GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.077.736/01
Zaaknummer rechtbank : 973105 \ CV EXPL 09-11361
Eneco Services B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
hierna te noemen: Eneco Services,
advocaat: mr. N.F. Barthel te Zoetermeer,
[Geïntimeerde],
wonende te [Woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. W.H. Klein Meuleman te Rotterdam.
Bij exploot van 26 oktober 2010 is Eneco Services in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam (hierna: de kantonrechter) tussen partijen gewezen vonnis van 30 juli 2010. Bij memorie van grieven met producties heeft Eneco Services vier grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden. Vervolgens heeft Eneco Services een nadere akte, tevens houdende aanvullende eis met producties genomen. [geïntimeerde] heeft daarop bij antwoord-akte gereageerd.
Vervolgens hebben partijen op 4 maart 2013 de zaak doen bepleiten, Eneco Services door mr. N.F. Barthel, advocaat te Zoetermeer, en [geïntimeerde] door mr. W.H. Klein Meuleman, advocaat te Rotterdam. Daarbij heeft mr. Barthel gebruik gemaakt van een pleitnota. Van het pleidooi is proces-verbaal opgemaakt. Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en is arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof gaat uit van de volgende feiten:
[geïntimeerde] is woonachtig op het adres […] te […] (hierna: het pand). Deze woning is aangesloten op (in ieder geval) stadsverwarming en warm water. [geïntimeerde] heeft een betalingsachterstand voor geleverde diensten van nutsvoorzieningen. Thans betaalt hij circa € 75,- per maand.
2. Eneco Services heeft in eerste aanleg bij dagvaarding gevorderd om, uitvoerbaar bij voorraad:
a. de overeenkomst te ontbinden althans ontbonden te verklaren;
b. [geïntimeerde] te bevelen medewerking te verlenen aan de terugname van de door Eneco Services ter beschikking gestelde meetinrichtingen binnen twee dagen na betekening van dit vonnis en aldus tot onderbreking van de energietoevoer;
c. voor het geval dat [geïntimeerde] in gebreke blijft om aan het onder b. gestelde te voldoen, Eneco Services toe te laten in het pand voor het onderbreken van de energietoevoer door middel van het weghalen van de energiemeters, die haar eigendom zijn, zo nodig met behulp van de sterke macht van politie en justitie, en dit alles op kosten van [geïntimeerde];
d. [geïntimeerde] te veroordelen om aan Eneco Services tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de somma van € 4.960,39, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf heden tot aan de dag der algehele voldoening, over € 4.283,94;
e. [geïntimeerde] te veroordelen om aan Eneco Services tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen voor elk ingegane maandag vanaf maart 2009 een bedrag ter grootte van de maandelijkse voorschotbijdrage ad € 95,25 voor elk ingegane maand dat hij de beschikking heeft over de op het distributienet aangesloten installaties tot aan de datum dat de levering zal zijn beëindigd door middel van wegneming van de meetinrichting of zoveel minder dan dat na het opmaken van de eindafrekening van hem te vorderen zal zijn;
f. [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten.
3. Bij conclusie van repliek heeft Eneco Services haar eis gewijzigd, in die zin dat zij het onder e. gevorderde bedrag vermindert van € 95,25 naar € 54,07. Als reden heeft zij daarbij vermeld dat de maandelijkse voorschotbijdrage per maart 2009 is gewijzigd.
4. Bij memorie van grieven heeft Eneco Services haar eis gewijzigd. Zij vordert - naar het hof begrijpt uit de conclusie van deze memorie - dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis van 30 juli 2010 vernietigt en, opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde] alsnog veroordeelt om aan Eneco Services te betalen de som van € 3.528,20 met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, alles tegen behoorlijk bewijs van kwijting, althans, een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties. Ter toelichting heeft Eneco Services opgemerkt dat zij, 'wegens het ontbreken van de akte (van cessie) over het in kwestie zijnde tijdvak', de door Evides, het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard en Roteb over 2008 in rekening gebrachte bedragen niet langer vordert.
