1.De eerste grief van [appellante] heeft betrekking op de feitenvaststelling van de rechtbank onder 2. van het bestreden vonnis. Deze grief is vaag en bevat geen concrete klachten; het hof heeft in elk geval in het feitenrelaas van [appellante] niets kunnen ontwaren dat in appel tot een wezenlijk andere feitenvaststelling zou moeten leiden. Met inachtneming hiervan en van hetgeen partijen in hoger beroep overigens onweersproken hebben aangevoerd, gaat het in deze zaak om het volgende.
1.1.[appellante] is in een langdurig conflict verwikkeld met de Gemeente, welk conflict haar oorsprong vindt in een tussen partijen in 1991 gesloten overeenkomst van ruiling met betrekking tot het perceel aan de [adres 1] te Leiden dat bij akte in 1993 is geleverd aan de Gemeente.
1.2.Terwijl over dit perceel tussen partijen juridische procedures aanhangig waren, heeft [appellante] in 2003 binnen de bebouwing op dit perceel dertien appartementen gerealiseerd zonder de vereiste bouwvergunning.
1.3.Bij onherroepelijk geworden besluit van 2 november 2007 heeft het college van B&W van de Gemeente [appellante] gelast om binnen 18 weken de dertien appartementen op het perceel te verwijderen en de situatie terug te brengen naar de laatst vergunde toestand, op straffe van een dwangsom, met een maximum van € 180.000,- .
1.4.De dwangsommen zijn verbeurd. Op 23 december 2008 heeft de Gemeente een dwangbevel uitgevaardigd tot betaling van € 180.000,- vermeerderd met rente en invorderingskosten. Dit dwangbevel is aan [appellante] betekend. [appellante] heeft niet betaald.
1.5.Op 23 januari 2009 heeft de Gemeente executoriaal beslag laten leggen op alle (in totaal 29) aan [appellante] in eigendom toebehorende onroerende zaken.
1.6.Bij fax van 29 januari 2009 heeft [appellante] aan de Gemeente bericht dat zij het beslag disproportioneel acht. [appellante] heeft voorgesteld het beslag op een aantal nader omschreven panden te handhaven, onder opheffing van het beslag voor het overige. Dit aanbod is op 30 januari 2009 door de Gemeente afgewezen.
1.7.Bij fax van 30 januari 2009 heeft [appellante] een nieuw voorstel aan de Gemeente gedaan: opheffing van alle beslagen in ruil voor een hypothecaire inschrijving van een in de brief genoemd pand. In deze fax wordt tevens melding gemaakt van het feit dat het pand aan de [adres 1] op 2 februari 2009 door [appellante] geleverd zou moeten worden. De Gemeente wordt daarom gesommeerd het beslag op dit pand tijdig op te heffen.
1.8.Op dezelfde dag antwoordt de Gemeente bij e-mail dat zij bereid is alle beslagen op te heffen als [appellante] een bankgarantie stelt ter waarde van € 200.000,- met bepaling dat deze opeisbaar is twee weken na de uitspraak van de rechtbank op een tegen het dwangbevel aanhangig te maken verzetprocedure tot het bedrag dat volgens de rechtbank opeisbaar zal blijken te zijn. Als alternatief stelt de Gemeente voor dat [appellante] de opbrengst van de [adres 1] (minus de daarop resterende hypotheekschuld) aan de Gemeente zal betalen, in welk geval de Gemeente het beslag op dit pand zal opheffen en, indien de opbrengst voldoende zal zijn om de totale schuld aan de Gemeente te voldoen, ook de overige beslagen zal doorhalen.
1.9.Bij e-mail van 2 februari 2009 heeft [appellante] beide voorstellen afgewezen en heeft [appellante] een nieuw voorstel gedaan, te weten: opheffing van het beslag op de [adres 1] op voorwaarde dat de totale verkoopopbrengst in depot blijft bij de notaris. De overige beslagen blijven dan van kracht, althans in ieder geval na de uitspraak in een door [appellante] te entameren kort geding.
1.10.Bij e-mail van eveneens 2 februari 2009 is de Gemeente akkoord gegaan met dit voorstel.
1.11.Het beslag op de [adres 1] is vervolgens nog diezelfde dag opgeheven. De netto-opbrengst van ruim € 171.000,- is in depot gesteld bij de notaris. De overige beslagen zijn gehandhaafd.
1.12.Hierna heeft de Gemeente bij e-mail van 3 februari 2009 gevraagd wat de inzet van het kort geding zou zijn nu het beslag op de [adres 1] was doorgehaald. De Gemeente vroeg zich daarbij tevens af of er nog andere panden waren die op korte termijn zouden worden verkocht of overgedragen. [appellante] heeft hierop per mail van dezelfde dag onder meer geantwoord dat de panden de handelswaar zijn van [partner] (de partner van [appellante], hof) zodat er komende tijd “wel meer panden verkocht (zullen) gaan worden”. Voorts heeft [appellante] in deze mail gemeld dat [partner] een tweetal panden heeft gekocht die “op korte termijn” moeten worden afgenomen. Volgens [appellante] kwamen die transporten in gevaar doordat de verkoopopbrengst van de [adres 1] in depot was gesteld. Inzet van het kort geding zou zijn, aldus [appellante]: opheffing van alle beslagen en vrijgave van het depot in ruil voor voldoende hypothecaire zekerheid.
