GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
Zaaknummer : 200.102.214/01
Rolnummer rechtbank : 324859 / HA ZA 09-482
arrest d.d. 12 februari 2013
GGN ZUID-WEST EN MIDDEN NEDERLAND B.V.,
mede h.o.d.n. GGN MAAS-DELTA,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
hierna te noemen: Maas-Delta,
advocaat: mr. J. Verbeeke te Rotterdam,
[Geïntimeerde],
voorheen h.o.d.n. Solvital,
wonende te [Woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
niet verschenen.
Het verloop van het geding
Bij exploot van 24 januari 2012 is Maas-Delta in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 27 januari 2010, 23 maart 2011, 6 juli 2011 en 26 oktober 2011, die de rechtbank Rotterdam, sector civiel recht, tussen partijen heeft gewezen. Bij memorie van grieven heeft Maas-Delta vijftien grieven tegen de vonnissen aangevoerd. Tegen [geïntimeerde] is verstek verleend.
Ten slotte heeft Maas-Delta arrest gevraagd.
1. Gelet op hetgeen in eerste aanleg onweersproken is gesteld en in hoger beroep niet is bestreden gaat het in deze zaak om het volgende.
1.1. Op 11 november 2008 heeft [geïntimeerde] in opdracht van Solvence BV (hierna Solvence) een bezoek gebracht aan de familie [...] in verband met een openstaande schuld van deze familie aan Fortis ASR Financieringen NV. [geïntimeerde] was op dat moment eigenaar van een incassobureau (eenmanszaak), genaamd Solvital. Op 23 februari 2009 is Solvital omgezet in een besloten vennootschap, Solvital B.V.
1.2. Bij brief van 24 november 2008 heeft Maas-Delta aan [geïntimeerde] bericht, voor zover thans van belang, dat [geïntimeerde] zich tijdens het onder 1.1. vermelde bezoek heeft voorgedaan als deurwaarder van Maas-Delta. Maas-Delta heeft medegedeeld dat dit onrechtmatig is jegens haar en heeft [geïntimeerde] gesommeerd elk gebruik van de naam Maas-Delta Deurwaarders te staken en gestaakt te houden.
1.3. Maas-Delta heeft in november 2008 ook een brief verstuurd aan Solvence, de opdrachtgever van [geïntimeerde]. Deze brief is abusievelijk geadresseerd aan het postbusadres van [geïntimeerde]. In deze brief heeft Maas-Delta eveneens bericht dat [geïntimeerde] zich tijdens het bezoek aan de familie [...] heeft voorgedaan als deurwaarder van Maas-Delta en heeft zij Solvence te verstaan gegeven dat zij aldus onrechtmatig jegens Maas-Delta heeft gehandeld. De originele, door Maas-Delta verstuurde brief is niet in het geding gebracht, wel een concept ervan, gedateerd 21 november 2008.
1.4. [geïntimeerde] heeft de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders verzocht zich over de zaak te buigen. Op verzoek van de commissie die de zaak heeft onderzocht heeft Solvence op 9 januari 2009 een verklaring afgelegd. In deze verklaring staat onder meer het volgende:
"(...)
Met het feit dat de heer [geïntimeerde] onverwijld is aangeklaagd door Maas-Delta deurwaarders is bij ons de overtuiging gerezen dat door hen een secure afweging is gemaakt van de zaak, zoals verwacht mag worden van een gerenommeerde deurwaardersorganisatie zoals Maas-Delta. Aangezien zij voor ons kenbaar gesterkt zijn in hun overtuiging dat de heer [geïntimeerde] zich onrechtmatig heeft gedragen ten opzichte van hun organisatie hebben wij moeten aannemen dat dit ook het geval is ten aanzien van de onze of althans jegens een van onze debiteuren.
Wij hebben op basis van die overtuiging geen andere keuze gehad dan onze samenwerking met Solvital en de heer [geïntimeerde] terstond te beëindigen. Zonder zekerheid ten aanzien van het voorval hebben wij het zekere voor het onzekere moeten nemen en vertrouwd op de waarneming en beoordeling van Maas-Delta. (...)"
