ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ7162

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.075.253/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huur en onderhuur van onroerende zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door [appellant] is ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, dat op 30 juli 2010 is gewezen. De zaak betreft een geschil over de huur van een onroerende zaak aan de [A-straat 1] te [plaats]. De Vereniging Vrienden van Sauna Finland, hierna te noemen 'de Vereniging', heeft in eerste aanleg vordering ingesteld tegen [appellant] en de Stichting Beheerstichting Sauna Finland, waarbij de kantonrechter heeft geoordeeld dat de Vereniging de huurster van het pand is. Tevens is aan [appellant] en de Stichting een verbod opgelegd om het pand te betreden, op straffe van verbeurte van een dwangsom. [appellant] heeft in hoger beroep twee grieven ingediend, waarbij hij de verklaring voor recht dat de Vereniging de huurster is van het pand niet betwist, maar wel het verbod om het pand te betreden en de proceskostenveroordeling. Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] onvoldoende heeft aangetoond dat het verbod onterecht is opgelegd. Het hof concludeert dat er voldoende grond is voor het verbod, gezien de onenigheid tussen partijen en de omstandigheden van de zaak. De grieven van [appellant] falen, en het hof bekrachtigt het bestreden vonnis. Tevens wordt [appellant] veroordeeld in de proceskosten van de Vereniging in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.075.253/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : 925346 CV EXPL 08-35427
arrest d.d. 12 februari 2013
inzake
[appellant]
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. E.G. Karel te Middelharnis,
tegen
VERENIGING VRIENDEN VAN SAUNA FINLAND,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Vereniging,
advocaat: mr. L. Hennink te Rotterdam.
Het geding
Bij exploot van 4 oktober 2010 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 30 juli 2010 dat de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, tussen partijen heeft gewezen. Bij memorie van grieven heeft [appellant] twee grieven tegen het vonnis aangevoerd. De Vereniging heeft de grieven bij memorie van antwoord bestreden. Ten slotte heeft [appellant] de stukken overgelegd en hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. [appellant] is bestuurder geweest van de Stichting Beheerstichting Sauna Finland (hierna: de Stichting). Deze stichting was in eerste aanleg medegedaagde, naast [appellant]. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter, voor zover in appel relevant, op vordering van de Vereniging voor recht verklaard dat de Vereniging de huurster is van de onroerende zaak aan de [A-straat 1] te [plaats] (hierna: het pand). Voorts heeft de kantonrechter aan de Stichting en aan [appellant] een verbod opgelegd om het pand te betreden of te laten betreden, op straffe van verbeurte van een dwangsom, en zijn de Stichting en [appellant] in de proceskosten van de Vereniging veroordeeld.
2. [appellant] komt niet op tegen de verklaring voor recht dat de Vereniging de huurster is van het pand. Dit staat in dit geding tussen deze partijen dus vast. Wel grieft [appellant] tegen het aan hem opgelegde verbod om het pand te betreden of te laten betreden (grief 1). Volgens [appellant] zijn er geen feiten en omstandigheden gesteld die dit verbod rechtvaardigen. De grief faalt. In het midden kan blijven of [appellant] zich op enig moment al dan niet met geweld de toegang tot het pand heeft verschaft, zoals de Vereniging stelt en [appellant] betwist. Van belang is dat uit de door [appellant] niet, althans onvoldoende weersproken stellingen van de Vereniging in eerste aanleg kan worden afgeleid dat het binnentreden (evenals het daarna wijzigen van de sloten) geschiedde tegen de wil van de Vereniging. [appellant] stelt dat hij handelde als bestuurder van de Stichting en dat hij er op dat moment van mocht uitgaan dat de Stichting de rechtmatige huurder was. Uit hetgeen in het bestreden vonnis is vermeld omtrent de uitspraak van 9 april 2010 in een tussen OBR, de eigenaresse van het pand, en de Stichting gevoerde procedure, volgt echter dat hem bekend was dat (ook) de Vereniging als (toenmalig) onderhuurster rechten had ten aanzien van het pand. Het staat een onderverhuurder niet zonder meer vrij zich tegen de wil van de onderhuurder de toegang te verschaffen tot het gehuurde. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] dan ook onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij het pand onrechtmatig heeft betreden. [appellant] heeft voorts niet gesteld, laat staan onderbouwd, waarom hij er belang bij heeft het pand te kunnen betreden. Dit in aanmerking genomen, alsmede in aanmerking genomen de voortdurende onenigheid tussen partijen omtrent het pand in het verleden, bestond en bestaat naar het oordeel van het hof voldoende grond voor het opgelegde, met dwangsom bedreigde verbod. Tegen de hoogte van de dwangsom als zodanig zijn geen klachten gericht.
3. [appellant] betoogt voorts dat hij in eerste aanleg ten onrechte in de proceskosten is veroordeeld (grief 2). Ook deze grief slaagt niet. Reeds vanwege de toewijzing van de eerste vordering van de Vereniging (verklaring voor recht dat zij huurder is van het pand), bestond voor deze proceskostenveroordeling voldoende grond.
2. De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Bij deze uitkomst past dat [appellant] in de proceskosten van de Vereniging in hoger beroep zal worden veroordeeld.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt [appellant] in de proceskosten in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de Vereniging begroot op € 263,- aan griffierecht en € 894,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van de Ven, A.E.A.M. van Waesberghe en E.M. Dousma-Valk en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 februari 2013 in aanwezigheid van de griffier.