5. Bij nadere akte tevens houdende aanvullende eis, heeft Eneco Services haar eis nogmaals gewijzigd. Bij die gelegenheid heeft Eneco Services, kort gezegd, gevorderd om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 5.198,16, 'zoals gespecificeerd in de memorie van grieven, met de wettelijke rente daarover vanaf de respectievelijke vervaldata tot aan de dag der algehele voldoening'. Bij deze nadere akte is een 'uitgebreid saldo overzicht' van 28 augustus 2012 gevoegd met factuurdata van februari 2008 tot en met augustus 2012.
6. In de conclusie van antwoord in eerste aanleg heeft [geïntimeerde] onder meer aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat Eneco Services gerechtigd is om vorderingen van (voor zover thans nog relevant) Eneco Energie Retail B.V., Eneco Warmte B.V., Stedin B.V. en Eneco MDDS B.V. te incasseren, alsmede dat hun vorderingen ten onrechte niet met verificatoire bescheiden zijn onderbouwd.
7. In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter Eneco Services niet ontvankelijk verklaard in haar vordering. Daaraan heeft zij ten grondslag gelegd dat Eneco Services in eigen naam procedeert en dat zij er niet in is geslaagd om te bewijzen dat zij op basis van een lastgevingsconstructie bevoegd is om op eigen naam voor voormelde dienstverleners te procederen.
8. Met haar eerste grief komt Eneco Services op tegen het oordeel van de kantonrechter dat niet is gebleken dat er een overeenkomst van lastgeving bestaat tussen Eneco Services en Eneco Energie Retail B.V. Daarbij voegt Eneco Services een tweetal overeenkomsten tussen Eneco Services en Eneco Retail B.V. over 2008, 2009 en 2010. Met haar tweede grief komt Eneco Services op tegen het oordeel van de kantonrechter dat onvoldoende is komen vast te staan dat Eneco Services op basis van een lastgevingsconstructie is verschenen voor Eneco Warmte B.V.. Daarbij legt zij een overeenkomst over tussen Eneco Services en Eneco Warmte en Koude Leveringsbedrijven B.V. over 2010. Zij stelt dat het een feit van algemene bekendheid is dat Eneco Services bevoegd is tot het incasseren van de energienota's die de bij haar aangeslotenen ontvangen en te dien einde procedures te voeren. Met haar derde grief komt Eneco Services op tegen het oordeel dat er geen sprake is van een overeenkomst van lastgeving tussen Eneco Services en Stedin B.V.. Daarbij wijst zij, kort gezegd, op overeenkomsten van lastgeving van 2007 en 2008 tussen Eneco Services en Eneco Netbeheer B.V. en een overname van een overeenkomst door Stedin B.V. van 3 juli 2008. Met haar vierde grief komt Eneco Services op tegen het oordeel dat onvoldoende is gebleken dat zij op basis van een lastgevingsconstructie voor Eneco MDDS B.V. in de procedure is verschenen. Daarbij voert Eneco Services aan dat het onaannemelijk is dat MDDS geen lastgevingsconstructie met Eneco Services heeft. Eneco Services biedt ten aanzien van grief 2 en 4 bewijs aan.
9. In de memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] er ten aanzien van grief 1 en 2 op gewezen dat de overgelegde overeenkomsten niet afkomstig zijn van de in eerste instantie genoemde rechtspersonen. Met betrekking tot grief 3 merkt hij op dat de lastgeving van Stedin B.V. ten tijde van het moment van dagvaarding was verstreken. Grief 4 acht hij niet relevant.
10. In reactie hierop heeft Eneco Services, onder verwijzing naar de registratie bij de Kamer van Koophandel, aangevoerd dat Eneco Energie B.V. en Eneco Energie Retail B.V. dezelfde rechtspersoon zijn, alsmede dat Eneco Warmte B.V. en Eneco Warmte en Koude Leveringsbedrijf B.V. dezelfde rechtspersoon zijn. Met betrekking tot de derde grief legt Eneco Services een volmacht (geen lastgevingsovereenkomst) over 2012 over van Stedin Netbeheer B.V. aan Eneco Services.
11. Ten slotte heeft [geïntimeerde] geconcludeerd dat Eneco Services niet heeft kunnen bewijzen dat er een overeenkomst bestaat tussen partijen, evenmin heeft Eneco Services een andere rechtsgrond aangevoerd voor het ontstaan van een verbintenis tussen partijen.
