ECLI:NL:GHDHA:2014:1248
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- M.A.F. Tan-de Sonnaville
- E.M. Dousma-Valk
- T.G. Lautenbach
- Rechtspraak.nl
Huurrecht; voortzetting huurovereenkomst na overlijden huurder; termijn van zes maanden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, waarin de ontbinding van een huurovereenkomst werd gevorderd door [geïntimeerde]. De huurovereenkomst betrof een woning aan de [A-straat 1] te [plaats], waar [appellant] na het overlijden van zijn moeder, [Y], de huur is gaan betalen. [Y] was de huurster op basis van artikel 7:266 lid 3 BW na het overlijden van haar echtgenoot, [X]. Na het overlijden van [Y] op 5 juli 2011, heeft [appellant] niet binnen de wettelijke termijn van zes maanden een vordering tot voortzetting van de huurovereenkomst ingesteld, zoals vereist door artikel 7:268 lid 2 BW. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [appellant] zonder titel in de woning verbleef en heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, met uitzondering van de ontbinding van de huurovereenkomst. In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat de termijn van zes maanden op grond van redelijkheid en billijkheid zou moeten worden verlengd, maar het hof heeft deze grief verworpen. Het hof bevestigde dat de wettelijke termijn dwingend is en dat er geen aanleiding was om van deze termijn af te wijken. De conclusie was dat het bestreden vonnis werd bekrachtigd en dat [appellant] in de proceskosten werd veroordeeld.