1.13.Bij e-mail van 5 februari 2009 heeft [appellante] herhaald dat met de opbrengst van de [adres 1] op korte termijn een ander pand afgenomen moet worden en in een latere mail die dag stelt [appellante] voor dat zij voldoende hypothecaire zekerheid stelt onder doorhaling van alle beslagen en vrijgave van het depot.
1.14.De Gemeente heeft dezelfde dag geantwoord dat zij de beslagen wil opheffen in ruil voor handhaving van het depot bij de notaris plus aanvullende hypothecaire zekerheid.
1.15.Dit aanbod heeft [appellante] afgewezen bij e-mail van 9 februari 2009. [appellante] wilde volstaan met uitsluitend hypothecaire zekerheid.
1.16.Op 9 februari 2009 stond de levering gepland van een aantal panden die [appellante] op 5 januari 2009 van B.V. Handels- en Beleggingsmaatschappij C.J.S. (hierna: CJS) had gekocht. Bij brief van 9 februari 2009 heeft CJS [appellante] in gebreke gesteld en haar gesommeerd uiterlijk 17 februari 2009 af te nemen, op straffe van een contractuele boete van € 120.000,- (hierna ook wel kortweg: de boete). Bij aan de Gemeente gerichte brief van eveneens 9 februari 2009 heeft [appellante] herhaald dat zij “een reeds eerder aangekocht pand” niet kan afnemen omdat zij niet kan beschikken over de gedeponeerde gelden. De ingebrekestelling van CJS heeft [appellante] eerst later (op 18 maart 2009) aan de Gemeente ter beschikking gesteld.
1.17.Bij brief van 11 februari 2009 heeft de Gemeente onder meer geschreven dat zij onbegrijpelijk acht de stelling dat [appellante] aangegane verplichtingen niet na kan komen als gevolg van het depot. Aangezien [appellante] bereid en in staat is een eerste hypotheekrecht te verlenen aan de Gemeente, zal de bank ongetwijfeld ook bereid zijn een lening te verstrekken als [appellante] zekerheid stelt in de vorm van een eerste hypotheekrecht, aldus de Gemeente.
1.18.Op 13 februari 2009 heeft [appellante] de Gemeente gedagvaard in kort geding en opheffing van alle beslagen gevorderd. De behandeling van dit kort geding heeft plaatsgevonden op 25 februari 2009.
1.19.Bij brief van 17 februari 2009 heeft [appellante] aan de Gemeente geschreven dat zij de aangekochte panden niet kan afnemen omdat zij niet kan beschikken over het depotbedrag en omdat de bank niet bereid is te financieren omdat op alle panden van [appellante] beslag is gelegd. [appellante] stelt voor dat de Gemeente alle beslagen opheft én het depot vrijgeeft op voorwaarde dat [appellante] haar een eerste hypotheekrecht verleent op één of meer panden van [appellante].
1.20.De Gemeente heeft hierop bij brief van 25 februari 2009 herhaald dat zij de beslagen wil opheffen als [appellante] naast het depot aanvullende zekerheid wil geven door middel van een eerste hypotheekrecht. De Gemeente schrijft voorts dat de stelling van [appellante] dat zij eerder aangekochte panden niet kan afnemen door het depot en doordat de bank niet wil financieren vanwege alle beslagen, niet overtuigt. De toezegging van de Gemeente dat zij alle beslagen zal doorhalen zou voldoende moeten zijn voor de bank, aldus de Gemeente.
1.21.Hierna is tussen partijen nog overleg gevoerd over het geplande transport van de [adres 3]. Dit overleg heeft ertoe geleid dat is afgesproken dat het beslag op dit pand zou worden opgeheven zodat de levering doorgang zou kunnen vinden en dat in ruil daarvoor (een deel van) de netto-opbrengst van deze verkoop eveneens in depot zou worden gesteld bij de notaris. De Gemeente heeft daarbij toegezegd alle beslagen te zullen opheffen als zou blijken dat de verkoopopbrengst van de [adres 3] voldoende aanvullende zekerheid zou verschaffen naast de opbrengst van de [adres 1] en dat zij in dat geval geen hypothecaire zekerheid meer zou eisen.
1.22.Op 2 maart 2009 is namens [appellante] verzet ingesteld tegen het onder 1.5. bedoelde dwangbevel.
1.23.Op 3 maart 2009 zijn alle beslagen doorgehaald, nadat, zoals was afgesproken, ook (een deel van) de verkoopopbrengst van de Nieuwe Waardstraat 14 in depot was gesteld. Hierdoor bedroeg het depotbedrag in totaal circa € 200.000,-.
1.24.Bij vonnis van 27 maart 2009 is in het onder 1.19 bedoelde kort geding beslist dat de Gemeente het depotbedrag diende vrij te geven, zodra [appellante] als vervangende zekerheid een eerste hypothecaire inschrijving ten gunste van de Gemeente zou hebben bewerkstelligd voor een bedrag van ten minste € 300.000,-. Aan deze veroordeling is op 6 april 2009 uitvoering gegeven.
1.25.Eind maart 2009 is de onder 1.16 bedoelde boete aan CJS betaald.
1.26.In juni 2013 is door verwerping van het cassatieberoep onherroepelijk komen vast te staan dat het door [appellante] tegen het dwangbevel ingestelde verzet (zie onder 1.22) ongegrond is. De Gemeente heeft hierna opnieuw aanspraak gemaakt op betaling van de dwangsommen, maar betaling is aanvankelijk uitgebleven. Vlak voor de geplande executoriale verkoop van een bedrijfspand van [appellante] is alsnog door [appellante] betaald.