte benoemd tot rechter-commissaris.
1.8 Deze beschikking is aan [procureur] gezonden en bij brief van 13 september 2006, gericht tot mr. [ex-advocaat 2] , door [procureur] doorgeleid naar [schuldeiseres] , in die zin dat [ex-advocaat 1] – die gebruik was blijven maken van de eerder door hem en [ex-advocaat 2] te zamen aangehouden postbus – de brief heeft ontvangen en aan [schuldeiseres] de beschikking heeft toegezonden bij een faxbericht van 10 oktober 2006. Op 16 november 2006 heeft [ex-advocaat 1] , na telefonisch overleg met [schuldeiseres] , de beschikking nogmaals naar [schuldeiseres] gefaxt, dit maal met de daarbij gevoegde ongedateerde conceptbrief van de griffier van de rechtbank Roermond, waarin vermeld stond dat schuldeisers van [schuldenaar] ten behoeve van de rangregeling voor 31 oktober 2006 hun vorderingen moesten aanmelden bij de rechter-commissaris.
1.9 Bij brief van 14 november 2006 heeft [procureur] de beschikking nog een keer naar [ex-advocaat 2] gezonden, dit maal met een daarbij gevoegde brief d.d. 8 november 2006 van de griffier van de rechtbank. In deze brief stond vermeld dat de schuldeisers van [schuldenaar] hun vorderingen ten behoeve van de rangregeling voor 29 november 2006 bij de rechter-commissaris moesten aanmelden. Het hof houdt het er op grond van een desbetreffende stelling van [schuldeiseres] (zie onder andere haar memorie van grieven in ZAAK 2, blad 7 sub G), die door [ex-advocaat 1] niet gemotiveerd is weersproken, voor dat deze documenten op enig moment wel ter kennis van [ex-advocaat 1] zijn gekomen, maar dat hij deze niet of niet tijdig (vóór 29 november 2006) onder de aandacht van [schuldeiseres] heeft gebracht.
1.10 Op 17 november 2006 heeft [schuldeiseres] aan [ex-advocaat 1] een brief gezonden, die eindigde met de vraag wat zij "
in deze" moest doen.
1.11 Voornoemde rechter-commissaris heeft op 26 januari 2007 een proces-verbaal inzake de rangregeling opgemaakt. Hierin is alleen [partner] vermeld als belanghebbende, voor een vordering groot € 26.824,-, en is een staat van verdeling opgenomen. Bij brief van 31 januari 2007 heeft de griffie van de rechtbank Roermond het proces-verbaal aan [procureur] toegezonden, onder mededeling dat belanghebbenden tot uiterlijk 26 februari 2007 blijk kunnen geven van tegenspraak tegen de staat van verdeling. De brief is door [procureur] op dezelfde dag doorgeleid naar [ex-advocaat 2] . Door of namens [schuldeiseres] is geen tegenspraak ingediend.
1.12 Bij beslissing van 8 maart 2007 heeft de rechter-commissaris het notariskantoor bevolen de – kennelijk na aftrek van de executiekosten resterende – netto-opbrengst van € 59.601,59 aldus te verdelen dat aan [partner] een bedrag van € 26.824,- wordt uitgekeerd en het resterende in gelijke delen aan [schuldenaar] en [partner] wordt uitbetaald. Bij brief van 14 maart 2007 heeft [procureur] [ex-advocaat 2] op de hoogte gebracht van deze beslissing.
1.13 [schuldeiseres] heeft aldus niet meegedeeld in de executie-opbrengst van de woning. Aangenomen mag worden dat [schuldenaar] geen verhaal (meer) biedt voor haar vordering.
1.14 [schuldeiseres] heeft [ex-advocaat 2] bij brief van 3 april 2007 en [ex-advocaat 1] bij brief van 17 april 2007 aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het feit dat zij geen bedrag heeft ontvangen uit de rangregeling. Bij brief van 7 mei 2008 heeft [schuldeiseres] ook [procureur] aansprakelijk gesteld.
1.15 [ex-advocaat 1] noch [ex-advocaat 2] noch [procureur] heeft erkend voor de schade van [schuldeiseres] aansprakelijk te zijn, waarna [schuldeiseres] hen in rechte heeft betrokken. Dat is uitgemond in het vonnis van 28 april 2010, dat de inzet van de drie appellen vormt. In het vonnis heeft de rechtbank, beknopt weergegeven en voor zover thans nog van belang, de volgende beslissingen gegeven:
(i) De rechtbank neemt, bij gebreke van tegenspraak van [ex-advocaat 1] , tot uitgangspunt dat de vordering van [schuldeiseres] ten bedrage van € 103.280,83 in de rangregeling zou zijn meegenomen indien de aanmelding daarvan bij de rechter-commissaris niet achterwege gebleven zou zijn.
(ii) [schuldeiseres] heeft onvoldoende feiten aangevoerd om de conclusie te kunnen dragen dat de vordering van [partner] (€ 26.824,-) in de rangregeling niet zou zijn erkend.
(iii) Zou [schuldeiseres] meegedeeld hebben in de rangregeling, dan zou haar aandeel in de netto-opbrengst van de executie zijn bepaald op € 47.313,39. Nu zij in dit opzicht slechts € 44.121,- vordert, wordt haar schade op laatstgenoemd bedrag begroot.
(iv) De rechtbank verwerpt de stelling van [schuldeiseres] dat zij schade op [ex-advocaat 1] kan verhalen uit hoofde van het feit dat de deurwaarder geen beslag heeft kunnen leggen op het staand horloge en de kandelabers.
(v) Op [ex-advocaat 1] rustte in 2006 – bij wijze van ‘nazorg’ ter zake van zijn optreden als juridisch dienstverlener voor [schuldeiseres] in 2002 (bodemprocedure tegen [schuldenaar] ) en voor zover nodig ook zelfstandig op grond van de zorgvuldigheid die hem in het kader van zijn bemoeienis in 2006 tegenover [schuldeiseres] paste, mede in het licht van haar brief van 17 november 2006 – de plicht om [schuldeiseres] hetzij inhoudelijk te adviseren over wat haar te doen stond in de ontstane situatie met betrekking tot de rangregeling, hetzij te verwijzen naar een andere rechtshulpverlener. [ex-advocaat 1] heeft niet hard kunnen maken dat hij [schuldeiseres] naar een andere hulpverlener heeft verwezen. [ex-advocaat 1] is dan ook voor ten minste een deel aansprakelijk voor de schade van [schuldeiseres] .
(vi) [schuldeiseres] moest er rekening mee houden dat [ex-advocaat 1] ten tijde van de rangregeling al jaren geen advocaat meer was. Zij wist wel ongeveer wat er toen speelde, maar was niet zeker over de betekenis van een rangregeling. Bij haar kon in redelijkheid niet de gedachte postvatten dat haar belangen voldoende door [ex-advocaat 1] zouden worden behartigd. Het hieruit voortvloeide risico komt voor haar rekening. Hierbij speelt een rol dat [ex-advocaat 1] haar voor zijn werkzaamheden inzake de vordering op [schuldenaar] niet enig bedrag in rekening heeft gebracht.
(vii) Op grond hiervan dient [ex-advocaat 1] de helft van de op € 44.121,- begrote schade van [schuldeiseres] te dragen, dus een bedrag van € 22.060,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2007.
(viii) Ook als aan [ex-advocaat 2] het verwijt zou kunnen worden gemaakt dat zij [ex-advocaat 1] toegang tot haar postbus en faxapparaat – en, vult het hof aan, haar briefpapier – heeft gegeven, zodat deze daarvan gebruik kon maken, kan de rechtbank niet vaststellen dat de schade van [schuldeiseres] hierdoor is ontstaan. De omstandigheid dat de vordering van [schuldeiseres] niet is ingediend bij de rangregeling, staat niet in oorzakelijk verband met enig handelen of nalaten van [ex-advocaat 2] . Dat geldt ook voor de schade die [schuldeiseres] zegt te hebben geleden door het achterwege blijven van het beslag op het staand horloge en de kandelabers. De vorderingen tegen [ex-advocaat 2] slagen dus niet.
