ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ2639

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.099.078-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van loonvordering in kort geding met bevrijdend verweer door werkgever

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, ging het om een loonvordering in kort geding. De werkgever, aangeduid als [appellante], betoogde dat al het verschuldigde loon aan de werknemer, [geïntimeerde], was voldaan. De kantonrechter had eerder de vordering van [geïntimeerde] toegewezen voor een bedrag van € 4.350,-- bruto, vermeerderd met vakantiegeld en wettelijke rente. De werkgever voerde aan dat de betalingen op verschillende tijdstippen waren gedaan en dat er geen schuld meer bestond aan [geïntimeerde].

De kantonrechter had vier getuigen gehoord, waaronder [X], die verklaarde dat er contante betalingen aan [geïntimeerde] waren gedaan. Echter, de andere getuigen ondersteunden deze verklaring niet. Het hof oordeelde dat de verklaring van [X] niet voldoende was om aan te nemen dat er bevrijdende betalingen hadden plaatsgevonden. De werkgever had niet aangetoond dat het toegewezen bedrag aan loon daadwerkelijk was betaald.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellante] in de kosten van het appel. De zaak benadrukt het belang van bewijsvoering in kort geding procedures, vooral wanneer een bevrijdend verweer wordt ingeroepen. De uitspraak werd gedaan op 26 februari 2013, waarbij het hof de feiten zoals vastgesteld door de kantonrechter als uitgangspunt nam, aangezien deze niet waren betwist in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel Recht
Zaaknummer : 200.099.078 /01
Rolnummer Rechtbank : 1085337/11-20702
Arrest van 26 februari 2013
inzake
[Appellante],
wonende te [Woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. E.J.W.F. Deen te Den Haag,
tegen
[Geïntimeerde],
wonende te [Woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
in rechte niet verschenen.
Het geding
1. Bij exploot van 1 december 2011 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het op 31 oktober 2011 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, sector kanton, locatie Den Haag (hierna: de kantonrechter) tussen partijen gewezen vonnis. Bij memorie van grieven (met producties) zijn twee grieven opgeworpen en nader toegelicht. [geïntimeerde] is in rechte niet verschenen, tegen hem is verstek verleend.
[appellante] heeft arrest gevraagd, onder overlegging van stukken.
Beoordeling van het hoger beroep
2. In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter een aantal feiten vastgesteld. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat die feiten tussen partijen vast staan. Het hof zal van die feiten uitgaan. Samengevat gaat het om het volgende:
- [geïntimeerde] is op 1 april 2001 bij [appellante] in dienst getreden, een en ander tegen een salaris van € 1.450,-- bruto per maand op basis van een 40-urige werkweek;
- overeengekomen is dat het verschuldigde loon steeds per kas/bank zal worden uitbetaald op de laatste dag van de maand;
- [geïntimeerde] heeft voor het laatst voor [appellante] gewerkt op 28 juni 2011.
3. Tegen de achtergrond van voormelde feiten vorderde [geïntimeerde] in eerste aanleg kort gezegd en voor zover thans nog van belang, het netto equivalent van bruto € 5.800,-- (exl. vakantiegeld), zijnde het niet dan wel te weinig betaalde salaris over de maanden april t/m
1 augustus 2011, vermeerderd met de wettelijke verhoging en rente.
4. De kantonrechter heeft, na het horen van vier getuigen (te weten de heren [X], […], […] en [geïntimeerde] zelf), de vordering van [geïntimeerde] toegewezen voor een bedrag groot € 4.350,-- bruto aan hoofdsom (het gevorderde salaris over juli 2011 is afgewezen), vermeerderd met vakantiegeld en wettelijke rente, tevens vermeerderd met het netto equivalent van € 435,-- bruto aan wettelijke verhoging.
5. [appellante] vordert vernietiging van genoemd vonnis alsmede afwijzing van het bij inleidende dagvaarding gevorderde.
De grieven die [appellante] in dat kader heeft geformuleerd lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het hof overweegt ter zake het volgende.
