ECLI:NL:GHDHA:2013:5126

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2013
Publicatiedatum
12 februari 2014
Zaaknummer
200.109.867 /01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor wijziging pensioenregeling en instemmingsplicht van de ondernemingsraad

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 januari 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van Stena Line B.V. tegen de Ondernemingsraad Stena Line B.V. De zaak betreft de instemming van de ondernemingsraad met een voorgenomen wijziging van de pensioenregeling, specifiek met betrekking tot de pensioengevendheid van de roostertoeslag voor werk gedurende a-normale uren. Stena Line had eerder een verzoek ingediend bij de kantonrechter om toestemming te verkrijgen voor deze wijziging, maar de kantonrechter had dit verzoek afgewezen. Stena Line is van deze beslissing in hoger beroep gegaan.

Het hof heeft vastgesteld dat er geen regeling tot stand is gekomen met de vakbonden over de pensioengevendheid van de roostertoeslag, en dat Stena Line zich daarom tot de ondernemingsraad moet wenden voor instemming. Het hof oordeelt dat het voorgenomen besluit instemmingsplichtig is op grond van artikel 27 van de Wet op de ondernemingsraden (WOR). Het hof heeft ook opgemerkt dat de ondernemingsraad de uitleg van Stena Line over de ontstaansgeschiedenis van de pensioenregeling niet gemotiveerd heeft bestreden, waardoor het hof aannam dat het nooit de bedoeling is geweest om de roostertoeslag pensioengevend te maken.

De beslissing van het hof houdt in dat Stena Line de gevraagde toestemming voor de wijziging van de pensioenregeling wordt verleend, en dat de kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om de instemming van de ondernemingsraad te verkrijgen bij wijzigingen in arbeidsvoorwaarden, zoals pensioenregelingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.109.867 /01
Rekestnummer Rechtbank : 1302560 VZ VERZ 11-7637

Beschikking van 29 januari 2013

inzake

Stena Line B.V.,

Gevestigd te Hoek van Holland,
Appellante,
hierna te noemen: Stena Line,
advocaat: mr. H.B. Dekker, te Rotterdam,
tegen

Ondernemingsraad Stena Line B.V.,

gevestigd te Hoek van Holland,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de OR,
advocaat: mr. N. Ruiter te Amsterdam.

Het geding

Bij beroepschrift (met producties), ingekomen ter griffie op 13 juli 2012, is Stena Line in hoger beroep gekomen van de beschikking ex art. 27, lid 4 Wet op de ondernemingsraden (hierna: WOR) van 2 mei 2012, door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, gegeven tussen partijen. de OR heeft een verweerschrift ingediend. Op 14 januari 2013 is de zaak mondeling behandeld. Partijen hebben hun standpunten doen toelichten door hun advocaten, beiden voornoemd, ieder aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.

