ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ0986

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.097.066-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurontbinding en ontruiming wegens ernstige overlast door huurster

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de ontbinding van haar huurovereenkomst door de kantonrechter te Delft, wegens ernstige overlast die zij en haar kinderen veroorzaakten. De huurovereenkomst betrof een woning in Zoetermeer, waar [appellante] sinds december 2004 woonde. De kantonrechter had op 18 augustus 2011 geoordeeld dat de overlast, die bestond uit geluidsoverlast, alcoholgebruik, en andere hinderlijke gedragingen, voldoende was om de huurovereenkomst te ontbinden en ontruiming te bevelen. De ontruiming vond plaats op 26 september 2011.

In hoger beroep heeft [appellante] vijf grieven ingediend, waarin zij betoogt dat er geen sprake was van structurele overlast en dat Vestia, de verhuurder, onvoldoende had gedaan om de klachten te onderzoeken. Het hof heeft echter geoordeeld dat Vestia zich voldoende had ingespannen om de overlast te stoppen, en dat [appellante] meerdere waarschuwingen had ontvangen. Het hof concludeert dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellante] in de proceskosten van Vestia in hoger beroep, die zijn begroot op € 649,- aan griffierecht en € 894,- aan salaris advocaat. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de proceskostenveroordeling onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.097.066/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : 1061827 / CVEXPL 11-4454
arrest d.d. 15 januari 2013
inzake
[appellante]
wonende te Zoetermeer,
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. L.M. Houweling te Zoetermeer,
tegen
STICHTING VESTIA GROEP,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Vestia,
advocaat: mr. E. van Engelen te ’s-Gravenhage.
Het geding
Voor de procedure tot aan 27 december 2011 verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum. Bij dat tussenarrest werd een comparitie van partijen gelast, welke comparitie op 11 april 2012 heeft plaatsgevonden en op 4 juli 2012 is voortgezet. Van deze zittingen is proces-verbaal opgemaakt, welke processen-verbaal zich bij de stukken bevinden. Bij memorie van antwoord heeft Vestia de door [appellante] in de appeldagvaarding geformuleerde grieven bestreden. Ten slotte heeft Vestia, onder overlegging van de stukken, arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Tussen partijen bestond sinds december 2004 een huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [adres] te Zoetermeer (hierna: de woning). [appellante] woonde daar met haar kinderen. Bij het bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van 18 augustus 2011 heeft de kantonrechter te Delft deze huurovereenkomst ontbonden wegens, kort samengevat, ernstige overlast door [appellante] en haar kinderen en bezoekers. [appellante] is tevens veroordeeld tot ontruiming. Een door [appellante] aanhangig gemaakt executiegeschil is bij kort gedingvonnis van 20 september 2011 in haar nadeel beslecht. De ontruiming heeft op 26 september 2011 plaatsgevonden.
2. [appellante] heeft vijf grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd. Kern van haar betoog is dat geen sprake is van (structurele) overlast die ontbinding rechtvaardigt, dat Vestia zich onvoldoende heeft ingespannen om de klachten te onderzoeken en de ontbinding ten onrechte niet als ultimum remedium heeft ingezet, en dat de belangen van [appellante] onvoldoende zijn meegewogen. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3. In het dossier bevinden zich vele brieven, klachtformulieren en mutaties van meldingen van buurtbewoners uit 2010 en 2011, die in onderlinge samenhang bezien naar het oordeel van het hof een stevige basis vormen voor de conclusie dat sprake was van ernstige en structurele overlast door [appellante], haar kinderen en hun bezoekers. Deze overlast bestond uit het ’s avonds en ’s nachts voor de woning rondhangen en nuttigen van alcohol, rotzooi achterlaten, wildplassen, tegen auto’s voetballen, met een scooter over de stoep rijden, het laten poepen en plassen van een hond voor de deur van andere woningen en, vooral, geluidsoverlast en schelden en bedreigen. Anders dan zij kennelijk meent, is [appellante] jegens Vestia ook verantwoordelijk voor het gedrag van inwonende kinderen en van bezoekers.
Er was niet slechts sprake van een één op één conflict met een buurvrouw, zoals [appellante] betoogt. De klachten kwamen niet alleen van de bewoonster van nr. 102, maar ook van de bewoners van nr. 106 en nr. 108. Aldus was sprake van (minstens) drie verschillende bronnen, voor zover de anonieme meldingen niet van nog weer andere bewoners afkomstig zijn. Zoals de kantonrechter heeft overwogen, laat het feit dat een aantal buurtbewoners heeft verklaard geen last te hebben van [appellante], onverlet dat andere buurtbewoners dat wel hebben.
