ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ5621
Gerechtshof Den Haag
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Vergoeding van kosten voor rechtsbijstand in strafzaken zonder oplegging van straf
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 december 2011 uitspraak gedaan naar aanleiding van een verzoekschrift dat was ingediend op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P.J. Silvis, vroeg om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand in een strafzaak die was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het hof had eerder, op 17 februari 2011, het vonnis van de rechtbank Dordrecht vernietigd en de verzoeker vrijgesproken van de tenlastelegging. De verzoeker had een bedrag van € 72.439,76 verzocht voor rechtsbijstandskosten en € 540,-- voor de kosten van het opstellen van het verzoekschrift.
De raadkamer van het hof heeft het verzoek in het openbaar behandeld en op 13 oktober 2011 besloten het onderzoek te heropenen. Tijdens de behandeling op 15 december 2011 was de verzoeker niet verschenen, maar zijn advocaat en de advocaat-generaal waren aanwezig. De advocaat-generaal stelde dat de onderbouwing van de kosten niet verder kon worden gevergd en pleitte voor toewijzing van het verzoek, maar met een matiging van de kosten voor reistijd.
Het hof oordeelde dat de verzoeker recht had op vergoeding van de gemaakte kosten voor rechtsbijstand, mits er gronden van billijkheid aanwezig waren. Het hof concludeerde dat deze gronden aanwezig waren en dat de declaraties van advocaten voor reistijd integraal vergoed dienden te worden, tenzij deze onredelijk hoog waren. Het hof oordeelde dat dit in de onderhavige zaak niet het geval was. Uiteindelijk werd het verzoek toegewezen en werd een vergoeding van € 72.979,76 aan de verzoeker toegekend, ten laste van de Staat.