(ix) De vordering in reconventie van [ex-advocaat 2] , gebaseerd op de stelling dat [schuldeiseres] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door in de inleidende dagvaarding essentiële informatie achter te houden, wordt afgewezen.
(x) Nu de vordering van [schuldeiseres] op [ex-advocaat 2] niet slaagt, behoeft niet beslist te worden op de vordering tot vrijwaring van [ex-advocaat 2] tegen [ex-advocaat 1] .
(xi) De rechtbank compenseert de proceskosten in het geding tussen [schuldeiseres] en [ex-advocaat 1] .
(xii) [schuldeiseres] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure tussen haar en [ex-advocaat 2] in conventie en [ex-advocaat 2] wordt veroordeeld in de kosten van [schuldeiseres] in reconventie.
(xiii) De kosten van [ex-advocaat 2] in de vrijwaringszaak tegen [ex-advocaat 1] worden voor rekening van [schuldeiseres] en [ex-advocaat 1] gebracht, met dien verstande dat een van hen deze kosten moet betalen;
(xiii) De kosten van [procureur] in de vrijwaringszaak tegen [ex-advocaat 1] worden voor rekening van [schuldeiseres] en [ex-advocaat 1] gebracht, met dien verstande dat een van hen deze kosten moet betalen.

2.De grievenIn zowel de principale als de incidentele appellen zijn grieven aangevoerd. Om de behandeling daarvan zo overzichtelijk mogelijk te houden zal het hof deze hierna doorlopend en met Romeinse cijfers nummeren. Waar wenselijk zal het hof de grieven zakelijk en samengevat weergeven.ZAAK 1 ( [ex-advocaat 1] tegen [schuldeiseres] )

2.1
De hoofdlijn in de memorie van grieven aan de zijde van [ex-advocaat 1] is, dat het geschil zich toespitst op de gang van zaken rond de rangregeling. De omstandigheid dat [schuldeiseres] geen deel van de netto-opbrengst van de executie heeft ontvangen, is volgens [ex-advocaat 1] (vrijwel) geheel aan haar eigen stilzitten te wijten nadat zij kennis had gekregen van het feit dat haar vordering bij de rechter-commissaris moest worden aangemeld. [ex-advocaat 1] heeft de volgende grieven aangevoerd.
2.2
I.Ten onrechte heeft de rechtbank, bij gebreke van tegenspraak van [ex-advocaat 1] , tot uitgangspunt genomen dat de vordering van [schuldeiseres] integraal in de rangregeling zou zijn meegenomen indien de aanmelding daarvan bij de rechter-commissaris niet achterwege gebleven zou zijn.
2.3
II.De vordering van [partner] had eerst in mindering gebracht moeten worden op de netto-opbrengst van € 59.601,59, zodat er voor [schuldeiseres] hooguit € 29.777,59 geresteerd zou hebben. Haar schade is dan ook hoogstens laatstgenoemd bedrag.
2.4
III.Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat op [ex-advocaat 1] in 2006 – bij wijze van ‘nazorg’ ter zake van zijn optreden als juridisch dienstverlener voor [schuldeiseres] in 2002 (bodemprocedure tegen [schuldenaar] ) en voor zover nodig ook zelfstandig op grond van de zorgvuldigheid die hem in het kader van zijn bemoeienis in 2006 tegenover [schuldeiseres] paste, mede in het licht van haar brief van 17 november 2006 – de plicht rustte om [schuldeiseres] hetzij inhoudelijk te adviseren over de situatie rond de rangregeling, hetzij te verwijzen naar een andere rechtshulpverlener. Subsidiair betoogt [ex-advocaat 1] dat hij, voor zover op hem al een verplichting tot 'nazorg' rustte, aan deze plicht heeft voldaan.
2.5
IV.Ten onrechte heeft de rechtbank uit de verklaring, die door [ex-advocaat 1] tijdens de in eerste aanleg gehouden comparitie van partijen is afgelegd, afgeleid dat hij niet in staat is te bewijzen dat hij [schuldeiseres] heeft aangeraden naar een advocaat te gaan.
2.6
V.Ten onrechte is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat [ex-advocaat 1] de helft van de schade van [schuldeiseres] voor zijn rekening moet nemen. De rechtbank had de schade geheel althans in overwegende mate voor rekening van [schuldeiseres] moeten laten, te meer omdat zij in november 2006 ook een beroep had kunnen doen op de advocaat in haar scheidingsprocedure of haar rechtsbijstandverzekeraar. Ten onrechte heeft de rechtbank de vordering van [schuldeiseres] tot een bedrag van € 22.060,50 met rente toegewezen en de proceskosten tussen [schuldeiseres] en [ex-advocaat 1] gecompenseerd. [1]
2.7
VI.Ten onrechte heeft de rechtbank met betrekking tot de proceskosten van [ex-advocaat 2] respectievelijk [procureur] overwegingen gegeven zoals vermeld in de rechtsoverwegingen 6.17., 6.25., 6.30., 6.31., 6.32., 6.34., 6.35. en 6.38. alsmede beslissingen genomen als vermeld in de onderdelen 7.6., 7.12., 7.17., 7.18., 7.19., 7.20. en 7.21. van het dictum van het bestreden vonnis.
ZAAK 2 ( [schuldeiseres] tegen [ex-advocaat 2] en [ex-advocaat 1] )
2.8
[schuldeiseres] heeft in § 9 van haar memorie van grieven een uiteenzetting gegeven van wat zij als de feiten ziet die aan het geschil ten grondslag liggen, maar zij lardeert deze feitenweergave met beweringen, interpretaties, beschouwingen en exclamaties, waarna zij de uiteenzetting afsluit met de opmerking dat zij zich gegriefd voelt en dat haar uiteenzetting gezien moet worden als een toelichting op de daarna volgende grieven. Voor zover [schuldeiseres] aldus een of meer grieven heeft willen formuleren, oordeelt het hof dat het deze werkwijze in strijd acht met een behoorlijke procesorde. Grieven behoren voldoende duidelijk onder woorden gebracht en toegelicht te worden en niet op een wijze, die in een zoekplaatje voor de wederpartij(en) en het hof resulteert. Het hof heeft in het betoog de hierboven in rechtsoverweging 1.1 al besproken grief gelezen en beschouwt de uiteenzetting, zoals [schuldeiseres] deze zelf al heeft getypeerd, voor het overige als een toelichting op de in de §§ 10 tot en met 13 geformuleerde grieven. Deze vijf grieven worden hierna samengevat.
2.9
VII. [2] Ten onrechte heeft de rechtbank [ex-advocaat 1] slechts veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 22.060,50 in plaats van het bij inleidende dagvaarding primair, subsidiair en meer subsidiair gevorderde bedrag, en de vordering ter zake van de roerende zaken geheel afgewezen.
In de inleidende dagvaarding heeft [schuldeiseres] de veroordeling van [ex-advocaat 1] gevorderd tot betaling van primair € 66.099,21 (met wettelijke rente vanaf 1 januari 2003), subsidiair € 59.601,59 (met wettelijke rente vanaf 8 maart 2007), en meer subsidiair € 44.121,- (met wettelijke rente vanaf 8 maart 2007), alsmede tot betaling van € 21.000,- (met wettelijke rente vanaf 1 januari 2003).
2.1
VIII. [3] Ten onrechte heeft de rechtbank de schade van [schuldeiseres] ten dele voor haar eigen rekening gelaten.
2.11
IX. [4] Ten onrechte heeft de rechtbank niet geoordeeld dat, naast [ex-advocaat 1] , ook [ex-advocaat 2] maatregelen had moeten en kunnen nemen om te voorkomen dat de aanmelding van Köhlers vordering bij de rechter-commissaris achterwege is gebleven. Zo doende heeft de rechtbank ten onrechte niet [ex-advocaat 1] en [ex-advocaat 2] hoofdelijk voor de schade van [schuldeiseres] aansprakelijk gehouden.
