ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ9506

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
22-000729-11
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal uit woning met schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht. De verdachte is beschuldigd van diefstal uit een woning in Gorinchem op 10 mei 2010, waarbij hij samen met anderen goederen ter waarde van ongeveer € 10.000 heeft weggenomen. De verdachte is eerder veroordeeld voor vergelijkbare strafbare feiten, wat door het hof is meegewogen in de strafmaat. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, die € 250 bedraagt, toegewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich de toegang tot de woning heeft verschaft door middel van braak en dat er immateriële schade is geleden door het slachtoffer, wat aanleiding gaf tot de schadevergoeding. De verdachte heeft geen overtuigende verklaring kunnen geven voor zijn aanwezigheid ter plaatse, en het hof heeft de bewijsvoering als voldoende beschouwd om tot een veroordeling te komen. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000729-11
Parketnummer: 11-860565-10
Datum uitspraak: 22 februari 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht van 28 januari 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1991,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 8 februari 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest.
Voorts is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [benadeelde partij], toegewezen tot een bedrag van € 250,-- en is aan de verdachte de schadevergoedings-maatregel ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde partij], opgelegd tot een bedrag van € 250,--, subsidiair 5 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 mei 2010 te Gorinchem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen
- een hoeveelheid goud en/of zilver (ter waarde van
ongeveer 7000 euro) en/of
- foto-, beeld- en geluidsapparatuur (waaronder een
televisie) en/of
- een of meerdere navigatiesyste(e)m(en) en/of
- een zonnebril (merk D&G) en/of
- een hoeveelheid sieraden (waaronder vijf horloges)
en/of
- een of meerdere mobiele telefoon(s) en/of
- een laptop en/of
- een of meer stuk(s) kleding en/of schoeisel en/of
- een geldbedrag (ongeveer 3000 euro) en/of
- een boormachine en/of een slijptol,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Verzoek gedaan door de raadsman
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij zijn verzoek, zoals gedaan in zijn appelschriftuur van 22 februari 2011, om een contra-expertise te laten verrichten ten aanzien van het onderzocht DNA-materiaal.
Het hof wijst dit verzoek af, nu de noodzaak daartoe het hof niet is gebleken, mede gelet op het gegeven dat de verdediging heeft verzuimd om concreet aan te duiden welke gebreken er kleven aan het in de onderhavige zaak door het Nederlands Forensisch Instituut verrichtte DNA-onderzoek.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 mei 2010 te Gorinchem, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen
- een hoeveelheid goud en zilver ter waarde van
ongeveer 7000 euro en
- foto-, beeld- en geluidsapparatuur waaronder een
televisie en
- meerdere navigatiesysteen en
- een zonnebril merk D&G en
- een hoeveelheid sieraden waaronder vijf horloges
en
- een of meerdere mobiele telefoons en
- een laptop en
- meer stuks kleding en schoeisel en
- een geldbedrag ongeveer 3000 euro en
- een boormachine en een slijptol,
toebehorende aan [benadeelde partij], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde, nu er buiten de omstandigheid dat het aangetroffen bloedspoor bij de woning van aangever afkomstig is van de verdachte, geen andere bewijsmiddelen voorhanden zijn waaruit verdachtes betrokkenheid aan de betreffende woninginbraak kan worden afgeleid.
Het hof stelt vast dat uit de aangifte van 10 mei 2010 blijkt dat de ruit in een klapraam boven de deur in de achterpui is vernield en de deur is opengebroken. Voorts stelt het hof vast dat uit het DNA-profielcluster 14861 van het Nederlands Forensisch Instituut, het proces-verbaal sporenonderzoek (nr. PL1850 2010045154-2) en het aanvullende deskundigenrapport d.d. 1 juli 2010 met NFI-zaaknr. 2010.06.23.057 van het Nederlands Forensisch Instituut volgt dat het DNA-profiel van het bloed dat op de raamlijst van het klapraam boven de deur van de achterpui is aangetroffen, een match geeft met het DNA-profiel van de verdachte, waarbij de kans dat een willekeurig gekozen persoon hetzelfde DNA-profiel heeft als dat van het spoor, kleiner is dan één op één miljard.
Het hof overweegt dat een dergelijke match, mede gelet op plaats waar het DNA is aangetroffen, zulke belangrijke aanwijzingen bevat voor de betrokkenheid van de verdachte bij het hem ten laste gelegde, dat het van de verdachte verwacht mag worden dat hij hieromtrent uitleg geeft. De verdachte kan echter geen verklaring geven over de aanwezigheid van zijn bloed op de raamlijst van het klapraam en heeft zijn alibi, inhoudende dat hij op 10 mei 2010 aan het werk was bij een bakker in Gorinchem, niet met enige bewijsstukken onderbouwd, dan wel gemotiveerd waarom zijn mogelijke inspanningen om dergelijke bewijsstukken te verzamelen niet tot resultaat hebben kunnen leiden.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat het de verdachte is geweest die zich heeft schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde. Derhalve wordt het verweer van de raadsman door het hof verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van goederen uit een woning van aangever.
Als gevolg van dit misdrijf is een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer.
Bovendien worden door woninginbraken gevoelens van onveiligheid en onbehagen voor met name de slachtoffers en omwonenden veroorzaakt.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 januari 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder voor vermogensdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 250,--.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag van € 250,--.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde.
De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 250,-- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 10 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 10 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. A.A. Schuering,
mr. C.J. van der Wilt en mr. A.W.M. Bijloos, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 februari 2013.
Mr. A.W.M. Bijloos is buiten staat dit arrest te ondertekenen.