ECLI:NL:HR:2008:BG4821
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- P.J. van Amersfoort
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de toepassing van de terbeschikkingstellingsregeling in de inkomstenbelasting en de beoordeling van ongelijke behandeling
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 november 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2001 en 2002. De belanghebbende, eigenaar van een bedrijfspand, had dit pand verhuurd aan zijn echtgenote, die het gebruikte voor haar onderneming. Na het opleggen van aanslagen door de Inspecteur en het ongegrond verklaren van de daartegen gerichte beroepen door de Rechtbank te Arnhem, heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem. Het Hof bevestigde de uitspraken van de Rechtbank, waarop de belanghebbende cassatie heeft ingesteld.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld, waarbij de vraag centraal stond of de toepassing van artikel 3.91, lid 1, letter a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 leidt tot een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling van gelijke gevallen, in strijd met artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM. De Hoge Raad oordeelde dat de wetgever bij de terbeschikkingstelling van vermogensbestanddelen aan verbonden personen een ruime beoordelingsvrijheid heeft. De Hoge Raad concludeerde dat de wetgever niet buiten deze beoordelingsmarge is getreden en dat de klachten derhalve niet tot cassatie konden leiden.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken en de uitspraken van het Hof zijn aan het arrest gehecht.