12. Alle stellingen en stukken in aanmerking nemend, komt het hof tot de conclusie dat Eneco Services niet in haar vordering kan worden ontvangen omdat zij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij gerechtigd is het door haar in deze procedure gevorderde bedrag van [geïntimeerde] te innen. Daarbij is het volgende van belang.
13. Eneco Services vordert, naar zij stelt, bedragen die [geïntimeerde] oorspronkelijk verschuldigd zou zijn aan meerdere andere rechtspersonen. Daaraan heeft Eneco Services, hoewel [geïntimeerde] reeds bij conclusie van antwoord er op heeft gewezen dat het aan haar is om verificatoire bescheiden te overleggen, geen overeenkomsten van levering of andere stukken die betrekking hebben op de verschillende rechtsbetrekkingen ten grondslag gelegd. Derhalve is onduidelijk gebleven wat de exacte aard is van de verschillende rechtsbetrekkingen.
14. Vervolgens vordert Eneco Services, zo blijkt uit de overgelegde jaarnota's, bedragen die [geïntimeerde] over een periode van 2006 tot 2012 verschuldigd zou zijn. Eneco Services heeft haar betalingsoverzichten echter slechts onderbouwd met een jaarnota van 5 februari 2008, een jaarnota van 28 augustus 2008, een correctienota van 19 februari 2009, een eenmalige kostennota van 20 oktober 2008 en een jaarnota van 20 oktober 2008. Andere nota's (waarvan volgens Eneco Services sprake zou zijn) zijn niet in het geding gebracht. Evenmin heeft Eneco Services inzichtelijk gemaakt hoe de diverse gevorderde bedragen tot stand zijn gekomen. Daartoe was wel aanleiding nu (zoals reeds gezegd) [geïntimeerde] reeds bij de conclusie van antwoord heeft gewezen op de noodzaak dat Eneco Services haar vordering met verificatoire bescheiden onderbouwt. Bovendien is het door Eneco Services gevorderde bedrag diverse malen gewijzigd, mede als gevolg van niet nader toegelichte wijzigingen in de voorschotbedragen.
15. Voorts is onvoldoende gemotiveerd gesteld dat over de gehele relevante periode van 2006 tot en met 2012 sprake is geweest van lastgeving door de vier nog relevante rechtspersonen aan Eneco Services. Bij lastgeving zonder volmacht in wat genoemd wordt 'cessie ter incasso' treedt de lasthebber op eigen naam op en is sprake van middellijke vertegenwoordiging. Volgens HR 26 november 2004, LJN: AP9665, kan een rechthebbende een derde last geven een vordering op eigen naam in te stellen. Zo'n last brengt in beginsel mee dat die derde ook op eigen naam in rechte kan optreden en dan hoeft de lasthebber niet in de dagvaarding of anderszins te vermelden dat hij ter behartiging van de belangen van een ander optreedt. Pas wanneer het verweer van de wederpartij daartoe aanleiding geeft, dient de lasthebber te stellen en zonodig te bewijzen dat hij uit hoofde van lastgeving bevoegd is op eigen naam ten behoeve van de rechthebbende op te treden. Die situatie doet zich hier voor. Het is dan ook aan Eneco Services is om het bestaan van lastgeving te stellen en zonodig te bewijzen. Daarvoor is in ieder geval onvoldoende dat, zoals Eneco Services heeft gesteld, het 'niet onaannemelijk' is dat sprake is van lastgeving of dat 'het een feit van algemene bekendheid' is dat zij bevoegd is tot het incasseren van energienota's. Ten aanzien van enkele van de betrokken rechtspersonen en met betrekking tot enkele jaren over de periode van 2006 tot en met 2012 heeft Eneco Services een lastgevingsovereenkomst overgelegd. Ook indien het er op basis van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel voor moet worden gehouden dat de rechtspersonen die de lastgevingen hebben afgegeven, na naamswijziging dezelfde rechtspersonen zijn als de eerder door haar genoemde rechtspersonen, blijft een gegeven dat slechts ten aanzien van drie jaren met betrekking tot Eneco Energie Retail B.V., één jaar met betrekking tot Eneco Warmte B.V. en twee jaar danwel een aantal maanden ten aanzien van Stedin B.V. sprake is van lastgevingen. Over de rest van de periode van zeven jaar en ten aanzien van de vierde rechtspersoon (Eneco MDDS B.V.) ontbreken lastgevingen. Daarbij is nog van belang dat, zoals de kantonrechter reeds heeft uitgelegd, een volmacht een situatie van onmiddellijke vertegenwoordiging is. Eneco Services kan aan de volmacht over 2012 van Stedin Netbeheer B.V. dan ook in ieder geval geen bevoegdheid ontlenen om uit eigen naam te procederen. De bepalingen van de overgelegde volmacht lenen zich niet tot een uitleg dat sprake is van een 'procesvolmacht' in de hiervoor bedoelde zin van lastgeving ter incasso. Zodoende heeft Eneco Services naar het oordeel van het hof niet aan haar stelplicht voldaan voor een 'sluitend' stelsel lastgevingen voor (uiteindelijk) Eneco Services.
