GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.038.495/02
Rolnummer rechtbank : HA ZA 07-2672
Arrest van 12 februari 2013
HEINEKEN NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
hierna te noemen: Heineken,
advocaat: mr. Ch.Y.M. Moons te Amsterdam,
[geïntimeerde],
wonende te ’s-Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. R.B. van Heijningen te ’s-Gravenhage.
Het verdere verloop van het geding
1. Voor het verloop van het geding tot dan toe verwijst het hof naar zijn tussenarrest van 10 april 2012 en de daarin genoemde gedingstukken en proceshandelingen. Vervolgens hebben op 5 juli 2012 en 16 augustus 2012 getuigenverhoren plaatsgevonden aan de zijde van [geïntimeerde]. Daarbij zijn stukken overgelegd, zoals vermeld in de processen-verbaal. Na sluiting van de getuigenverhoren heeft [geïntimeerde] een memorie na enquête en Heineken een antwoordmemorie na enquête genomen. Ten slotte is arrest gevraagd en zijn de processtukken overgelegd.
De verdere beoordeling van het hoger beroep
2. Het hof blijft bij hetgeen in zijn arrest van 10 april 2012 is overwogen. Daarbij heeft het hof vastgesteld dat [geïntimeerde] er niet in is geslaagd om de vele door Heineken naar voren gebrachte onwaarschijnlijkheden in zijn verweer weg te nemen. Nu [geïntimeerde] geen aannemelijk verklaring heeft gegeven voor de op 5 maart 2007 (tot een totaalbedrag van € 110.000,-) verrichte betalingen, heeft het hof voorshands aangenomen dat het hierbij niet om een reële transactie gaat. [geïntimeerde] is in de gelegenheid gesteld hiervan tegenbewijs te leveren.
3. Naar het oordeel van het hof is [geïntimeerde] er in geslaagd het genoemde tegenbewijs te leveren. Daarbij wordt voorop gesteld dat op Heineken de bewijslast rust van haar stelling dat geen sprake is geweest van een reële verkoop van [geïntimeerde] aan [getuige sub 1] en/of Imexco op 5 maart 2007 en dat [geïntimeerde] reeds is geslaagd in het leveren van tegenbewijs indien gerede twijfel ontstaat over de juistheid van het voorshands aangenomen ontbreken van een reële transactie. Dienaangaande overweegt het hof het volgende.
4. Zoals ook Heineken erkent, volgt uit het door [geïntimeerde] geleverde bewijs genoegzaam dat de door [geïntimeerde] aangeduide antieke spullen of replica’s van antieke spullen feitelijk bij [geïntimeerde] aanwezig zijn geweest en dat die op enig moment in een busje zijn afgevoerd.
5. Anders dan Heineken van mening is, is op basis van de afgelegde verklaringen voldoende aannemelijk dat deze zaken zijn verkocht aan [getuige sub 1] en/of Imexco.
[getuige sub 1] (hierna: [getuige sub 1]) heeft zelf, kort gezegd, onder ede verklaard dat hij in maart 2007 voor Imexco handel heeft gekocht bij [geïntimeerde], zoals klokkenstellen, vazen en schilderijen. Hij heeft tevens verklaard de factuur die is overgelegd als productie 3 en 4 bij de conclusie van antwoord (hierna: de factuur) te herkennen als de factuur die op die verkoop betrekking had. Tevens heeft hij een aantal gekochte objecten herkend op getoonde foto’s. De partner van [geïntimeerde], [getuige sub 2] (hierna: [getuige sub 2]), heeft eveneens onder ede verklaard dat [getuige sub 1] in het voorjaar van 2007 antiek heeft gekocht van [geïntimeerde]. Daarbij heeft zij de factuur herkend als zijnde een factuur van [geïntimeerde] en objecten op getoonde foto’s herkend als objecten die door [geïntimeerde] aan [getuige sub 1] zijn verkocht. Voorts hebben [getuige sub 3] (hierna: [getuige sub 3]) en [getuige sub 4] (hierna: [getuige sub 4]) verklaard dat zij in 2007, nadat zij antieke spullen van [geïntimeerde] in een busje hadden geladen, van [geïntimeerde] hebben gehoord dat deze spullen aan ([voornaam]) [getuige sub 1] waren verkocht. Ten slotte heeft [geïntimeerde] zelf verklaard dat hij in maart 2007 een transactie heeft gesloten met [getuige sub 1] van Imexco. De spullen zijn vervolgens opgehaald en [getuige sub 3] en [getuige sub 4] hebben hem toen, naar zijn zeggen, geholpen met inladen. Dat [getuige sub 1] tijdens het getuigenverhoor in eerste instantie geen goede omschrijving heeft gegeven van de gekochte kandelaars en slechts een zeer ruime tijdsindicatie heeft kunnen geven van de herkomstperiode van het schilderij met de bellenblazer, hoeft niet te betekenen dat van een koop door [getuige sub 1] geen sprake is geweest, te meer nu de verkoop geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden en voor de koop van antiek geen specifieke kennis is vereist.
