ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ8984

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
105.007.747-02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opstalverzekering en wijziging bestemming verzekerd object

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschappen VASTGOED INVESTMENT GRONINGEN B.V. (VIG) en KAAN B.V. tegen de naamloze vennootschap GOUDSE SCHADEVERZEKERINGEN N.V. (De Goudse) over een opstalverzekering. VIG heeft op 25 februari 1999 een opstalverzekering afgesloten voor een pand aan de Rouaanstraat 15 te Groningen, en Kaan heeft op 13 september 2000 een inventaris/goederenverzekering voor hetzelfde pand afgesloten. Op 24 juni 2005 ontstond er brand in het pand, waarna De Goudse weigerde dekking te verlenen, met als argument dat VIG cs niet tijdig melding had gemaakt van een wijziging in de bestemming van het pand, dat nu ook werd gebruikt voor de opslag van matrassen.

Het hof oordeelt dat VIG cs onvoldoende heeft betwist dat er sprake was van een wijziging van bestemming en dat zij geen melding heeft gedaan aan De Goudse. Het hof stelt vast dat de verzekeringen niet zouden zijn gecontinueerd indien de wijziging tijdig was gemeld. VIG cs kan daarom geen aanspraak maken op dekking. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 december 2007, waarin werd geoordeeld dat VIG cs niet recht heeft op schadevergoeding. VIG cs wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 105.007.747/02
Zaak-rolnummer rechtbank: 272488 / HA ZA 06-3022
Arrest d.d. 16 april 2013
in de zaak van
1. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VASTGOED INVESTMENT GRONINGEN B.V.,
hierna te noemen: VIG,
2. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KAAN B.V.,
hierna te noemen: Kaan,
beide gevestigd te Groningen,
appellanten,
beide hierna te noemen: VIG cs,
advocaat: mr. J.D. Meerburg te Groningen,
tegen
de naamloze vennootschap
GOUDSE SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Gouda,
hierna te noemen: De Goudse,
geïntimeerde,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.
Het geding
Bij exploot van 12 maart 2008 zijn VIG en Kaan, althans de besloten vennootschappen Kaynar Holding B.V. en Kaan Groep B.V., in hoger beroep gekomen van het vonnis d.d. 19 december 2007 dat de rechtbank 's-Gravenhage tussen VIG cs en De Goudse heeft gewezen. VIG cs heeft bij memorie van grieven, tevens houdende akte wijziging van eis, haar eis gewijzigd en voorts grieven aangevoerd die De Goudse bij memorie van antwoord heeft bestreden. Ten slotte hebben partijen hun stukken overgelegd voor arrest.
De beoordeling van het hoger beroep
1. In deze zaak kan van de volgende feiten worden uitgegaan.
a. (De rechtsvoorganger van) VIG heeft met betrekking tot een pand aan de Rouaanstraat 15 te Groningen (hierna: het bedrijfspand) bij De Goudse, althans een rechtsvoorganger die hierna tevens als De Goudse zal worden aangeduid, op 25 februari 1999 een opstalverzekering afgesloten. (De rechtsvoorganger van) Kaan heeft op 13 september 2000 een inventaris/goederenverzekering voor dit bedrijfspand bij De Goudse afgesloten.
b. Op 24 juni 2005 is in het bedrijfspand brand uitgebroken waardoor schade aan het pand en de inboedel is ontstaan.
c. De Goudse heeft geweigerd dekking te verlenen.
2. De Goudse betoogt terecht dat het appelexploot Kaynar Holding B.V. en Kaan Groep B.V. vermeldt als de partijen die volgens dit exploot in hoger beroep zijn gekomen van voormeld vonnis, terwijl in de memorie van grieven is vermeld dat deze is ingediend namens VIG en Kaan. Dit betekent, aldus De Goudse, dat VIG cs niet-ontvankelijk in het hoger beroep dient te worden verklaard. Het hof overweegt op dit punt als volgt. Nu VIG cs - dezelfde partij als in eerste aanleg - van grieven heeft gediend en Kaynar Holding B.V. en Kaan Groep B.V., behoudens een gewijzigde schrijfwijze van oorspronkelijk eiseres sub 1, in het appelexploot zijn aangeduid als de rechtsopvolgers van VIG respectievelijk Kaan, houdt het hof het ervoor dat in ieder geval mede namens VIG en Kaan het hoger beroep is ingesteld, zodat deze partijen ontvankelijk zijn in dit hoger beroep.
