GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.079.172/01
Zaaknummer rechtbank : 1058550 \ CVEXPL 09-58458
[Appellant],
wonende te [Woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J.P. Vandervoodt te Rotterdam,
Stichting Woonstad Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Woonstad,
advocaat: mr. R. van der Hoeff te Rotterdam.
Bij exploot van 14 december 2010 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam (hierna: de kantonrechter) tussen partijen gewezen (eind)vonnis van 19 november 2010. Bij memorie van grieven van 26 juni 2012 (met producties) heeft [appellant] twee grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord met een productie heeft Woonstad de grieven bestreden. Vervolgens heeft [appellant] een akte uitlating productie genomen.
Ten slotte zijn de stukken overgelegd en is arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. De door de kantonrechter onder 2.1 tot en met 2.3 van het tussenvonnis van 30 juli 2010 genoemde feiten, zijn in hoger beroep niet bestreden. Het hof zal ook van deze feiten uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende:
2.1 [appellant] huurt van Woonstad een woning aan de [Adres] te [Plaats] (hierna: de woning).
2.2 Op 23 juli 2009 is [appellant] door de politierechter veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk ter zake van opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 onder B van de Opiumwet in de periode van 1 maart 2009 tot en met 12 mei 2009.
3. Woonstad heeft, kort gezegd, gevorderd om de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden en [appellant] te veroordelen om de woning binnen drie dagen na het te wijzen vonnis, met alle zich daarin bevindende personen en/of zaken te ontruimen en te verlaten en door afgifte van de sleutels aan Woonstad ter beschikking te stellen, met machtiging van Woonstad om indien [appellant] in gebreke blijft aan de desbetreffende veroordeling te voldoen, deze zelf te doen bewerkstelligen, een en ander met veroordeling van [appellant] tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Aan deze vordering heeft Woonbron ten grondslag gelegd dat [appellant] de woning gebruikt om te handelen in verdovende middelen en daarbij veel overlast veroorzaakt voor omwonenden.
4. [appellant] heeft verweer gevoerd. Hij ontkent de woning gebruikt te hebben voor het verhandelen van drugs en hij voert aan nooit op enige wijze overlast te hebben veroorzaakt.
5. Bij tussenvonnis van 30 juli 2010 heeft de kantonrechter overwogen dat indien de door Woonstad veroorzaakte drugshandel in het gehuurde komt vast te staan, dit een tekortkoming aan de zijde van [appellant] oplevert die de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt, ongeacht of [appellant] hiermee overlast heeft veroorzaakt voor omwonenden. De kantonrechter heeft vervolgens overwogen dat op Woonstad de bewijslast rust van haar stelling dat [appellant] in de woning in verdovende middelen heeft gehandeld. Op grond van uitvoerige verklaringen van de politie en de veroordeling door de politierechter, acht zij dit voorshands bewezen. Zij heeft [appellant] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen dat vermoeden. Zij heeft de zaak verwezen naar de rolzitting om [appellant] in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten of en, zo ja, op welke wijze hij het bewijs wenst bij te brengen, onder opgave van het aantal en de namen van de te horen getuigen.
6. Bij akte van 24 augustus 2010 heeft [appellant] aangegeven in verband met de drugshandel acht getuigen, te weten een zestal verbalisanten en [X] en [Y] en in verband met de overlast drie omwonenden te willen laten horen. Van de getuigen niet zijnde de verbalisanten en de omwonenden heeft hij naast de naam ook het adres genoemd.
7. De kantonrechter heeft [appellant] niet in staat gesteld de getuigen voor te brengen en in het bestreden vonnis geoordeeld dat [appellant] niet is geslaagd in het leveren van tegenbewijs. Zij heeft als vaststaand aangenomen dat [appellant] in de woning in verdovende middelen heeft gehandeld en op die grond de vorderingen van Woonstad toegewezen. Nadere verklaringen van de verbalisanten acht de kantonrechter niet relevant, omdat hun eerder afgelegde verklaringen zijn bevestigd door [X]. Ten aanzien van [X] en [Y] oordeelt zij dat gesteld noch gebleken is wat deze meer of anders zouden kunnen verklaren dan zij reeds hebben gedaan bij de politie. Ten aanzien van de omwonenden oordeelt de kantonrechter dat verklaringen dat zij geen overlast hebben ondervonden niet tot ontzenuwing van de voorshands bewezen verklaarde drugshandel kunnen leiden.