Beoordeling van het hoger beroep

1.
In deze procedure zijn de volgende, door partijen erkende dan wel niet gemotiveerd bestreden, feiten van belang:
- Stena Line verzorgt vanuit Hoek van Holland overvaarten naar Engeland.
- Binnen Stena Line zijn drie verschillende arbeidsvoorwaardenpakketten van toepassing. Een van die pakketten
betreft het kantoorpersoneel.
- Art. 6, lid 3 van het huidige pensioenreglement voor het kantoorpersoneel luidt als volgt:
“Het pensioengevend
salaris is 12 x het maand salaris (…) vermeerderd met de vakantietoeslag en de overeengekomen vaste
uitkeringen. (…)”.
- Stena Line betaalt haar kantoorpersoneel een roostertoeslag voor werk gedurende a-normale uren (hierna ook
ORT genoemd).
- In zijn arrest van 9 november 2010 heeft dit hof in een procedure tussen Stena Line en een werknemer van
Stena Line, behorende tot het kantoorpersoneel, beslist dat gelet op het karakter van de toeslag en de
formulering van lid 3 van meergenoemd art. 6, (bezien vanuit de betreffende werknemer), de ORT moet
worden beschouwd als een “vast overeengekomen uitkering” in de zin van art. 6, lid 3 van voormeld
pensioenreglement en dientengevolge mede grondslag is voor het pensioengevend salaris.
- Op 6 mei 2011 heeft Stena Line (nadat een eerdere poging daartoe gestrand was), op de voet van art. 27 van de
WOR de OR (ondermeer) ter instemming het voorgenomen besluit voorgelegd de pensioenregeling voor haar
kantoorpersoneel te wijzigen en “
vast te leggen dat de pensioengrondslag / het pensioengevend salaris bestaat
uit 12 x het maand salaris verhoogd met de vakantietoeslag”.
- De OR heeft zijn instemming met betrekking tot het hiervoor weergegeven voorgenomen besluit onthouden.
- Stena Line heeft zich daarop, na (nogmaals) om advies en bemiddeling van de Bedrijfscommissie te hebben
gevraagd, gewend tot de kantonrechter te Rotterdam en haar verzocht toestemming te verlenen het
voorgenomen besluit daadwerkelijk te nemen. De kantonrechter heeft haar die toestemming in haar
beschikking van 2 mei 2012 niet gegeven.
2.
Stena Line kan zich met de genoemde beslissing van de kantonrechter niet verenigen, reden waarom zij van die uitspraak in hoger beroep gekomen is, vernietiging verzoekt van die beslissing en tevens het hof verzoekt alsnog toestemming met betrekking tot genoemd voorgenomen besluit te verlening. In dit verband heeft Stena Line het volgende aangevoerd.
Van oudsher is de ORT nimmer pensioengevend geweest, pensioengevend waren destijds enkel het basismaandsalaris vermeerderd met de vakantietoeslag. Naast die componenten bestonden wel de 13e en 14e maand en ook de ORT, maar deze looncomponenten waren niet pensioengevend. Op verzoek van de bonden zijn begin jaren 80 die 13e en 14e maand (en dus niet de ORT) alsnog pensioengevend geworden. De inbouw van de 13e en 14e maand in het vaste (maand)salaris is op verschillende momenten doorgevoerd door de destijds bij het pensioenfonds aangesloten ondernemingen. Om die reden is de definitie van het pensioengevend salaris in het pensioenreglement gesplitst in de situatie dat de inbouw wel had plaats gevonden (daarbij ging het dus enkel om maandloon met vakantiebijslag) en de situatie dat de inbouw nog niet had plaatsgevonden, de 13e en 14e maand werden daarbij aangeduid als “overeengekomen vaste uitkeringen”.
Volgens Stena Line is het nooit de bedoeling geweest de ORT pensioengevend te maken. Dat de ORT nooit pensioengevend was, moge, aldus Stena Line, ook blijken uit het feit dat in juni 2006 de vakbonden nog voorgesteld hebben om de ORT pensioengevend te maken (in welk verzoek Stena Line niet is meegegaan).
3.
De OR heeft de uitleg die Stena Line gegeven heeft met betrekking tot het ontstaan van de zinsnede “overeengekomen vaste uitkeringen” in het pensioenreglement van Stena Line niet gemotiveerd bestreden. Echter, nu het betreft een voordstel tot wijziging van het pensioenreglement gaat het, aldus de OR, om een primaire arbeidsvoorwaarde en dient Stena Line zich in dat kader, om een wijziging te bewerkstelligen, te wenden tot de vakbonden en niet de OR. De OR is overigens wel van mening dat de voorgenomen wijziging op zich zijn instemming behoeft op grond van art. 27, lid 1 aanhef en sub a WOR.
4.
Het hof overweegt met betrekking tot hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd als volgt.
5.
Nu het met de vakbonden niet is gekomen tot een regeling ten aanzien van de pensioengevendheid van de ORT, dient Stena Line zich met betrekking tot dat onderwerp te wenden tot de OR om een wijziging als voorgestaan (waarbij de systematiek van de pensioenopbouw wordt gewijzigd) te realiseren. Naar het oordeel van het hof is het voorgenomen besluit dat hier aan de orde is (op de voet van art. 27 van de WOR) instemmingsplichtig. Terecht heeft Stena Line zich dan ook tot de kantonrechter gewend om de vereiste instemming van de OR te verkrijgen.
6.
Waar de OR de lezing die Stena Line gegeven heeft met betrekking tot de ontstaansgeschiedenis van de zinsnede “overeengekomen vaste uitkeringen” niet gemotiveerd bestreden heeft, kan er in rechte vanuit gegaan worden dat het nooit de bedoeling geweest is de ORT onderdeel uit te laten maken van het pensioengevend salaris. Tegen die achtergrond en in aanmerking genomen het gegeven dat op grond van het arrest van dit hof van 9 november 2010 de bepaling zoals die thans luidt (niet beoogde) negatieve financiële consequenties heeft voor Stena Line, is het hof van oordeel dat de weigering van de OR om de gevraagde instemming te verlenen, onredelijk is. Met betrekking tot voorgaande is ook nog van belang dat door de wijziging aanspraken van werknemers die gegrond zijn op de tekst van het pensioenreglement zoals die thans luidt, niet per definitie komen te vervallen.
7.
Het hof ziet aanleiding de kosten van de procedure te compenseren.

Beslissing

Het hof:
- verleent Stena Line de toestemming als verzocht;
- compenseert de kosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.S. van Coevorden, S.R. Mellema, en V. Disselkoen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 januari 2013in aanwezigheid van de griffier.