3. In dit geding gaat het om de vraag of De Goudse zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat VIG cs geen recht heeft op vergoeding van de schade die als gevolg van de brand is ontstaan doordat VIG cs aan De Goudse geen kennis heeft gegeven van een gewijzigde bestemming van het bedrijfsgebouw. Volgens De Goudse heeft VIG cs haar verplichting op grond van artikel 10.1 van de algemene voorwaarden geschonden door niet te melden dat zij het bedrijfsgebouw ook ging gebruiken voor opslag van matrassen en wel "in een stapel tot aan het dak van de loods", zodat het recht op uitkering op grond van artikel 293 K. en voormeld artikel 10.3. is vervallen. Door de wijziging van bestemming van het gebouw is er sprake, zo stelt De Goudse, van een geheel ander risico dan het volgens de polissen verzekerde risico.
4. Als onbestreden door VIG cs staat vast dat het bedrijfsgebouw ten tijde van het ontstaan van de brand feitelijk werd gebruikt als garagebedrijf met aparte kantoorruimte en als opslagruimte voor matrassen, speelautomaten en onderhouds- en installatiegoederen. Evenmin heeft VIG cs bestwist dat de bestemming volgens de polis opstalverzekering "werkplaats en opslag speelautomaten, uitgeverij en kantoor" en volgens de polis inventaris/goederenverzekering "Uitgeverij/kantoor/opslag van speelautomaten" luidt, terwijl - naar eveneens tussen partijen vaststaat - sinds begin 2004 in het bedrijfsgebouw matrassen werden opgeslagen. Naar De Goudse heeft gesteld, kan de opslag van matrassen niet worden gerangschikt onder voormelde omschrijving op de polissen, zodat er sprake is van een wijziging van bestemming die tijdig aan haar had behoren te worden gemeld.
5. VIG cs stelt zich primair op het standpunt dat zij melding heeft gemaakt van de wijziging van bestemming. De Goudse heeft dit gemotiveerd betwist.
6. VIG cs verwijst op dit punt naar een inspectierapport van 15 oktober 1999, dat volgens VIG cs niet is opgemaakt met het oog op de totstandkoming, maar tijdens de looptijd van de opstalverzekering die op 25 februari 1999 is afgesloten en waarnaar Kaan in het aanvraagformulier ten behoeve van de inventaris/goederenverzekering expliciet heeft verwezen. In dit inspectierapport is, zo stelt VIG cs, vermeld dat de hal verder gebruikt zal gaan worden voor "opslag van huishoudelijke Turkse spullen die men ook importeert". Nu onder "Turkse huishoudelijke spullen" mede is te begrijpen Turkse matrassen, kan De Goudse zich er niet op beroepen dat VIG cs de "matrassenactiviteit" niet heeft gemeld aan De Goudse, aldus VIG cs. Nu De Goudse naar aanleiding van dit rapport geen nadere vragen aan VIG cs of een premieverhoging dan wel nader onderzoek in het vooruitzicht heeft gesteld, heeft VIG cs dit stilzitten van de De Goudse opgevat en ook mogen opvatten als een instemming met deze uitbreiding van de bestemming van het bedrijfsgebouw.
7. Het hof stelt voorop dat, behoudens bijzondere omstandigheden waaromtrent niets gesteld of gebleken is, een mededeling omtrent een dermate ruim en vaag geformuleerd gebruik van een gebouw in de toekomst niet in de plaats kan komen van een melding in de zin van artikel 10.1 van de algemene voorwaarden. Het doel van een melding is immers in de eerste plaats de verzekeraar de mogelijkheid te geven een onderzoek in te stellen en zich een mening te vormen over de vraag of het te verzekeren risico door de wijziging van bestemming al dan niet wordt verzwaard. Een dergelijk onderzoek is niet mogelijk of zinvol zo lang niet vast staat dat de bestemming wordt gewijzigd en tot welk risico dit daadwerkelijk zal leiden. VIG cs kan derhalve niet worden gevolgd in haar stelling dat De Goudse geacht moet worden op 15 oktober 1999 de wil te hebben gehad ook de opslag van matrassen eind 2003/begin 2004 - in, naar VIG cs stelt, wisselende hoeveelheden -als belang te zullen verzekeren, ook al blijkt dit niet uit de desbetreffende polis. Het vorenstaande leidt het hof tot de conclusie dat VIG cs niet tijdig aan De Goudse melding van opslag van matrassen aan De Goudse heeft gedaan.