16. Uit het 'uitgebreide saldo overzicht' van 28 augustus 2012, dat ten grondslag ligt aan de gewijzigde vordering bij nadere akte in hoger beroep, maar op geen enkele wijze inzichtelijk is toegelicht, kan niet worden afgeleid op welke rechtspersoon welke onderdelen van de vordering betrekking hebben. Daardoor is evenmin uit het overzicht af te leiden welke bedragen zouden kunnen corresponderen met de periodes en rechtspersonen waarover eventueel sprake is van geldige lastgevingen als hiervoor bedoeld in 15. De slotsom is dat de grieven falen en Eneco Services niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
17. Ten overvloede - nu immers niet aan bewijslevering wordt toegekomen op dit punt, omdat Eneco Services, gelet op het gemotiveerde verweer van [geïntimeerde], niet aan haar stelplicht met betrekking tot een 'sluitend' stelsel van lastgevingen heeft voldaan - overweegt het hof dat de gedane bewijsaanboden van Eneco Services met betrekking tot de lastgevingskwesties niet zouden hebben volstaan. In de eerste plaats zouden die bewijsaanboden niet ter zake dienend zijn geoordeeld in het licht van hetgeen in 13, 14 en 16 is overwogen. Maar ook daarzonder zou het aanbod dat Eneco Services heeft gedaan om te bewijzen dat meer lastgevingsovereenkomsten hebben bestaan, zijn gepasseerd. Een dergelijk aanbod zou, mede gelet op het procesverloop van er bij herhaling op gewezen worden dat geen sluitende set lastgevingen voorligt, die vervolgens hortend en stotend in delen, maar steeds gemankeerd wordt overgelegd, te weinig specifiek zijn geacht om te kunnen voldoen aan de daaraan in hoger beroep te stellen eisen. Dat 'MDDS en Eneco Services kunnen verklaren dat een dergelijke afspraak bestond', zou evenzeer te weinig specifiek zijn geacht, te meer nu Eneco Services reeds uitgebreid in de gelegenheid is geweest om schriftelijke lastgevingen dan wel verklaringen daaromtrent in het geding te brengen. Het horen van 'de directie', zoals aangeboden bij de akte van 2 oktober 2012, zou dat niet anders hebben gemaakt, nu niet is toegelicht hoe en waarom zij kennis zou hebben over lastgevingen van alle relevante rechtspersonen over de gehele periode waarover de vordering loopt.
18. In haar akte van 2 oktober 2012 heeft Eneco Services verzucht dat het simpelweg door [geïntimeerde] niet betalen van energienota's voor geleverde diensten door haar als uitermate onbillijk en onredelijk wordt ervaren. Hiermee verwijst Eneco Services terecht naar het uitgangspunt dat voor geleverde diensten van nutsvoorzieningen betaald moet worden. Het is echter aan haar als eisende partij om haar vordering goed onderbouwd en inzichtelijk te presenteren. Dat geldt zowel voor de inhoudelijke als de procedurele aspecten. Eneco Services heeft aan die, normaliter relatief eenvoudige eisen, niet voldaan.
19. Uit het voorgaande volgt dat het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd wordt. Eneco Services zal worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde], nu zij in het ongelijk wordt gesteld.
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam van 30 juli 2010;
- veroordeelt Eneco Services in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 280,- aan verschotten en € 1.896,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J.H. van Meegen, G.R.B. van Peursem en L.A.R. Siemerink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 april 2013 in aanwezigheid van de griffier.