1.5. Bij inleidende dagvaarding heeft [geïntimeerde] de veroordeling van Maas-Delta gevorderd tot, voor zover thans van belang, (i) het zich onthouden van verdere negatieve uitlatingen en handelingen ten aanzien van [geïntimeerde], zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom en (ii) betaling van € 2.500,- per week vanaf 24 november 2008 tot aan de datum van het te wijzen eindvonnis. [geïntimeerde] heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij zich tijdens het bezoek aan de familie [...] heeft gepresenteerd als vertegenwoordiger van Solvital, dat de stellingen van Maas-Delta in de brief van 24 november 2008 dus onwaar zijn en dat met name het doorsturen aan Solvence van een kopie van deze brief hem grote schade berokkent. Volgens [geïntimeerde] kon Maas-Delta voorzien dat de reactie van Solvence minimaal zou zijn het opschorten van opdrachten aan [geïntimeerde].
1.6. Als meest verstrekkend verweer heeft Maas-Delta erop gewezen dat is gedagvaard ten verzoeke van een eenmanszaak die op de dag der dagvaarding al niet meer bestond. Bij tussenvonnis van 27 januari 2010 heeft de rechtbank het hieruit voortvloeiende beroep op niet-ontvankelijkheid afgewezen. De rechtbank overwoog hiertoe, kort samengevat, dat [geïntimeerde] ter comparitie had gesteld dat hij de vordering niet in zijn BV wilde inbrengen en dat uit de stellingen van Maas-Delta voortvloeit dat zij van mening is dat [geïntimeerde] in persoon onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. De rechtbank heeft [geïntimeerde] vervolgens opgedragen te bewijzen dat hij zich tegenover de familie [...] heeft gepresenteerd als vertegenwoordiger van Solvital. Daarbij heeft de rechtbank onder meer reeds overwogen dat mocht [geïntimeerde] erin slagen dat bewijs te leveren, het versturen van de in 1.3. bedoelde brief als onrechtmatig moet worden aangemerkt en dat de door hem geleden schade in dat geval moet worden begroot op de gederfde winst na aftrek van kosten en BTW; de rechtbank verzocht [geïntimeerde] zich daaromtrent bij akte na bewijslevering nader uit te laten.
1.7. Hierna zijn getuigen gehoord en hebben partijen nader geconcludeerd. Bij tussenvonnis van 23 maart 2011 heeft de rechtbank overwogen dat [geïntimeerde] erin is geslaagd het opgedragen bewijs te leveren en dat dus vaststaat dat Maas-Delta onrechtmatig heeft gehandeld jegens hem. Omdat [geïntimeerde] zich bij zijn conclusie na enquête nog niet had uitgelaten over de schade, heeft de rechtbank hem in de gelegenheid gesteld dit alsnog bij akte te doen.
1.8. Bij akte heeft [geïntimeerde] vervolgens aangevoerd dat de door hem gederfde omzet in totaal € 270.000,- bedraagt en heeft hij verzocht in de gelegenheid te worden gesteld om de schade bij akte nader te onderbouwen, omdat hij vanwege het recente faillissement van Solvital BV nog niet tot een dergelijke nadere onderbouwing in staat was geweest. De rechtbank heeft hierna bij tussenvonnis van 6 juli 2011 overwogen dat vaststaat dat het versturen van de hierboven onder 1.3. bedoelde brief heeft geleid tot het verbreken van de relatie tussen Solvence en [geïntimeerde]. Voorts heeft de rechtbank [geïntimeerde], conform diens verzoek, nog éénmaal in de gelegenheid gesteld zijn schade nader te onderbouwen.