In eerste aanleg heeft [appellante] een brief van de bewoners van nr 106 overgelegd (prod. 1 bij CvA), waarin deze verklaren dat de twee als bijlage bijgevoegde brieven, niet van hen afkomstig zijn. Ten aanzien van één van die bijgevoegde brieven heeft Vestia echter ook nooit beweerd dat deze iets te maken heeft met nr. 106 en dit volgt ook niet uit de brief. In de andere brief wordt voorts weliswaar gesproken over door de bewoners van nr. 106 ondervonden overlast, maar afgaande op de tekst van de brief, is deze geschreven door een familielid van de bewoners van nr. 106 en dus niet door de bewoners zelf. Dat sprake is van “vervalsing”, zoals door [appellante] is gesteld, is dan ook niet gebleken. Van belang is in dit verband verder dat zich in het dossier twee klachtenformulieren en een brief bevinden (prod. 3 dagv.) die volgens de tekst daarvan in elk geval wel afkomstig zijn van de bewoners van nr. 106; dat dit anders zou zijn is door [appellante] ook niet gesteld. Bovendien blijkt uit een mutatie en een e-mail van Vestia (prod. 8 resp. prod 11 bij brief van 4 juli 2011 ten behoeve van de comparitie in eerste aanleg) dat de bewoners van nr. 106 ook telefonisch hebben geklaagd.
Anders dan [appellante] kennelijk meent, stond het de kantonrechter vrij de wijkagent aan het woord te laten tijdens de comparitie. Overigens bevindt zich in het dossier ook een brief van de wijkagenten van 12 april 2011 (prod. 5 dagv.), waarin het beeld van structurele overlast van de bewoners en bezoekers van nr. 104 wordt bevestigd. De brief eindigt met de zin “Als wijkagenten zijn wij van mening dat het gedrag van de bewoners van [adres] afwijkt van het normale woonbeeld in deze straat. Van geen enkel perceel zijn zoveel overlastmeldingen bekend.”
[appellante] gaat eigenlijk alleen in op de gestelde geluidsoverlast. Volgens haar was daarvan hoogstens sporadisch sprake bij een feestje of het kijken van een WK-voetbalwedstrijd. Zoals hierboven is overwogen, rechtvaardigt het dossier echter de conclusie dat sprake was van structurele geluids- en andere overlast. Voor het overige heeft [appellante] de gestelde overlast niet gemotiveerd betwist.
4. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat Vestia zich voldoende heeft ingespannen om de problemen op te lossen. Vestia heeft [appellante] eerst bij brieven van 28 juli 2010 en 17 augustus 2010 op de hoogte gesteld van de binnengekomen klachten en haar verzocht/gesommeerd de overlast direct te (doen) stoppen. Hierna heeft op initiatief van Vestia op 25 augustus 2010 een gesprek plaatsgevonden, aan welk gesprek [appellante] een einde heeft gemaakt door boos weg te lopen. Het moge zo zijn dat [appellante] verrast was door de onaangekondigde aanwezigheid van de wijkagent en dat zij zich onheus bejegend voelde, maar zij had moeten begrijpen dat er veel op het spel stond en dat het van belang was om over de situatie van gedachten te wisselen. Zowel Vestia als de wijkagent verklaart dat er met [appellante] echter niet te praten viel over mogelijke oplossingen of afspraken en dat [appellante] tijdens het gesprek bovendien meermalen dreigde er wel achter te zullen komen wie geklaagd had en dat zij bij diegenen de ramen in zou gooien of een paar klappen of trappen uit zou delen (zie prod 9 bij brief 4 juli 2011 ten behoeve van de comparitie in eerste aanleg). Uit de vervolgens door Vestia verstuurde brieven van 19 januari 2011 en 10 maart 2011 blijkt dat het na dit gesprek even rustiger is geweest, maar dat er sinds de jaarwisseling weer klachten binnenkwamen van diverse omwonenden. [appellante] heeft aldus voldoende waarschuwingen gekregen en voldoende kans gehad haar gedrag en dat van haar kinderen en bezoekers te verbeteren. Op Vestia rustte onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet de plicht om [appellante] een “Laatste Kans Traject” aan te bieden, zoals [appellante] betoogt.
5. [appellante] heeft gehandeld in strijd met haar verplichtingen als goed huurster. In beginsel geeft elke tekortkoming de bevoegdheid tot ontbinding. [appellante] heeft onvoldoende gesteld om te oordelen dat ontbinding en ontruiming in dit geval niet gerechtvaardigd zouden zijn. Het hof verwijst naar het hiervoor overwogene. Dat [appellante] kinderen heeft en dat deze te lijden hebben van de ontruiming, doet daaraan niet af. De verantwoordelijkheid voor het welzijn van de kinderen rust primair bij [appellante] en dat zij de haar geboden kansen niet heeft benut, is dan ook aan haar zelf toe te rekenen.
6. De conclusie is dat de grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Bij deze uitkomst past dat [appellante] in de proceskosten van Vestia in hoger beroep zal worden veroordeeld.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt [appellante] in de proceskosten in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Vestia begroot op € 649,- aan griffierecht en € 894,- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, E.M. Dousma-Valk en G.R.B. van Peursem en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 januari 2013 in aanwezigheid van de griffier.