In deze zaak gaat het om de tariefstelling van de afvalstoffenheffing, de rioolheffing en de watersysteemheffing voor ingezetenen in de gemeente Leiden. De belanghebbende, een inwoner van Leiden, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen die door de Inspecteur zijn opgelegd voor het jaar 2013. De Inspecteur heeft de bezwaren ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat de belanghebbende heeft doen besluiten om hoger beroep in te stellen bij het Gerechtshof Den Haag.
De mondelinge behandeling vond plaats op 4 maart 2014. De belanghebbende stelt dat de tarieven voor de watersysteemheffing niet afgestemd zijn op de grootte van het huishouden en dat de verordeningen ongelijke gevallen niet naar de mate van hun ongelijkheid ongelijk behandelen. De Inspecteur heeft deze standpunten gemotiveerd bestreden. Het Hof oordeelt dat de gemeenteraad de bevoegdheid heeft om de tarieven te bepalen, mits deze niet leiden tot onredelijke en willekeurige belastingheffing.
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de tarieven voor de afvalstoffenheffing en de rioolheffing in redelijkheid zijn vastgesteld. De wetgever heeft de keuze voor een vast tarief voor de watersysteemheffing voor ingezetenen niet onredelijk geacht, en de differentiatie van tarieven is toegestaan, mits deze niet leidt tot een onredelijke belastingheffing. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.