8. Voor zover VIG cs zich in appel erop heeft willen beroepen dat de opslag van matrassen niet tot haar ondernemersactiviteiten behoorde maar tot de activiteiten van "één van de vennootschappen" die van VIG cs huurde - hetgeen door De Goudse is betwist - gaat het hof hieraan voorbij. Het maakt voor de beantwoording van de in geding zijnde vraag geen verschil of de opslag van matrassen behoorde tot de activiteiten van VIG cs zelf dan wel van haar huurder.
9. Nu VIG cs de stelling van De Goudse dat er sprake was van een wijziging van bestemming, onvoldoende heeft betwist, brengt het vorenstaande mee dat VIG cs omstreeks eind 2003/begin 2004, voordat een aanvang werd gemaakt met de opslag van matrassen, geen melding aan De Goudse heeft gedaan, terwijl VIG cs dit wel had behoren te doen. Nu niet gesteld of gebleken is dat VIG cs van de wijziging van bestemming niet op de hoogte was en dit redelijkerwijs ook niet kon zijn, kan VIG cs alleen dan jegens De Goudse aanspraak maken op dekking indien vast staat dat de verzekeringen ook na een
- tijdige - melding aan De Goudse zouden zijn gecontinueerd.
10. VIG cs stelt zich op het standpunt dat, indien zij wel tijdig had gemeld, dit voor De Goudse geen reden zou zijn geweest de verzekeringen te beëindigen. Het hof stelt voorop dat, anders dan VIG cs stelt, niet op De Goudse de bewijslast rust van de stelling dat de gewijzigde bestemming een zodanig verhoogd risico inhield dat zij op grond van haar acceptatiebeleid tot beëindiging van de verzekeringen zou zijn overgegaan indien deze wijziging wel tijdig was gemeld. Ingevolge artikel 10.3 van de algemene voorwaarden leidt het enkele niet-nakomen van de verplichting tot melding immers tot verval van het recht op vergoeding en is dit alleen dan anders indien de verzekering ook na een kennisgeving zou zijn gecontinueerd. Nu VIG cs zich op deze uitzondering beroept, rusten de bewijslast en daarmee het bewijsrisico op VIG cs. De Goudse betoogt op dit punt derhalve terecht dat, indien niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat De Goudse bij een wel melden de verzekeringen niet had beëindigd, deze onzekerheid voor rekening van VIG cs moet komen.
11. De stelling van VIG cs dat De Goudse volgens het acceptatiebeleid wel zorginstellingen en meubelshowrooms in het kader van dienstverlening, winkelbedrijf en handelsbemiddeling "zonder enig probleem" accepteert, stuit reeds af op het feit dat, zoals VIG cs erkent, het inspectierapport voor De Goudse de basis voor acceptatie vormt, terwijl De Goudse in het onderhavige geval door toedoen van VIG cs niet de mogelijkheid heeft gehad zich door middel van een inspectierapport een oordeel te vormen over de vraag of er na de wijziging van bestemming door de opslag van matrassen sprake zou zijn van een verhoogd risico.
12. Nu VIG cs heeft erkend dat, naar uit het verslag van het toedrachtsonderzoek blijkt, de brand is ontstaan als gevolg van warmtestuwing in de opgestapelde matrassen, staat dit tussen partijen vast. VIG cs stelt op dit punt echter dat zij niet op de hoogte was of kon zijn van de in het rapport toegeschreven eigenschap van matrassen, inhoudende zelfontbranding door warmtestuwing en dat zij als leek ook niet bedacht behoefde te zijn op een verhoogd risico door de opslag van matrassen. Het hof gaat hieraan voorbij. Voor toepassing van artikel 10.3. van de algemene voorwaarden door De Goudse is niet vereist dat VIG cs daadwerkelijk bekend was met het verhoogde brandrisico als gevolg van deze eigenschap van matrassen.