2.12
X. [5] Ten onrechte heeft de rechtbank niet geoordeeld dat [ex-advocaat 1] en [ex-advocaat 2] tekort geschoten zijn doordat zij de roerende zaken (staand horloge en kandelabers) niet hebben meegenomen in de leningprocedure van 2002 en ten onrechte heeft de rechtbank [ex-advocaat 1] en [ex-advocaat 2] niet opgedragen te bewijzen dat zij al het mogelijke hebben gedaan om het resultaat te bereiken dat een revindicatoir beslag werd gelegd op het staand horloge en de kandelabers en dat deze roerende zaken bij [schuldeiseres] zouden terugkeren. Ten onrechte heeft de rechtbank [ex-advocaat 1] en [ex-advocaat 2] niet veroordeeld tot vergoeding van de als gevolg van hun nalaten ontstane schade ten bedrage van € 21.000,-.
2.13
XI. [6] Ten onrechte heeft de rechtbank [schuldeiseres] veroordeeld in de proceskosten in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak van [ex-advocaat 2] tegen [ex-advocaat 1] .
2.14
XII.[schuldeiseres] vermeerdert haar oorspronkelijke, meer subsidiaire vordering van € 44.121,- tot € 47.313,39.
2.15
[ex-advocaat 2] heeft in incidenteel appel de volgende grief aangevoerd:
XIII.Ten onrechte heeft de rechtbank de door [ex-advocaat 2] in eerste aanleg ingestelde vordering in reconventie afgewezen.
2.16
[ex-advocaat 1] heeft in incidenteel appel de volgende grief aangevoerd.
XIV.[schuldeiseres] heeft niet binnen bekwame tijd nadat zij had ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken dat de prestatie van [ex-advocaat 1] gebrekkig was, bij [ex-advocaat 1] geprotesteerd, waardoor zij zich ingevolge artikel 6:89 BW niet meer op dat gebrek kan beroepen.
2.17
XV.Bij pleidooi heeft [ex-advocaat 1] dit verweer gewijzigd, in die zin dat hij zich primair op het standpunt stelt dat de aanspraken van [schuldeiseres] uit hoofde van hetgeen deze inzake de executie van het op 5 december 2002 tegen [schuldenaar] gewezen vonnis aan [ex-advocaat 1] verwijt, verjaard zijn, en subsidiair dat [schuldeiseres] dienaangaande niet tijdig geprotesteerd heeft in de zin van artikel 6:89 BW.
ZAAK 3 ( [ex-advocaat 2] tegen [ex-advocaat 1] )
2.18
XVI.Kennelijk voor het geval dat het hof, anders dan de rechtbank, [ex-advocaat 2] veroordeelt om de schade van [schuldeiseres] geheel of gedeeltelijk te vergoeden, vordert [ex-advocaat 2] van [ex-advocaat 1] dat deze haar dienaangaande zal vrijwaren.
2.19
XVII.Verder vordert [ex-advocaat 2] dat het hof [ex-advocaat 1] veroordeelt om aan [ex-advocaat 2] een bedrag van € 30.858,25, vermeerderd met wettelijke rente, als schadevergoeding te voldoen.

3.Bespreking van de grieven

3.1
Het hof bespreekt in de eerste plaats grief IX alsmede grief X in zoverre als deze laatste op een beweerdelijk nalaten van [ex-advocaat 2] ziet. Deze grieven komen er, in samenhang bezien, op neer dat de rechtbank, in de visie van [schuldeiseres] , ten onrechte [ex-advocaat 2] niet tot vergoeding van enige schade van [schuldeiseres] veroordeeld heeft.
3.1.1
[schuldeiseres] heeft bij het laatste door haar in de drie procedures overgelegde processtuk, te weten de memorie van antwoord in ZAAK 1, in § 9, kernachtig samengevat wat – klaarblijkelijk – in haar visie de rol van [ex-advocaat 2] is geweest inzake de vorderingen van [schuldeiseres] op [schuldenaar] . [schuldeiseres] schrijft hier: "
[ex-advocaat 2] heeft in werkelijkheid amper een feitelijke rol van betekenis gespeeld. Alleen juridisch was het een grote rol. [ex-advocaat 2] ’s bemoeienis was er een van papier, naam en papier lenen, maar alles liep via [ex-advocaat 1] . […] later bleek dat het alleen [ex-advocaat 1] was die geblunderd had. [ex-advocaat 2] was niet meer dan een doorgeefluik. […]."
3.1.2
Deze typering stemt overeen met het beeld dat de rechtbank zich, blijkens het bestreden vonnis, van de rol van [ex-advocaat 2] heeft gevormd. Het hof heeft een zelfde beeld van haar positie gekregen: [ex-advocaat 1] fungeerde materieel als advocaat en later juridisch adviseur van [schuldeiseres] en maakte, voor zover in dat verband bij de rechtbank geprocedeerd moest worden in de tijd nadat [ex-advocaat 1] de advocatuur had verlaten, formeel gebruik van de naam en het briefpapier van zijn (voormalige) kantoorgenoot [ex-advocaat 2] alsook van de postbus die zij geruime tijd gedeeld hadden.
3.1.3
[schuldeiseres] heeft zich erop beroepen dat zij [ex-advocaat 2] bij aangetekende brief van 8 december 2000 opdracht heeft gegeven om onder meer [schuldenaar] in rechte te betrekken. Deze brief is gedateerd op een tijdstip dat ligt kort nadat [ex-advocaat 1] zich als advocaat van het tableau had laten afvoeren. [schuldeiseres] heeft niet voldoende feitelijk onderbouwd dat deze brief [ex-advocaat 2] heeft bereikt en nog minder dat [ex-advocaat 2] de opdracht heeft aanvaard. Ook uit hetgeen verder met betrekking tot de bodemprocedure tegen [schuldenaar] en de executie van het in dat verband gewezen vonnis is aangevoerd, valt niet op te maken dat [ex-advocaat 2] daarmee enige feitelijke bemoeienis heeft gehad. Met het voeren van de bodemprocedure en het in dat verband gelegde beslag op de woning van [schuldenaar] heeft kennelijk alleen [ex-advocaat 1] zich beziggehouden. Dit geldt ook voor (de poging tot) het leggen van revindicatoir beslag op het staand horloge en de kandelabers. In zoverre kan [schuldeiseres] aan [ex-advocaat 2] dan ook geen verwijt maken. De enkele omstandigheid dat [ex-advocaat 1] bij zijn werkzaamheden de naam van [ex-advocaat 2] , mogelijk met haar instemming, heeft gebruikt, maakt dat niet anders. Daaruit volgt niet een tekortkoming van [ex-advocaat 2] . Bij deze stand van zaken behoeft het hof niet in te gaan op het verweer van [ex-advocaat 2] dat een mogelijke aanspraak van [schuldeiseres] in dit opzicht verjaard is althans dat zij niet tijdig over een mogelijk nalaten van [ex-advocaat 2] geklaagd heeft in de zin van artikel 6:89 BW.
3.1.4
Ook ten aanzien van de verwikkelingen rond de rangregeling is niet voldoende onderbouwd gesteld of anderszins gebleken dat [ex-advocaat 2] daarmee enige inhoudelijke bemoeienis heeft gehad. [schuldeiseres] heeft niet aangevoerd dat (en hoe) zij [ex-advocaat 2] omstreeks november 2006 heeft verzocht iets voor haar te doen of haar van advies te dienen. Ten processe is alleen van contacten daarover tussen [ex-advocaat 1] en [schuldeiseres] gebleken. Mogelijk – maar dat is niet komen vast te staan – heeft [ex-advocaat 2] een door [procureur] naar haar privé adres gezonden brief verder geleid naar [ex-advocaat 1] , maar dat biedt onvoldoende grondslag voor de schadevordering van [schuldeiseres] op [ex-advocaat 2] .
3.1.5
Het hof komt dan ook, met de rechtbank, tot de conclusie dat [schuldeiseres] op [ex-advocaat 2] geen vorderingsrecht geldend kan maken en dat de vorderingen van [schuldeiseres] op [ex-advocaat 2] terecht zijn afgewezen. De hier besproken grieven slagen niet.