1.9. Bij uitvoerbaar verklaard eindvonnis van 26 oktober 2011 heeft de rechtbank Maas-Delta veroordeeld tot (i) het zich onthouden van verdere negatieve uitlatingen en handelingen ten aanzien van [geïntimeerde], zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per schadetoebrengende handeling dan wel uitlating, tot een maximum van € 25.000,- en (ii) betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 9.927,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2009. Maas-Delta is tevens veroordeeld in de proceskosten. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
2. Om proceseconomische redenen gaat het hof eerst in op hetgeen Maas-Delta heeft aangevoerd ter toelichting op grief 4 (gericht tegen het aannemen door de rechtbank van een causaal verband tussen het gestelde onrechtmatige handelen en de gestelde schade), in samenhang met hetgeen is aangevoerd ter toelichting op grief 1 (gericht tegen de verwerping van het beroep op niet-ontvankelijkheid). Maas-Delta wijst erop dat zij na het bestreden vonnis een brief met bijlage d.d. 7 november 2011 heeft ontvangen van het bedrijf Sommerset Holding BV (prod. 2 bij MvG), waaruit blijkt dat Sommerset Holding samen met twee andere vennootschappen, waaronder een incasso-organisatie genaamd Ultimo Incasso BV, bij overeenkomst van 25 november 2010 een lening heeft verstrekt aan Solvital BV, dat Solvital BV op dat moment aan voormelde vennootschappen diensten leverde op het gebied van debiteurenincasso en dat Solvital BV tot zekerheid van terugbetaling aan de drie vennootschappen een pandrecht heeft verleend op de (opbrengsten uit de) thans in het geding zijnde vordering van [geïntimeerde] op Maas-Delta. Met Maas-Delta is het hof van oordeel dat op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, niet als vaststaand kan worden aangenomen dat Solvence de samenwerking met [geïntimeerde] heeft gestaakt toen zij op de hoogte raakte van de verwijten van Maas-Delta aan het adres van [geïntimeerde]. Daarbij is ook van belang dat de drie geldverstrekkers op hetzelfde adres zijn gevestigd als Solvence, terwijl uit de getuigenverklaring van de heer Brandenburg van Solvence kan worden afgeleid dat Solvence behoort tot een groep van aan elkaar gelieerde BV's. Dit alles in aanmerking nemende acht het hof het niet uitgesloten dat de samenwerking tussen Solvence en [geïntimeerde] niet (geheel) is beëindigd, althans dat deze is voortgezet door een aan Solvence gelieerd bedrijf met de BV van [geïntimeerde]. Dit betekent ook dat de vraag rijst in hoeverre de gestelde onjuiste informatieverstrekking (reputatie- dan wel financiële) schade heeft veroorzaakt, respectievelijk of [geïntimeerde] zèlf een vergoeding van deze schade kan claimen of alleen zijn BV. Uit de leningovereenkomst en de daarbij behorende pandverstrekking lijkt immers te volgen dat de vordering is ingebracht in, althans gekocht is door de BV. Ook het door Maas-Delta (als productie 1 bij MvG) overgelegde faillissementsverslag betreffende Solvital BV wijst in die richting. Het hof oordeelt dat er aldus te veel twijfels bestaan wat betreft de ontvankelijkheid c.q. toewijsbaarheid van de vordering, alsmede wat betreft de gestelde schade en het gestelde causaal verband tussen het gestelde onrechtmatige handelen en die schade. [geïntimeerde] is niet verschenen en kan dus geen nadere uitleg verschaffen, laat staan bewijs leveren. Onder deze omstandigheden kunnen de vorderingen van [geïntimeerde] niet worden toegewezen, zodat het appel reeds om die reden slaagt. Aan de overige klachten komt het hof niet toe.
3. De conclusie luidt dat de bestreden vonnissen zullen worden vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zullen worden afgewezen. Bij deze uitkomst past dat [geïntimeerde] in de proceskosten wordt veroordeeld. Deze proceskostenveroordeling zal, zoals verzocht, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
- vernietigt het bestreden vonnis;
- wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van Maas-Delta, in eerste aanleg tot 26 oktober 2011 begroot op € 262,- aan griffierecht en € 1.920,- aan salaris advocaat en in hoger beroep tot op heden begroot op € 666,- aan griffierecht, € 76,17 aan kosten dagvaarding en € 894,- aan salaris advocaat;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, T.H. Tanja-van den Broek en E.M. Dousma-Valk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 februari 2013 in aanwezigheid van de griffier.