6. [appellante] bestrijdt de door de kantonrechter toegewezen bedragen aan loon c.a. over de maanden april t/m juni 2011 uitsluitend met de stelling dat dit op verschillende tijdstippen is uitbetaald (en wel door [X]) een en ander overeenkomstig het overzicht dat is aangehecht aan het door de kantonrechter opgemaakte proces-verbaal van 1 augustus 2011 en dat in hoger beroep is overgelegd met daaronder toegevoegd de naam van [X]. [appellante] biedt aan voormelde stellingen te bewijzen door het (aanvullend) horen als getuige van zowel […] (eigenaresse van [appellante]) als de heer [Z].
7. Het verweer van [appellante] op de vordering van [geïntimeerde], inhoudende dat er van een schuld aan [geïntimeerde] geen sprake is omdat die schuld volledig is voldaan, moet als een bevrijdend verweer worden aangemerkt. Dit betekent dat het aan [appellante] is (in deze kortgeding procedure) aannemelijk te maken dat bevrijdende betaling heeft plaatsgevonden.
8. In het kader van voormelde bevrijdende betaling heeft de kantonrechter [appellante] toegelaten te bewijzen dat het [geïntimeerde] toekomende loon contant aan hem is voldaan. Op die bewijsopdracht zijn door de kantonrechter de onder 4 genoemde getuigen gehoord. De enige getuige die verklaard heeft dat er aan [geïntimeerde] contant betaald is, is de getuige [X]. De andere gehoorde getuigen ondersteunen de verklaring van [X] niet.
9. Op de enkele, door [geïntimeerde] betwiste, verklaring van [X] kan niet worden aangenomen dat [appellante] bevrijdend aan [geïntimeerde] heeft betaald. Dit spreekt te meer nu het overzicht waarnaar [X] verwijst voor wat betreft de door hem gedane betalingen, sluit op een bedrag van € 6.700,-- netto (waarbij de laatste contante betaling van € 250,-- heeft plaatsgevonden op 28 juni 2011, de dag waarop en waartegen [geïntimeerde] zelf zijn arbeids-overeenkomst zou hebben opgezegd, terwijl het overzicht begint met een betaling van € 2.050,-- op 1 april 2011, hetgeen volgens [appellante] een voorschotbetaling zou zijn geweest), terwijl over de bedoelde periode onweersproken maar € 4.350,-- bruto aan hoofdsom verschuldigd was (de in hoger beroep overgelegde loonstroken, waarop [geïntimeerde] nog niet heeft kunnen reageren, resulteren in een netto bedrag van in totaal € 3.514,24).
Zonder uitleg die ontbreekt, draagt het overzicht niet bij aan de geloofwaardigheid van de stellingen van [appellante], te minder nu [geïntimeerde] ook niet voor ontvangst van het geld getekend heeft.
Met betrekking tot het voorgaande wijst het hof er ook nog op dat de stellingen van [appellante] aangaande het tijdstip van de betaling aanvankelijk (zie de brief van 15 juli 2011 overgelegd als productie 3 bij de inleidende dagvaarding) anders luiden dan de stellingen in hoger beroep; een en ander draagt vooralsnog in positieve zin ook niet bij aan de waarde die aan de verklaring van de door [appellante] voorgebrachte getuige moet worden gehecht.
10. [appellante] heeft nog aangeboden de heer [Z] en [de eigenaresse van appellante] als getuige te horen, maar het hof gaat aan dat aanbod voorbij. In een kortgeding procedure hoort een getuigenverhoor, gelet op het spoedeisende karakter daarvan, in beginsel niet thuis.
Nu [appellante] heeft nagelaten aan te geven waarom er geen gebruik gemaakt is van de mogelijkheid de voorgestelde getuigen al in eerste aanleg door de kantonrechter te doen horen, toen daar zeker de mogelijkheid voor was en overigens heeft nagelaten wat concreter aan te geven waarop de voorgestelde getuigen gehoord zouden kunnen worden, bijvoorbeeld door het overleggen van op schrift gestelde verklaringen, ziet het hof geen reden om van het voormelde beginsel af te wijken.
11. Gelet op vorenstaande moet de conclusie zijn dat [appellante] er vooralsnog niet in geslaagd is aannemelijk te maken dat zij het in eerste aanleg toegewezen bedrag aan loon c.a. aan [geïntimeerde] heeft betaald. De grieven falen. Het vonnis van de kantonrechter zal dan ook worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de kosten van het appel.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter van 31 oktober 2011;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.R. Mellema, M.H. van Coeverden en V. Disselkoen, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 februari 2013 in aanwezigheid van de griffier.