3.2
Alvorens de (verdere) grieven van [schuldeiseres] en [ex-advocaat 1] te bespreken gaat het hof in op de stelling van [schuldeiseres] dat aan [ex-advocaat 1] , nadat deze in ZAAK 2 al incidenteel appel had ingesteld, niet meer de bevoegdheid toekwam om in het door hem ingestelde principaal appel (ZAAK 1) nog grieven aan te voeren (of vice versa). Het hof verwerpt dit standpunt. De in het incidenteel appel door [ex-advocaat 1] opgebrachte grief vormt materieel een aanvulling van zijn weren tegen de vorderingen van [schuldeiseres] . Hoewel het ontegenzeglijk fraaier en overzichtelijker was geweest wanneer [ex-advocaat 1] zijn grieven en deze aanvulling in één processtuk verwerkt had (meer in het bijzonder in het door hem ingestelde principaal hoger beroep), is het hof van oordeel dat uit de in appel geldende twee-conclusie-regel (vergelijk HR 19 juni 2009, LJN BI8771 in samenhang met HR 23 september 2011, LJN BQ7064 en HR 9 december 2011, LJN BR2045) niet volgt dat [ex-advocaat 1] een keuze had dienen te maken tussen de beide appellen. [ex-advocaat 1] had een eigen belang om, nadat [schuldeiseres] al een appeldagvaarding had laten uitbrengen, ook zelf hoger beroep in te stellen en grieven aan te voeren. Dat bracht niet met zich dat [ex-advocaat 1] in het door [schuldeiseres] ingestelde principaal appel niet meer incidenteel kon appelleren, mits de door hem gevolgde werkwijze geen strijd met de eisen van een behoorlijke procesorde opleverde. Het hof is van oordeel dat hiervan geen sprake is. Ook is niet gesteld of gebleken dat deze werkwijze voor [schuldeiseres] onnodig bezwaarlijk is geweest.
3.3
Het hof bespreekt vervolgens grief VII, voor zover [schuldeiseres] daarin de rechtbank verwijt nagelaten te hebben om [ex-advocaat 1] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 66.099,21 met rente, in samenhang met de grieven XIV en XV, waarin [ex-advocaat 1] verweren tegen deze grief ontwikkeld heeft.
3.3.1
Genoemd bedrag van € 66.099,21 vormt blijkens § 15 van het lichaam van de dagvaarding in eerste aanleg het beloop van de vordering van [schuldeiseres] op [schuldenaar] per 1 januari 2003. [schuldeiseres] stelt daar dat, "
Indien mr. [ex-advocaat 1] … met het verstekvonnis meteen aan de slag zou […] zijn gegaan, de kans groot zou zijn geweest dat [schuldenaar] het niet op een gedwongen verkoop van zijn conservatoir beslagen pand zou hebben laten aankomen" en dat dan "
dus dit bedrag van€ 66.099,21 voldaan [zou] zijn geworden". [ex-advocaat 1] heeft dat tegengesproken. Hij heeft erop gewezen dat de woning van [schuldenaar] naast een hypothecaire inschrijving ten gunste van BLG belast was met twee beslagen van andere schuldeisers. Volgens [ex-advocaat 1] was BLG niet genegen om de openbare verkoop van de woning ter hand te nemen en had het geen zin dat [schuldeiseres] ten behoeve van deze hypotheeknemer (en de andere beslagleggers) de kastanjes uit het vuur zou halen door zelf de openbare verkoop te laten plaatsvinden.
3.3.2
Naar het oordeel van het hof heeft [schuldeiseres] niet voldoende met feiten onderbouwd dat [schuldenaar] inderdaad bereid en in staat zou zijn geweest om, ter voorkoming van een veiling van zijn woning, zijn schulden aan [schuldeiseres] op korte termijn te voldoen. Het hof acht het plausibel dat [ex-advocaat 1] er de voorkeur aan heeft gegeven om het initiatief van BLG af te wachten en dat ook aan [schuldeiseres] heeft geadviseerd. Uit de gedingstukken valt niet op te maken dat [schuldeiseres] [ex-advocaat 1] , na het verkrijgen van het verstekvonnis tegen [schuldenaar] , met klem heeft verzocht om toch de executie van diens woning te laten plaatsvinden. Ware dit anders, dan had het in de rede gelegen dat zij, bij gebreke van maatregelen van de kant van [ex-advocaat 1] , een andere advocaat of adviseur in de arm had genomen, maar ook daarvan is niet gebleken. Het beeld dat uit de stukken oprijst, is dat ook [schuldeiseres] klaarblijkelijk heeft willen afwachten totdat BLG het initiatief zou nemen tot een openbare verkoop. Kennelijk is [schuldenaar] lange tijd zijn verplichtingen jegens BLG blijven nakomen en heeft deze laatste pas in 2006 aanleiding gezien alsnog haar zekerheid uit te winnen.
3.3.3
Onder deze omstandigheden ziet het hof geen grond om te concluderen dat [schuldeiseres] door toedoen of nalaten van [ex-advocaat 1] niet in de gelegenheid is geweest spoedig na het verkrijgen van het verstekvonnis een bedrag van € 66.099,21 te incasseren en dat zij tot dat bedrag schade heeft geleden. Het desbetreffende deel van grief VII gaat dan ook niet op. Hieruit volgt dat de grieven XIV en XV geen bespreking behoeven.
3.3.4
Had het hof grief XV moeten behandelen, dan zou het deze verworpen hebben, aangezien het hof de eerst bij pleidooi door [ex-advocaat 1] opgeworpen uitbreiding van zijn verweer in strijd acht met de hiervoor besproken twee-conclusie-regel, nu niet is gebleken dat [schuldeiseres] met die uitbreiding van het verweer uitdrukkelijk heeft ingestemd. Het hof zal met deze omstandigheid rekening houden bij de hierna te bespreken proceskostenveroordeling.
3.4
Vervolgens behandelt het hof de door [ex-advocaat 1] aangevoerde grieven I, II, III, IV, V, en de door [schuldeiseres] opgeworpen grieven VII (voor zover hiervoor nog niet besproken), VIII en XII.
Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling omdat zij alle het oordeel van de rechtbank over de rangregeling en de daaruit voortgevloeide schade bevechten.
3.4.1
Hoewel partijen en in het bijzonder [schuldeiseres] aan deze problematiek (te) lange betogen hebben gewijd, laat deze zich op beknopte wijze samenvatten.
Nadat BLG de openbare verkoop van de woning van [schuldenaar] had doen plaats vinden en de belanghebbenden het over de verdeling van de opbrengst niet eens waren geworden, heeft BLG om een gerechtelijke rangregeling op de voet van artikel 552 Rv verzocht. In de desbetreffende procedure is de vordering van [schuldeiseres] op [schuldenaar] niet aangemeld. Het gevolg daarvan is geweest dat [schuldeiseres] niet in de opbrengst heeft gedeeld. Tussen partijen is niet in geschil dat de gemiste opbrengst als schade van [schuldeiseres] is aan te merken. In de kern gaat het nu om de vraag hoe hoog die schade is en door wiens stilzitten die schade is ontstaan.
3.4.2
De in het kader van de rangregeling te onderscheiden procedurestappen en de verdere relevante omstandigheden zijn hierboven in de rechtsoverwegingen 1.7 tot en met 1.12 uiteengezet. Het staat vast dat zowel [ex-advocaat 1] als [schuldeiseres] tijdig op de hoogte is gekomen van de beschikking d.d. 12 september 2006 van de rechtbank te Roermond. Die beschikking bevat een verwijzing naar artikel 552 Rv. Aangenomen mag worden dat niet alleen [ex-advocaat 1] als gewezen advocaat maar ook [schuldeiseres] , die rechten heeft gestudeerd en leiding gaf aan een juridisch advies-bureau, toegang hadden tot een exemplaar van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en zich daarmee, aan de hand van de verwijzing naar dat wetsartikel alsook door lezing van de in het vierde lid van het artikel genoemde bepalingen, een beeld hebben kunnen vormen van de gang van zaken bij een gerechtelijke rangregeling. Zij konden dan ook verwachten dat [schuldeiseres] een oproep zou krijgen om haar vordering op [schuldenaar] aan te melden bij de rechter-commissaris.