13. Het vorenstaande wordt niet anders doordat De Goudse, naar VIG cs stelt, zonder voorbehoud op haar website vermeldt "Wij verzekeren alles....en uw toekomst". Indien VIG cs hiermee heeft willen stellen dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat De Goudse in het onderhavige geval geen onderzoek zou instellen indien zij had geweten van de opslag door VIG cs van de matrassen zodat een melding door VIG cs achterwege kon blijven, dan gaat het hof hieraan voorbij. Aan een dergelijke, algemeen gestelde en onmiskenbaar als wervend bedoelde mededeling van De Goudse kan VIG cs dit vertrouwen niet hebben ontleend.
14. VIG cs beroept zich er voorts op dat het De Goudse niet vrijstaat zich te beroepen op een gewijzigd acceptatiebeleid, nu dit beleid eenzijdig door De Goudse is gewijzigd en omtrent deze wijziging aan VIG cs geen mededeling is gedaan. Deze stelling bespreekt het hof tezamen met de stelling van VIG cs dat De Goudse in strijd handelt met de eisen van redelijkheid en billijkheid door zich met een beroep op haar algemene voorwaarden aan haar verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst te onttrekken, dan wel dat toepassing van artikel 10.3 van de algemene voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
15. Het hof stelt voorop dat zich hier noch de situatie voordoet waarop artikel 3 van de algemene voorwaarden van De Goudse betrekking heeft, noch sprake is van een situatie waarin een verzekeringnemer stelt en bewijst dat een bepaalde voorgeschreven voorziening het ontstaan van brand niet had kunnen voorkomen. In het onderhavige geval gaat het niet om het al dan niet ontbreken van causaal verband tussen een niet aanbrengen van een voorziening en het ontstaan van brand. Het gaat om de gevolgen verbonden aan het ontnemen aan de verzekeraar van de mogelijkheid een gewijzigd brandrisico te beoordelen. Voorts gaat VIG cs er aan voorbij dat zij niet met succes aan De Goudse kan tegenwerpen dat VIG cs er niet in geslaagd is voldoende aannemelijk te maken dat de verzekeringen zouden zijn gecontinueerd indien VIG cs wel tijdig had gemeld. Ook overigens heeft VIG cs haar stelling dat De Goudse in strijd handelt met de eisen van redelijkheid en billijkheid, onvoldoende onderbouwd.
16. Voor zover VIG cs in hoger beroep haar stelling heeft willen handhaven dat partijen reeds door middel van een vaststellingsovereenkomst het bedrag hebben vastgesteld dat De Goudse als schade zou uitkeren, gaat het hof ook hieraan voorbij. Het was VIG cs duidelijk, althans het had haar duidelijk kunnen zijn, dat De Goudse zich door de schade te laten taxeren niet jegens VIG cs heeft verplicht dekking onder de polis te verlenen. Op dit punt heeft De Goudse - onweersproken door VIG cs - onder meer verwezen naar de aktes van taxatie waarin het doel van de taxaties is vermeld, namelijk de vaststelling van de schadeomvang, waarbij tevens is aangegeven dat aan deze vaststelling geen rechten kunnen worden ontleend.
17. Uit het vorenstaande volgt dat elk recht op vergoeding van schade is vervallen. Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van VIG cs, nu zij geen concrete feiten te bewijzen heeft aangeboden die, mits bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden.
18. De grieven II tot en met IV treffen geen doel, zodat ook de grieven V en VI falen. Grief I kan niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. Het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 december 2007 zal derhalve worden bekrachtigd. VIG cs zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten in hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van
19 december 2007;
veroordeelt VIG cs in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van De Goudse tot op heden begroot op € 683,= aan vast recht en € 3.895,= aan salaris advocaat;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, E.M. Hofkes en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 april 2013 in aanwezigheid van de griffier.