8. [appellant] voert met zijn eerste grief aan dat de kantonrechter zijn bewijsaanbod heeft gepasseerd op grond van een prognose omtrent het te verwachten resultaat van de bewijslevering. Met zijn tweede grief voert hij aan dat hem ten onrechte de mogelijkheid is ontnomen om de juistheid van de belastende verklaringen door middel van een rechtstreeks verhoor inhoudelijk te toetsen.
9. Woonstad heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot de vraag of de kantonrechter een juridische misslag heeft begaan door uitsluitend op basis van de akte aan te nemen dat [appellant] niet is geslaagd in het door hem te leveren tegenbewijs. Woonstad meent dat, als sprake is van een juridische misslag, de kantonrechter de getuigen dient te horen.
10. Het hof overweegt als volgt.
11. Onder 4.3 van het bestreden tussenvonnis heeft de kantonrechter overwogen dat, indien komt vast te staan dat [appellant] in de woning in verdovende middelen heeft gehandeld, sprake is van een tekortkoming die de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt, ongeacht of [appellant] hiermee overlast heeft veroorzaakt voor omwonenden. Dit uitgangspunt is niet bestreden en heeft daarom ook voor het hof te gelden. Voorts heeft de kantonrechter (overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv) terecht aangenomen dat op Woonstad de bewijslast rust van haar stelling dat [appellant] in het gehuurde in verdovende middelen heeft gehandeld.
12. Op basis van de door Woonbron in het geding gebrachte stukken is, zoals de kantonrechter heeft overwogen, voorshands bewezen dat [appellant] in de woning in verdovende middelen heeft gehandeld. [appellant] is dan ook terecht bij tussenvonnis van 30 juli 2010 in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren van dat vermoeden.
13. Vervolgens heeft de kantonrechter in strijd met het recht de door [appellant] opgegeven getuigen niet gehoord. Het bewijsaanbod is door haar in strijd met artikel 166 Rv afgewezen. a. Een bewijsaanbod mag niet worden gepasseerd op de enkele grond dat getuigen reeds door politie zijn gehoord (Hoge Raad 20 maart 1998, JLN ZC2613, NJ 1999/693).
b. Er is sprake van een verboden prognose voor zover het passeren van het aanbod is gebaseerd op het oordeel dat verhoor van de opgegeven personen geen nieuwe gezichtspunten kan opleveren (Hoge Raad 20 maart 1998, JLN ZC2613, NJ 1999/693).
c. Een bewijsaanbod tot het leveren van tegenbewijs, zoals in dit geding aan de orde behoeft niet te worden gespecificeerd (Hoge Raad 3 februari 2012, LJN BU7245, NJ 2012/96 en Hoge Raad 10 december 1999, JLN AA3835, NJ 2000/32). Door op grond van de opgave van de getuigen te oordelen dat [appellant] niet is geslaagd in het leveren van tegenbewijs, heeft de kantonrechter het voorgaande veronachtzaamd.
14. [appellant] zal alsnog tot bewijslevering worden toegelaten. Voor zover [appellant] getuigen wenst voor te brengen omtrent de overlast, overweegt het hof dat het aanbod om hen te horen niet terzake doende is en daarom zal worden gepasseerd. Onder punt 3 van de inleidende dagvaarding heeft Woonstad de overlast geheel gerelateerd aan de drugshandel. Er is ook op geen enkele wijze onderbouwd dat [appellant] anderszins overlast zou hebben veroorzaakt/zou veroorzaken. Zoals hiervoor overwogen heeft de kantonrechter onbestreden vastgesteld dat het enkele handelen in verdovende middelen de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Aan het horen van de omwonenden in verband met de gestelde overlast, wordt daarom niet toegekomen. Daartoe beslist het hof zoals hierna volgt. Alle overige beslissingen worden aangehouden.
- laat [appellant] toe tot het tegenbewijs van het voorshands als vaststaand aangenomen feit dat hij in de woning in verdovende middelen heeft gehandeld;
- bepaalt dat, indien [appellant] getuigen wil doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te
Den Haag ten overstaan van de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. A. Dupain op dinsdag 10 juni 2013 te 10.00 uur;
- bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen en de te horen getuigen in de maanden mei tot en met juli van 2013, opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
- verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor het getuigenverhoor niet nodig is;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, M.A.F. Tan-de Sonnaville en H.J.H. van Meegen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2013 in aanwezigheid van de griffier.