In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in Rotterdam. De verdachte, geboren in 1967 in Joegoslavië, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken. De zaak betreft de vraag of het consultatierecht van de verdachte is geschonden, omdat zij niet tijdig een advocaat kon consulteren voordat zij door de politie werd verhoord. De raadsman van de verdachte stelde dat de eerste verklaring van de verdachte bij de politie uitgesloten moest worden van het bewijs, omdat het verhoor was begonnen voordat zij een advocaat had kunnen spreken. Het hof heeft in zijn overwegingen verwezen naar eerdere jurisprudentie en de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor, waarin is vastgelegd dat de verdachte recht heeft op consultatie van een raadsman voordat het verhoor begint. Het hof concludeert dat de politie niet voldoende heeft gedaan om de verdachte in de gelegenheid te stellen haar voorkeursadvocaat te consulteren. Het hof oordeelt dat het verhoor in strijd is met het consultatierecht en dat de verklaring van de verdachte uitgesloten moet worden van het bewijs. Hierdoor is er onvoldoende bewijs om de verdachte te veroordelen, en spreekt het hof haar vrij van het ten laste gelegde feit.