ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ1165

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.107.798-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering schadevergoeding na ontbinding huurovereenkomst bedrijfspand

In deze zaak gaat het om een vordering tot schadevergoeding na de ontbinding van een huurovereenkomst voor een bedrijfspand. Appellant 1 c.s. heeft in eerste aanleg gevorderd de huurovereenkomst te ontbinden en de geïntimeerde te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde pand in Krimpen aan den IJssel, alsook tot betaling van achterstallige huur en schadevergoeding. De rechtbank heeft de vordering gedeeltelijk toegewezen, maar de appellanten zijn in hoger beroep gegaan tegen de beslissing met betrekking tot de schadevergoeding. Het hof overweegt dat de geïntimeerde geen verweer heeft gevoerd, waardoor de tekortkoming van de geïntimeerde vaststaat. De appellanten hebben gesteld dat zij schade lijden in de vorm van gederfde huurinkomsten, maar het hof kan niet vaststellen of deze schade ook na augustus 2012 is doorgezet. De appellanten hebben niet kunnen aantonen dat er geen vraag naar bedrijfsruimte is, wat betekent dat de schadevergoeding voor de periode na augustus 2012 in een schadestaatprocedure moet worden beoordeeld. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank voor zover het de veroordelingen tot betaling van huur en schadevergoeding betreft en doet opnieuw recht. De geïntimeerde wordt veroordeeld tot betaling van de huur en schadevergoeding voor de periode tot 1 september 2012, en de schadevergoeding voor de periode daarna wordt opgemaakt bij staat. De kosten van het geding in hoger beroep worden aan de zijde van de appellanten begroot op een totaalbedrag van € 1.383,71. Het hof wijst het anders of meer gevorderde af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.107.798/01
Zaaknummer rechtbank : 1306328 \ CVEXPL 11-74244
arrest van 12 februari 2013
inzake
[appellant 1],
wonende te Krimpen aan den IJssel,
[appellant 2],
wonende te Krimpen aan den IJssel,
appellanten,
hierna te noemen: [appellant 1] c.s.,
advocaat: mr. J.A. Trimbach te De Meern,,
tegen
[geïntimeerde],
h.o.d.n. "SAA Techniek",
wonende te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
niet verschenen.
Het geding
Bij exploot van 27 maart 2012 is [appellant 1] c.s. in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 13 januari 2012. Tegen [geïntimeerde] is verstek verleend. Bij memorie van grieven heeft [appellant 1] c.s. twee grieven aangevoerd.
Vervolgens zijn de stukken overgelegd en is arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. In eerste aanleg heeft [appellant 1] c.s. gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot het gehuurde te Krimpen aan den IJssel, Van der Hoopstraat 8F (hierna ook: de bedrijfsruimte), te ontbinden en [geïntimeerde] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling aan [appellant 1] van:
a. de som van € 4.693,58 aan huur, rente en incassokosten, vermeerderd met contractuele rente vanaf de dag der dagvaarding;
b. een bedrag van € 1.201,90 per maand, zijnde de door [geïntimeerde] aan [appellant 1] verschuldigde huurverplichting te rekenen vanaf 1 december 2011 tot aan het moment van ontbinding;
c. ter zake van schadevergoeding een bedrag van € 1.201,90 per maand waarbij een gedeelte van een maand voor een volle maand wordt geteld, niet tegenstaande enige toekomstige indexering van de huurprijs te rekenen vanaf het tijdstip waarop de huurovereenkomst wordt ontbonden en tot aan het tijdstip dat [appellant 1] c.s. het gehuurde onder dezelfde voorwaarden aan een ander heeft verhuurd, echter ten hoogste tot de expiratiedatum van de schriftelijke huurovereenkomst, danwel in het geval het gehuurde eerst na de expiratiedatum wordt ontruimd tot de ontruimingsdatum,
met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
2. De kantonrechter heeft, kort gezegd, de huurovereenkomst ontbonden en [geïntimeerde] veroordeeld tot ontruiming binnen veertien dagen na betekening van het vonnis. Het gevorderde onder a. en b. heeft hij toegewezen (met uitzondering van de gevorderde boeterente, de rente over buitengerechtelijke kosten), met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten aan de zijde van [appellant 1] c.s.. Ten aanzien van het onder c. gevorderde heeft hij overwogen dat de vordering bestaat uit gederfde huurinkomsten over de tijd dat de huurovereenkomst, indien niet ontbonden, zou hebben voortgeduurd. Over de periode nadat ontruiming heeft plaats gehad is begroting van die schade op grond van de beschikbare gegevens niet mogelijk. Daarom heeft hij ambtshalve [geïntimeerde] veroordeeld tot vergoeding van schade over de periode nadat de ontruiming heeft plaatsgevonden tot ten laatste 1 februari 2012, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3. Het hoger beroep richt zich tegen de overweging en beslissing met betrekking tot het onder c. gevorderde. [appellant 1] c.s. vordert thans bij - separaat aan [geïntimeerde] betekende - memorie van grieven de vernietiging van het bestreden vonnis voor zover het de veroordeling betreft tot vergoeding van schade over de periode nadat de ontruiming heeft plaatsgevonden tot ten laatste 1 februari 2012 op te maken bij staat en opnieuw rechtdoende alleen op dat punt [geïntimeerde] te veroordelen om aan [appellant 1] c.s. tegen behoorlijk bewijs van kwijting ter zake van schadevergoeding te betalen een bedrag van € 1.201,90 per maand waarbij een gedeelte van een maand voor een volle maand wordt geteld, niet tegenstaande enige toekomstige indexering van de huurprijs, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de onderhavige huurovereenkomst wordt ontbonden en tot aan het tijdstip dat [appellant 1] c.s. het gehuurde onder dezelfde voorwaarden aan een ander hebben verhuurd, echter ten hoogste tot 1 februari 2013, dan wel in het geval het gehuurde eerst na 1 februari 2013 wordt ontruimd tot de ontruimingsdatum. Op deze gewijzigde eis zal worden beslist.