3.4.3
Ongelukkigerwijs heeft de griffie van de rechtbank die oproep eerst in concept-vorm verspreid, hetgeen verwarring kon scheppen. Deze fout is hersteld bij de griffiersbrief d.d. 8 november 2006, die door [procureur] op 14 november 2006 is doorgezonden naar het hem bekende adres van zijn correspondent [ex-advocaat 2] . Deze brief bevatte de mededeling dat schuldeisers hun vorderingen tot 29 november 2006 konden aanmelden.
[ex-advocaat 1] heeft zich tot zijn bevrijding er niet op beroepen dat de bewuste brief van [procureur] met de griffiersbrief hem niet of niet tijdig heeft bereikt. Het daaromtrent door [schuldeiseres] gestelde is door [ex-advocaat 1] niet tegengesproken. Het hof leidt daaruit af dat de brief, net als eerdere en latere brieven van [procureur] , terecht is gekomen in de postbus waarvan [ex-advocaat 1] zich bediende. Dat heeft er, anders dan de rechtbank lijkt te hebben aangenomen, echter niet toe geleid dat [ex-advocaat 1] de (inhoud van de) brief van de griffier tijdig ter kennis van [schuldeiseres] heeft gebracht en evenmin dat de vordering van [schuldeiseres] tijdig bij de rechter-commissaris is aangemeld.
Ook van de in rechtsoverweging 1.11 genoemde griffiersbrief van 26 januari 2007 neemt het hof, nu van het tegendeel op geen enkele wijze is gebleken, aan dat deze bij [ex-advocaat 1] terecht is gekomen en dat [ex-advocaat 1] deze niet tijdig onder de aandacht van [schuldeiseres] heeft gebracht. Op grond daarvan is [schuldeiseres] verstoken gebleven van de mogelijkheid om tegen de voorgenomen verdeling van de executie-opbrengst een bezwaar in te dienen.
3.4.4
Het hof is van oordeel dat [ex-advocaat 1] , door de griffiersbrief van 8 november 2006 niet althans niet tijdig aan [schuldeiseres] te zenden, een toerekenbare fout heeft gemaakt waarvoor hij zich niet kan disculperen. Het hof komt tot dit oordeel omdat [ex-advocaat 1] het, om welke reden dan ook, tot zijn taak heeft gerekend om in het voorjaar van 2006 voor de indiening van de vordering van [schuldeiseres] bij het betrokken notariskantoor te zorgen en om het ertoe te leiden dat [schuldeiseres] een volmacht tot doorhaling van het in haar opdracht gelegde beslag zou tekenen, zodat het in de rede lag dat [ex-advocaat 1] het vervolgens ook tot zijn taak zou rekenen om ervoor te zorgen dat de (te voorziene) aanmelding van [schuldeiseres] 's vordering bij de rechter-commissaris tijdig zou plaatsvinden. Dat dat laatste niet gebeurd is, valt [ex-advocaat 1] als een fout toe te rekenen, op grond waarvan hij in beginsel de daaruit voor [schuldeiseres] voortgevloeide schade dient te dragen. Grief III slaagt dus niet.
3.4.5
[ex-advocaat 1] heeft er zich op beroepen dat niet alleen hij maar ook [schuldeiseres] zelf heeft stilgezeten en dat de schade ten minste mede een gevolg is van dit nalaten van [schuldeiseres] . De rechtbank heeft dit verweer gehonoreerd en daartegen richten zich de grieven van [schuldeiseres] . Zij beroept er zich op dat zij indertijd geen of niet voldoende kennis had van wat een gerechtelijke rangregeling inhoudt. Het hof passeert die stelling omdat [schuldeiseres] in deze eventuele leemte in haar wetskennis op eenvoudige wijze had kunnen voorzien. Voor zover [schuldeiseres] zich er voorts op heeft willen beroepen dat zij in november 2006 nog kampte met de gevolgen van een haar enige jaren voordien overkomen, ernstig ongeval, gaat het hof daaraan eveneens voorbij, enerzijds omdat dat een haar persoonlijk betreffende omstandigheid vormt die in haar verhouding tot [ex-advocaat 1] voor haar rekening moet blijven, anderzijds omdat zij zelf een oplossing voor dat probleem had kunnen vinden door zich van adequate (rechts)hulp te voorzien.
[schuldeiseres] heeft nog gesteld dat zij erop vertrouwde dat [ex-advocaat 1] wel het nodige zou doen, maar dit vertrouwen komt het hof misplaatst voor. [ex-advocaat 1] had zich, blijkens de door [schuldeiseres] in het geding gebrachte brieven en rappellen, leren kennen als weinig voortvarend, zo niet laks, zodat het op de weg van [schuldeiseres] lag om met betrekking tot de rangregeling de vinger aan de pols te houden en zo nodig een adviseur in de arm te nemen op wie zij meer kon bouwen. Zij had ook [procureur] kunnen benaderen, van wie zij wist dat deze als haar procureur optrad.
De rechtbank heeft geoordeeld dat bij [schuldeiseres] redelijkerwijs niet de gedachte kon postvatten dat haar belangen voldoende waren gewaarborgd door enkel op [ex-advocaat 1] te vertrouwen; het hof sluit zich bij deze conclusie aan. Met de rechtbank komt het hof dan ook tot het oordeel dat de schade van [schuldeiseres] ten dele voor haar rekening dient te blijven. Haar grieven die tegen dat oordeel van de rechtbank opkomen, worden dus vergeefs voorgesteld.
3.4.6
[ex-advocaat 1] heeft nog betoogd (grief I) dat de rechtbank ten onrechte als uitgangspunt heeft genomen dat de vordering van [schuldeiseres] op [schuldenaar] integraal in de rangregeling zou zijn meegenomen indien de aanmelding daarvan bij de rechter-commissaris niet achterwege gebleven zou zijn. [ex-advocaat 1] voert in dit verband aan dat de rechter-commissaris beleidsvrijheid toekwam en dat [partner] de vordering van [schuldeiseres] had kunnen betwisten.
Het hof verwerpt dit betoog. [ex-advocaat 1] heeft niet onderbouwd waarom de rechter-commissaris reden zou hebben gehad de vordering niet toe te laten. In dit verband heeft ingevolge artikel 483d Rv te gelden dat vorderingen, waarvan de waarde onbepaald of onzeker is, voor de geschatte waarde in de rangschikking worden begrepen. Er is geen aanwijzing dat de rechter-commissaris daarbij niet het in 2002 gewezen vonnis als grondslag gehanteerd zou hebben.
heeft evenmin voldoende onderbouwd dat [partner] een geldige reden gehad zou kunnen hebben om de vordering van [schuldeiseres] te betwisten.
Voor zover [schuldeiseres] in hoger beroep haar stelling heeft willen handhaven dat zij, indien zij op de hoogte was gekomen van de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de vordering van [partner] , deze vordering met vrucht had kunnen betwisten, volgt het hof het in rechtsoverweging 6.3. vervatte oordeel van de rechtbank op dat punt.
3.4.7
Met grief II heeft [ex-advocaat 1] gesteld dat er uit de rangregeling voor [schuldeiseres] slechts een bedrag van € 29.777,59 geresteerd zou hebben, maar dit betoog geeft blijk van een verkeerde lezing van de desbetreffende passages in het bestreden vonnis (rechtsoverweging 6.4.). De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat uit de rangregeling een bedrag van € 59.601,59 geresteerd zou hebben voor een pondspondsgewijze verdeling tussen [partner] en [schuldeiseres] en dat [schuldeiseres] mitsdien een bedrag van € 47.313,39 kon verwachten als haar vordering tijdig was aangemeld.