6. Ten aanzien van de overige omstandigheden wordt het volgende opgemerkt.
7. [geïntimeerde] heeft kort na de bijschrijving van de € 110.000,- op zijn rekening, het bedrag in één keer contant opgenomen. Daarover hebben [getuige sub 2] en [geïntimeerde] onder ede verklaard dat dit de normale handelwijze van [geïntimeerde] was en dat [geïntimeerde] het geld gebruikte om zijn inkopen contant te voldoen. In lijn hiermee heeft [getuige sub 5] (hierna: [getuige sub 5]), die bekend is in deze branche, verklaard dat destijds in de antiekhandel nog veel contant werd betaald.
8. [geïntimeerde] heeft verklaard geen idee te hebben waarom [getuige sub 1] zo veel spullen kocht. Tevens heeft hij verklaard dat het wel eens voorkomt dat handelaren of andere klanten langs komen om spullen te kopen voor ongeveer € 50.000,- tot € 60.000,-. Dit doet, anders dan Heineken suggereert, geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring. Immers, niet valt in te zien waarom een handelaar, die een zakelijk contact heeft met een klant, zou moeten weten wat een klant met de spullen gaat doen. Ook niet als het een uitzonderlijk grote transactie betreft.
9. Tijdens het getuigenverhoor heeft [geïntimeerde] de waarde van de verschillende spullen genoemd. De waarde van de geleverde spullen volgens deze verklaring bedraagt bij elkaar opgeteld rond de € 150.000,-. Dit wijkt aanzienlijk af van de waarde die de spullen volgens zijn eigen verklaring ten tijde van de verkoop zouden hebben gehad, namelijk totaal € 120.000,-. Mede gelet op het hiervoor geschetste toetsingskader en de periode die inmiddels is verstreken, is deze enkele ongerijmdheid echter onvoldoende om [geïntimeerde] niet in het tegenbewijs geslaagd te achten.
10. Na voornoemd tussenarrest heeft [geïntimeerde] onder meer afrekeningen van in- en verkoop door [geïntimeerde] bij veilinghuizen, facturen van 2005 en 2006 van [X] alsmede algemene informatie overgelegd. Tevens heeft [getuige sub 5] onder ede verklaard de facturen van [X] te herkennen als behorende bij spullen die zijn vader aan [geïntimeerde] heeft verkocht. Op enkele van de hiervoor reeds genoemde, overgelegde foto’s heeft hij een aantal spullen herkend die door zijn vader aan [geïntimeerde] zijn geleverd. Ook heeft hij verklaard dat hij antieke spullen reproduceert en dat hij dergelijke spullen zelf aan [geïntimeerde] heeft geleverd. Derhalve heeft [geïntimeerde] alsnog nadere informatie verstrekt omtrent de herkomst van de door hem, naar hij stelt, aan [getuige sub 1] en/of Imexco verkochte spullen.
11. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden vonnis voor zover tussen [geïntimeerde] en Heineken (in conventie) gewezen, zal worden bekrachtigd. Heineken zal in hoger beroep worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde], nu zij in hoger beroep in het ongelijk wordt gesteld.
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 11 maart 2009 voor zover tussen [geïntimeerde] en Heineken (in conventie) gewezen;
- veroordeelt Heineken in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 1.185,- aan verschotten en € 10.528,- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.A. Boele, H.J.H. van Meegen en A.E.A.M. van Waesberghe en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 februari 2013 in aanwezigheid van de griffier.