4. [appellant 1] c.s. stelt dat (overeenkomstig het gestelde in artikel 3.2 en 3.3 van de huurovereenkomst) de tussen partijen bestaande huurovereenkomst tot 1 februari 2013 liep. Als gevolg van de tekortkoming van [geïntimeerde] tot het betalen van huurpenningen was [appellant 1] c.s. genoodzaakt om tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming over te gaan en als gevolg van die tekortkoming lijdt [appellant 1] c.s. schade, bestaande uit gederfde huurinkomsten tot 1 februari 2013. Zijns inziens valt niet in te zien dat begroting van de schade niet mogelijk is.
5. Het hof overweegt als volgt.
Nu [geïntimeerde] geen verweer heeft gevoerd, staat vast dat als [appellant 1] c.s. niet door de tekortkoming van [geïntimeerde] tot voortijdige ontbinding van de huurovereenkomst zou zijn genoodzaakt, deze huurovereenkomst tot 1 februari 2013 zou hebben gelopen. De gederfde huurinkomsten als gevolg van de ontbinding vormen in beginsel schade voor [appellant 1] c.s.. Van schade is echter geen sprake indien [appellant 1] c.s. er in slaagt om de bedrijfsruimte aan een ander te verhuren (onder dezelfde voorwaarden). [appellant 1] c.s. heeft in de memorie van grieven onbetwist gesteld dat het niet is gelukt om de bedrijfsruimte te verhuren. Deze memorie is genomen in augustus 2012, zodat vast staat dat [appellant 1] c.s. tot en met augustus 2012 schade lijdt in de vorm van gederfde huurinkomsten. Echter, niet kan worden vastgesteld of [appellant 1] c.s. ook na augustus 2012 huurinkomsten heeft gederfd. [appellant 1] c.s. heeft weliswaar aangevoerd dat gelet op de slechte economische situatie (nagenoeg) geen vraag naar bedrijfsruimte bestaat, maar dit is onvoldoende om aan te nemen dat geen verhuur heeft plaatsgevonden/zal plaatsvinden. In hoeverre in de periode van september 2012 tot 1 februari 2013 schade is geleden, zal (overeenkomstig de beslissing van de kantonrechter op dit punt) in een schadestaatprocedure moeten worden beoordeeld. Een veroordeling tot betaling onder de voorwaarde dat niet zal zijn verhuurd, biedt onvoldoende duidelijkheid.
6. Voor schadevergoeding na 1 februari 2013 ziet het hof - ook in geval de ontruiming nog niet zou hebben plaatsgevonden - geen plaats. Gesteld noch gebleken is immers dat de ontruiming is aangezegd.
7. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis voor zover aan het hof voorgelegd niet in stand kan blijven. In de omstandigheid dat de door [geïntimeerde] gevorderde vernietiging niet aansluit bij zijn gewijzigde eis, ziet het hof aanleiding het vonnis voor wat betreft de veroordelingen tot betaling van huur/schadevergoeding met ingang van december 2011 geheel te vernietigen en opnieuw te formuleren zoals hierna vermeld. [geïntimeerde] valt daarbij te beschouwen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, zodat hij zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [appellant 1] c.s.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 januari 2012, voor zover dit de veroordelingen tot betaling van huur/schadevergoeding met ingang van december 2011 betreft
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant 1] c.s. te betalen de overeengekomen huur ad € 1.201,90 per maand ingaande december 2011 tot aan de dag van ontbinding, zijnde 13 januari 2012;
- veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant 1] c.s. tegen behoorlijk bewijs van kwijting ter zake van schadevergoeding te betalen een bedrag van € 1.201,90 per maand waarbij een gedeelte van een maand voor een volle maand wordt geteld, niet tegenstaande enige toekomstige indexering van de huurprijs, te rekenen vanaf 13 januari 2012 tot aan 1 september 2012;
- veroordeelt [geïntimeerde] tot vergoeding van schade over de periode met ingang van 1 september 2012 tot ten laatste 1 februari 2013, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellant 1] c.s. tot op heden begroot op € 489,71 aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat;
- wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J.H. van Meegen, M.J. van der Ven en A.E.A.M. van Waesberghe en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 februari 2013 in aanwezigheid van de griffier.