3.4.8
[ex-advocaat 1] komt met grief IV op tegen het oordeel van de rechtbank dat [ex-advocaat 1] niet is staat is te bewijzen dat hij [schuldeiseres] heeft aangeraden naar een advocaat te gaan. [ex-advocaat 1] heeft gesteld en stelt ook in appel dat hij [schuldeiseres] telefonisch een advies van deze strekking heeft gegeven.
Het stond [ex-advocaat 1] vrij om te besluiten niet langer als adviseur van [schuldeiseres] op te treden en dit aan haar mee te delen. Nu er echter met de eerder genoemde brief d.d. 8 november 2006 voor [schuldeiseres] een termijn van drie weken was gaan lopen om haar vordering aan te melden, had [ex-advocaat 1] zorgvuldigheidshalve [schuldeiseres] tijdig van die termijn op de hoogte moeten stellen en daaraan, indien hij niet langer als haar adviseur wenste op te treden, op ondubbelzinnige wijze – in beginsel dus met een heldere brief – de waarschuwing moeten verbinden tijdig een andere adviseur in de arm te nemen of zelf voor aanmelding zorg te dragen. Dat [ex-advocaat 1] op deze manier te werk is gegaan is evenwel gesteld noch anderszins gebleken. Ook deze grief treft daarom geen doel.
3.4.9
Met grief XII heeft [schuldeiseres] haar oorspronkelijke meer subsidiaire vordering vermeerderd tot het door de rechtbank becijferde bedrag van € 47.313,39 als het deel van de executie-opbrengst dat [schuldeiseres] gemist heeft door het achterwege blijven van de aanmelding van haar vordering in het kader van de rangregeling. [ex-advocaat 1] verzet zich tegen deze eisvermeerdering, maar doet dat vergeefs. Het stond [schuldeiseres] vrij om uiterlijk bij memorie van grieven (in ZAAK 2) haar vordering te vermeerderen en niet valt in te zien dat [ex-advocaat 1] zich daartegen niet behoorlijk heeft kunnen verweren. Ook het hof gaat er dus van uit dat de schade van [schuldeiseres] als gevolg van het onregelmatige verloop van de rangregeling een bedrag van € 47.313,39 beloopt.
3.4.10
Dan resteert met betrekking tot de hier behandelde grieven nog de vraag welk deel van deze schade voor rekening van [ex-advocaat 1] behoort te komen en welk deel mitsdien voor rekening van [schuldeiseres] blijft. Zowel [ex-advocaat 1] als [schuldeiseres] hebben stilgezeten terwijl een effectief handelen, zoals hiervoor besproken, in de rede had gelegen. Het onderlinge verschil in gewicht van dit nalaten afwegend en tevens in aanmerking nemend dat [ex-advocaat 1] zijn diensten inzake de vorderingen op [schuldenaar] kosteloos heeft verricht en daarvoor, naar het hof als uitgangspunt neemt, niet alsnog een declaratie zal zenden, komt het hof tot de beslissing dat [ex-advocaat 1] één derde gedeelte van de schade van [schuldeiseres] behoort te dragen. Dat komt neer op een bedrag van (€ 47.313,39 / 3 =) € 15.771,13.
3.4.11
De hierboven in rechtsoverweging 3.4 genoemde grieven missen derhalve doel, behoudens voor zover [ex-advocaat 1] erover geklaagd heeft dat de rechtbank hem veroordeeld heeft een hoger bedrag dan € 15.771,13 aan [schuldeiseres] te betalen. [ex-advocaat 1] heeft mede over de proceskostenveroordeling geklaagd; hierover zal het hof zich later in dit arrest uitlaten.
3.5
Met het laatste onderdeel van grief VII en grief X valt [schuldeiseres] het oordeel van de rechtbank aan over de schade, die zij geleden stelt te hebben doordat het niet gelukt is revindicatoir beslag te laten leggen op het staand horloge en de twee kandelabers (rechtsoverweging 6.5 van het bestreden vonnis).
3.5.1
[schuldeiseres] stelt in haar toelichting voorop dat in juni 2002 het beoogde beslag op deze roerende zaken is gelegd, maar dat is uit niets gebleken. Er is wel verlof tot het beslag verleend, maar het staat vast dat de deurwaarder de zaken niet op de hem aangewezen locatie in beslag heeft kunnen nemen omdat hij deze daar niet heeft aangetroffen. Volgens [schuldeiseres] heeft [ex-advocaat 1] nagelaten vervolgens een procedure te voeren althans andere doeltreffende maatregelen te treffen. In dat verband beroept [schuldeiseres] zich op een schriftelijke verklaring van [schuldenaar] waaruit valt op te maken dat hij [schuldeiseres] toestemming geeft haar zaken uit zijn woning en winkel op te halen.
3.5.2
Dit laatste brengt met zich dat niet goed valt in te zien waarom [schuldeiseres] nog een juridisch dwangmiddel of de bijstand van een juridisch adviseur nodig had om haar doel te bereiken. Reeds daarom treft haar verwijt aan het adres van [ex-advocaat 1] geen doel. Dat geldt ook voor [ex-advocaat 2] , voor zover grief X zich mede tot haar uitstrekt.
3.5.3
Bovendien heeft [schuldeiseres] ook in hoger beroep onvoldoende onderbouwd wat haar schade is. Aan bewijslevering wordt om die reden niet toegekomen. Verder onderzoek naar een mogelijke fout van [ex-advocaat 1] kan derhalve achterwege blijven.
3.5.4
Het laatste onderdeel van grief VII en grief X falen mitsdien.
3.6
Daarmee komt het hof toe aan de door [ex-advocaat 1] opgeworpen grieven, die hierboven in rechtsoverweging 2.7 zijn gebundeld als grief VI.
3.6.1
Met deze grieven keert [ex-advocaat 1] zich enerzijds tegen het feit dat de rechtbank hem heeft veroordeeld om in de door [procureur] en [ex-advocaat 2] tegen hem ingestelde vrijwaringsgedingen de proceskosten aan de zijde van [procureur] respectievelijk [ex-advocaat 2] voor zijn rekening te nemen. In zoverre stuiten de grieven af op het feit dat [ex-advocaat 1] [procureur] en [ex-advocaat 2] niet in het door hem ingestelde principaal appel heeft betrokken en dat zij zich daarom niet tegen deze grieven hebben kunnen verweren. Het hof zal dan ook de desbetreffende veroordelingen van [ex-advocaat 1] in stand laten.
3.6.2
Anderzijds klaagt [ex-advocaat 1] over het feit dat de rechtbank heeft bepaald dat [ex-advocaat 1] de in de vrijwaringszaken bepaalde proceskosten aan de zijde van [procureur] en [ex-advocaat 2] alleen dan behoeft te betalen, indien deze niet worden gedragen door [schuldeiseres] , die eveneens tot betaling ervan is veroordeeld. [ex-advocaat 1] betoogt in zijn toelichting dat de rechtbank de proceskosten in de vrijwaringszaken geheel en alleen ten laste van [schuldeiseres] had moeten brengen. Het hof leest het petitum van de appeldagvaarding, zoals nader geformuleerd in de memorie van grieven, dan ook aldus, dat daarin een vordering van [ex-advocaat 1] besloten ligt, strekkende tot de veroordeling van [schuldeiseres] om hem te vergoeden de door hem feitelijk aan [procureur] respectievelijk [ex-advocaat 2] in de vrijwaringsgedingen betaalde proceskosten.
3.6.3
[schuldeiseres] heeft op zichzelf in haar memorie van antwoord in ZAAK 1 niet het betoog van [ex-advocaat 1] bestreden dat zij in de vrijwaringszaken de proceskosten van [procureur] respectievelijk [ex-advocaat 2] geheel en alleen moet dragen, zij het dat zij met haar vijfde grief in ZAAK 2 (hierboven genummerd als grief XI) erover klaagt dat zij in de vrijwaringszaak van [ex-advocaat 2] tegen [ex-advocaat 1] veroordeeld is in de proceskosten aan de zijde van [ex-advocaat 2] .
3.6.4
Het hof is van oordeel dat [schuldeiseres] in eerste aanleg lichtvaardig en zonder goede grond [ex-advocaat 2] en [procureur] in rechte heeft betrokken. Gegeven de door haar zelf gebruikte typering van [ex-advocaat 2] als "
doorgeefluik" (zie hierboven sub 3.1.1), had [schuldeiseres] vooraf moeten inzien dat haar vordering tegen [ex-advocaat 2] niet of nauwelijks kans van slagen zou hebben en had zij daarvan, nu zij al [ex-advocaat 1] kon aanspreken, moeten afzien. Dat geldt in nog sterkere mate voor haar vordering tegen [procureur] ; deze heeft niet anders gedaan dan zijn procureurs-ministerie verlenen in een tijdvak dat procureursbijstand in procedures bij de rechtbank nog wettelijk voorgeschreven was. [schuldeiseres] kon voorzien dat er een grote kans bestond dat [ex-advocaat 2] en [procureur] , indien zij door haar in rechte zouden worden betrokken, [ex-advocaat 1] als materieel advocaat/juridisch adviseur in vrijwaring zouden willen oproepen. Zij is er aldus de oorzaak van dat [procureur] en [ex-advocaat 2] kosten hebben gemaakt die dezen willen kunnen verhalen. Bij deze stand van zaken behoort alleen [schuldeiseres] de proceskosten in de vrijwaringszaken te dragen. Het hof zal dan ook de vordering van [ex-advocaat 1] toewijzen in voege als hierboven in rechtsoverweging 3.6.2 is besproken. Voor het overige gaat grief VI niet op.
3.7
Met betrekking tot grief XIII overweegt het hof het volgende. Met deze grief verwijt [ex-advocaat 2] de rechtbank dat deze haar vordering tot schadevergoeding jegens [schuldeiseres] ten onrechte afgewezen heeft.
3.7.1
Deze vordering is erop gebaseerd dat [schuldeiseres] in de inleidende dagvaarding, in strijd met 21 Rv, heeft vermeld dat zij pas achteraf op de hoogte is gekomen van de rangregelingsprocedure. Later heeft [schuldeiseres] erkend dat zij al in november 2006 hiermee bekend is geraakt. De onjuistheid in de dagvaarding levert volgens [ex-advocaat 2] een onrechtmatige daad op, die [schuldeiseres] verplicht de daaruit voor [ex-advocaat 2] voortgevloeide schade te vergoeden. Volgens [ex-advocaat 2] bestaat haar schade uit de door haar (en haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar) gemaakte proceskosten in de hoofdzaak en in de vrijwaringsprocedure tegen [ex-advocaat 1] , begroot op € 13.457,-. De rechtbank heeft de vordering tot veroordeling van [schuldeiseres] om [ex-advocaat 2] dat bedrag te betalen, afgewezen. In hoger beroep vordert [ex-advocaat 2] alsnog toewijzing van die vordering.
3.7.2
Wanneer [schuldeiseres] al meteen in de inleidende dagvaarding in eerste aanleg had vermeld, dat zij in november 2006 bekend was geraakt met de beschikking van de Roermondse rechtbank inzake de benoeming van een rechter-commissaris, zou de door [ex-advocaat 2] gewraakte strijd met artikel 21 Rv niet zijn opgetreden. Niettemin zou [ex-advocaat 2] dan kosten hebben moeten maken om zich te verweren tegen de vordering van [schuldeiseres] en zekerheidshalve ook [ex-advocaat 1] in vrijwaring hebben willen oproepen.
3.7.3
Hieruit volgt dat [schuldeiseres] 's handelen in strijd met artikel 21 Rv op zichzelf niet tot de door [ex-advocaat 2] gestelde schade heeft geleid. Onder deze omstandigheden acht het hof geen reden aanwezig om af te wijken van de gebruikelijke forfaitaire proceskostenveroordeling. Het hof sluit zich dan ook aan bij het oordeel van de rechtbank dienaangaande.
3.7.4
Ten overvloede merkt het hof nog op dat het in hetgeen [ex-advocaat 2] heeft betoogd niet kan lezen dat zij aan haar vordering ten grondslag heeft willen leggen dat [schuldeiseres] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door haar in rechte te betrekken en dat deze onrechtmatige daad van dien aard is dat een forfaitaire proceskostenveroordeling volgens het liquidatietarief geen recht doet aan de schade die [ex-advocaat 2] heeft geleden.
3.7.5
Grief XIII wordt dus vergeefs opgeworpen.
3.8
Dan komt het hof toe aan de grieven XVI en XVII.
3.8.1
Nu [ex-advocaat 2] in ZAAK 2 niet alsnog veroordeeld wordt tot het betalen van schadevergoeding aan [schuldeiseres] , ziet het hof reeds op die grond geen aanleiding om [ex-advocaat 1] in ZAAK 3 te veroordelen [ex-advocaat 2] te dier zake te vrijwaren. Grief XVI faalt dus.
3.8.2
Met grief XVII wil [ex-advocaat 2] zien te bereiken dat het hof [ex-advocaat 1] veroordeelt om de door [ex-advocaat 2] in beide instanties gemaakte proceskosten voor zijn rekening te nemen. [ex-advocaat 2] vordert een bedrag van € 30.858,25. Ten dele valt dit bedrag samen met het bedrag dat [ex-advocaat 2] door het opwerpen van grief XIII op [schuldeiseres] heeft willen verhalen. Bij pleidooi heeft [ex-advocaat 2] haar standpunt dat [ex-advocaat 1] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld en de daaruit voortgevloeide schade moet vergoeden, aldus gepreciseerd dat zij [ex-advocaat 1] verwijt in de procedure ten onrechte en in strijd met artikel 21 Rv gesteld te hebben dat hij met toestemming van [ex-advocaat 2] op haar naam heeft geprocedeerd.
3.8.3
[ex-advocaat 1] heeft zich hiertegen onder meer verweerd met de stelling dat hij wel degelijk toestemming van [ex-advocaat 2] had om op haar naam ten behoeve van [schuldeiseres] in rechte op te treden.
3.8.4
Het hof laat in het midden of [ex-advocaat 1] al of niet de toestemming van [ex-advocaat 2] heeft verkregen om haar naam (en briefpapier) te gebruiken. De door [ex-advocaat 2] gevorderde schade bestaat uit de door haar in twee instanties gemaakte kosten van rechtsbijstand. Dat zij die kosten heeft moeten maken is te beschouwen als een gevolg van de omstandigheid dat [schuldeiseres] haar lichtvaardig en zonder goede grond in rechte betrokken heeft. Uit het enkele feit dat [ex-advocaat 1] , zoals [ex-advocaat 2] stelt, zonder haar toestemming op haar naam ten behoeve van [schuldeiseres] in 2002 een gerechtelijke procedure heeft gevoerd bij de rechtbank in Roermond, is voor [ex-advocaat 2] geen schade voortgevloeid.
3.8.5
Een en ander voert het hof tot de conclusie, dat [ex-advocaat 1] niet behoeft op te komen voor de kosten van rechtsbijstand van [ex-advocaat 2] . Ware dit anders, dan zou het hof in hetgeen [ex-advocaat 2] heeft aangevoerd geen reden zien om de kosten anders te begroten dan op basis van het gebruikelijke liquidatietarief, aangezien van bijzondere omstandigheden niet is gebleken. Nu [ex-advocaat 2] , zoals hierna zal blijken, voor deze kosten op die basis al ten laste van [schuldeiseres] een vergoeding wordt toegekend in ZAAK 2, acht het hof bovendien geen grond aanwezig om [ex-advocaat 1] in ZAAK 3 te veroordelen die kosten eveneens te vergoeden.
3.8.6
Ook grief XVII wordt mitsdien verworpen.
3.9
Tot slot behandelt het hof grief V, voor zover [ex-advocaat 1] daarbij opkomt tegen de compensatie van kosten in de hoofdzaak tussen hem en [schuldeiseres] , te zamen met grief XI, volgens welke de rechtbank, naar [schuldeiseres] stelt, ten onrechte haar heeft veroordeeld in de proceskosten in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak van [ex-advocaat 2] tegen [ex-advocaat 1] .
3.9.1
In het voorgaande heeft het hof geoordeeld, dat [ex-advocaat 1] de door [schuldeiseres] in verband met de rangregeling geleden schade ten dele voor zijn rekening behoort te nemen en dat de vordering van [schuldeiseres] voor het overige aan haar moet worden ontzegd. Tot die conclusie is ook de rechtbank gekomen. In dit licht bezien heeft de rechtbank op goede gronden de proceskosten in eerste aanleg tussen [schuldeiseres] en [ex-advocaat 1] aldus gecompenseerd dat elk van hen de eigen kosten draagt.
3.9.2
Met grief XI beoogt [schuldeiseres] kennelijk het oordeel van de rechtbank te bestrijden dat zij de proceskosten aan de zijde van [ex-advocaat 2] in de hoofdzaak en in het vrijwaringsgeding van [ex-advocaat 2] tegen [ex-advocaat 1] moet dragen.
3.9.3
Uit het voorgaande vloeit voort dat het hof de door de rechtbank dienaangaande gegeven beslissingen onderschrijft. Grief XI mist daarom doel.
3.9.4
Voor het geval [schuldeiseres] bedoeld mocht hebben met haar grief tevens op te komen tegen de proceskostenveroordelingen te haren laste in de hoofdzaak tegen [procureur] en in het vrijwaringsgeding van [procureur] tegen [ex-advocaat 1] , passeert het hof dat betoog omdat [procureur] niet in het hoger beroep is betrokken.

4.Conclusies / proceskosten in hoger beroep

4.1
ZAAK 1
4.1.1
De door [ex-advocaat 1] aangevoerde grieven zijn deels terecht opgeworpen. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen voor zover [ex-advocaat 1] daarbij veroordeeld is om aan [schuldeiseres] een bedrag van € 22.060,50 met rente te betalen. Opnieuw recht doende zal het hof [ex-advocaat 1] veroordelen aan [schuldeiseres] een bedrag van € 15.771,13 met rente te voldoen.
4.1.2
Voorts zal het hof [schuldeiseres] veroordelen om aan [ex-advocaat 1] te vergoeden hetgeen deze op grond van de onderdelen 7.18. en 7.21. van het dictum van het bestreden vonnis aan [procureur] respectievelijk [ex-advocaat 2] mocht hebben voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het betaalde vanaf de dag van de betaling door [ex-advocaat 1] tot de dag van betaling door [schuldeiseres] .
4.1.3
Bij deze uitkomst van ZAAK 1 is [schuldeiseres] te beschouwen als de in appel in het ongelijk gestelde partij en zal zij veroordeeld worden in de proceskosten aan de zijde van [ex-advocaat 1] .
4.2
ZAAK 2
4.2.1
Geen van de door [schuldeiseres] in het principaal appel opgeworpen grieven treft doel, behoudens de vermeerdering van haar oorspronkelijke, meer subsidiaire vordering.
4.2.2
Bij deze uitkomst van het geding in het principaal appel is het passend dat [schuldeiseres] wordt veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [ex-advocaat 2] en [ex-advocaat 1] in het principaal appel, met dien verstande dat de aan de zijde van [ex-advocaat 1] gevallen kosten van de comparitie van partijen na het aanbrengen van de zaak al bij ZAAK 1 in aanmerking zijn genomen, waarin die comparitie gelijktijdig heeft plaatsgevonden. Dat laatste geldt ook voor de in appel gehouden pleidooien.
4.2.3
De door [ex-advocaat 2] opgeworpen grief in incidenteel appel wordt verworpen. Bij deze uitkomst is het passend dat [ex-advocaat 2] veroordeeld wordt in de proceskosten aan de zijde van [schuldeiseres] in het incidenteel appel.
4.2.4
De door [ex-advocaat 1] opgeworpen grieven in incidenteel appel heeft het hof niet behoeven te behandelen. In hetgeen het hof hierboven in rechtsoverweging 3.3.4 heeft overwogen, ziet het hof aanleiding om de proceskosten in het incidenteel appel tussen [schuldeiseres] en [ex-advocaat 1] te compenseren.
4.3
ZAAK 3
4.3.1
Geen van de door [ex-advocaat 2] opgeworpen grieven treft doel.
4.3.2
Bij deze uitkomst van het geding is het passend dat [ex-advocaat 2] veroordeeld wordt in de proceskosten aan de zijde van [ex-advocaat 1] .
4.4
ZAAK 1, 2 en 3
4.4.1
Het bestreden vonnis zal, voor zover uit het voorgaande niet volgt dat het zal worden vernietigd, worden bekrachtigd.
4.4.2
Het hof passeert de door partijen gedane bewijsaanbiedingen, voor zover deze al voldoen aan de in hoger beroep aan een bewijsaanbod te stellen eisen, omdat geen feiten te bewijzen zijn aangeboden die, mits bewezen, tot een andere uitkomst van het hoger beroep zouden hebben geleid.
Beslissing
Het hof:
( i) vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover [ex-advocaat 1] daarbij is veroordeeld om aan [schuldeiseres] te betalen een bedrag van € 22.060,50, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 maart 2007 tot het tijdstip van voldoening,
en in zoverre opnieuw recht doende:
veroordeelt [ex-advocaat 1] om aan [schuldeiseres] te betalen een bedrag van € 15.771,13, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 8 maart 2007 tot de dag van betaling;
(ii) veroordeelt [schuldeiseres] om aan [ex-advocaat 1] te vergoeden hetgeen deze op grond van de onderdelen 7.18. en 7.21. van het dictum van het bestreden vonnis aan [procureur] respectievelijk [ex-advocaat 2] mocht hebben voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het betaalde vanaf de dag van de betaling door [ex-advocaat 1] tot de dag van betaling door [schuldeiseres] ;
(iii) veroordeelt [schuldeiseres] in de proceskosten in ZAAK 1, aan de zijde van [ex-advocaat 1] tot deze uitspraak begroot op € 87,93 voor kosten dagvaarding, € 1.980,- voor griffierecht en € 6.524,- voor salaris advocaat;
(iv) veroordeelt [schuldeiseres] in de proceskosten in het principaal appel in ZAAK 2, aan de zijde van [ex-advocaat 2] tot deze uitspraak begroot op € 1.455,- voor griffierecht en € 6.524,- voor salaris advocaat, en aan de zijde van [ex-advocaat 1] begroot op € 1.455,- voor griffierecht en € 1.631,- voor salaris advocaat;
( v) veroordeelt [ex-advocaat 2] in de proceskosten van het door haar opgeworpen incidenteel appel in ZAAK 2, aan de zijde van [schuldeiseres] tot deze uitspraak begroot op € 3.262,- voor salaris advocaat;
(vi) compenseert de proceskosten van het door [ex-advocaat 1] opgeworpen incidenteel appel in ZAAK 2 in dier voege, dat [ex-advocaat 1] en [schuldeiseres] elk de eigen kosten dragen;
(vii) veroordeelt [ex-advocaat 2] in de proceskosten in ZAAK 3, aan de zijde van [ex-advocaat 1] tot deze uitspraak begroot op € 291,- voor griffierecht en € 3.474,- voor salaris advocaat;
(viii) verklaart voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
(ix) bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover het bij onderdeel (i) van dit dictum niet is vernietigd;
( x) wijst af het door partijen meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.N.B. Kaal, E.M. Dousma-Valk en H.C. Grootveld en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 maart 2014 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Deze laatste zin vat de grieven IV-A I en II op pag. 22 samen. Daarvóór zijn de grieven V, VI, VII en VIII samengevat.
2.Eerste grief van [schuldeiseres]
3.Tweede grief van [schuldeiseres]
4.Derde grief van [schuldeiseres]
5.Vierde grief van [schuldeiseres]
6.Vijfde grief van [schuldeiseres]