ECLI:NL:GHDHA:2013:5111

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2013
Publicatiedatum
7 februari 2014
Zaaknummer
22-001962-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak betreffende de overbrenging van afvalstoffen naar China

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, een rechtspersoon naar Frans recht, was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 10.000,- voor het ten laste gelegde feit, dat zij in de periode van 6 tot en met 17 februari 2010 te Rotterdam handelingen had verricht die in strijd waren met de Europese regelgeving omtrent de overbrenging van afvalstoffen. De tenlastelegging betrof de overbrenging van vier containers met geschredderde kunststofafval van België en/of Frankrijk naar China via Nederland, zonder de vereiste toestemming en in strijd met de EG-verordening 1013/2006.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 30 augustus 2013 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis waarvan beroep vroeg. Het hof heeft echter geconcludeerd dat het vonnis niet in stand kan blijven, omdat het zich niet kan verenigen met de feiten en omstandigheden van de zaak. Het hof heeft vastgesteld dat de uitvoer van de afvalstoffen naar China niet in strijd was met de relevante Europese regelgeving, aangezien China had bevestigd dat de afvalstoffen voor nuttige toepassing mochten worden uitgevoerd zonder dat de kennisgeving met schriftelijke toestemming van toepassing was.

Het hof heeft geoordeeld dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 13 september 2013.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001962-12
Parketnummer: 83-075434-11
Datum uitspraak: 13 september 2013
VERSTEK
Gerechtshof Den Haag
economische kamer
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Rotterdam van 13 april 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
De rechtspersoon naar Frans recht
[verdachte],
[adres] (Frankrijk).

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 30 augustus 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van € 10.000,-.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 6 februari 2010 tot en met 17 februari 2010 te Rotterdam, althans in Nederland, in elk geval binnen het grondgebied van de Europese Gemeenschap
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
(een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub f van de Verordening (EEG) nr 1013/2006 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap,
immers was zij doende vier containers waarvan de inhoud (telkens) bestond Big bags met geschredderde afvallen van kunststof, in elk geval een afvalstof(fen) (code B 3010) als bedoeld in Bijlage III van deze verordening,
over te brengen van België en/of Frankrijk naar China via Nederland, terwijl die overbrenging geschiedde in strijd met artikel 36 onder f van die verordening, althans in strijd met de communautaire en/of internationale regelgeving;

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Vrijspraak

Vast staat dat sprake is van uitvoer uit Nederland van een afvalstof in de zin van EG-verordening 1013/2006 naar een land, China, waarop het OESO-besluit niet van toepassing is (hierna: een niet-OESO land) met als doel een nuttige toepassing. Op deze uitvoer zijn de artikelen 36 en 37 van EG-verordening 1013/2006 van toepassing.
Artikel 36, eerste lid, van deze verordening bepaalt dat de uitvoer van afvalstoffen voor nuttige toepassing verboden is voor onder andere: “f) afvalstoffen waarvan het land van bestemming de invoer heeft verboden”.
Artikel 37 betreft afvalstoffen van bijlage III of IIIA waarvan de uitvoer niet reeds is verboden krachtens artikel 36. Met artikel 37 is geregeld dat de Commissie een schriftelijk verzoek – de Questionnaire – aan ieder niet-OESO land zendt, opdat ieder niet-OESO land schriftelijk bevestigt dat de afvalstoffen (met het oog op de nuttige toepassing in dat land) vanuit de Unie mogen worden uitgevoerd en voorts de controleprocedure in dat land aangeeft.
Als reactie op de Questionnaire zijn er voor de niet-OESO landen drie mogelijkheden:
a) een verbod,
b) een voorafgaande kennisgeving met schriftelijke toestemming zoals beschreven in artikel 35 van de EG Verordening en
c) geen controle in het land van bestemming.
China heeft voor B3010 “Solid plastic waste”, waaronder bepaalde polymeren, bevestigd dat het afval voor nuttige toepassing mag worden uitgevoerd naar China en daarbij antwoord c) (geen controle) aangegeven. Zij heeft dus voor deze stoffen
nietaangegeven dat zij heeft gekozen voor een verbod; zij heeft wel bevestigd dat de afvalstoffen mogen worden uitgevoerd zonder dat de kennisgeving met schriftelijke toestemming zoals beschreven in artikel 35 van de EG Verordening 1013/2006 van toepassing is.
In antwoord op de Questionnaire heeft China voorts verklaard dat zij een eigen controleprocedure volgt. Deze (eigen) procedure brengt met zich dat voor invoer drie documenten vereist zijn, waaronder het Certificate for Pre-shipment Inspection of Recycling Scraps to China issued bij CCIC (hierna: het CCIC-certificaat). China heeft – bij het antwoord op de Questionnaire – geschreven dat het niet is toegestaan een lading afval die niet aan alle vereisten voldoet, te importeren. Zij heeft op die wijze dus aangegeven dat zij de invoer van afval zonder het CCIC-certificaat verbiedt.
De Commissie heeft na ontvangst van de antwoorden van de niet-OESO landen de EG‑verordening 1418/2007 vastgesteld (op basis van artikel 37, tweede lid van de EG‑verordening 1013/2006). In die verordening 1418/2007 zijn de antwoorden op de Questionnaire opgenomen. In die verordening heeft de Commissie - naast de kolommen a), b) en c) - in een kolom d) vermeld of er in het land van bestemming volgens het toepasselijke nationale recht andere controleprocedures worden gevolgd.
In deze EG‑verordening 1418/2007 is uit B3010 het (plastic schroot van) bepaalde polymeren alleen opgenomen in kolom d. Het hof gaat er van uit dat deze in kolom d opgenomen B3010 stoffen, het tenlastegelegde kunststof betreffen. Deze stoffen heeft de Commissie dus niet opgenomen in de kolom met verboden stoffen (kolom a).
De opname in kolom d en niet in kolom a, betekent dat er geen sprake is van een verbod als bedoeld in artikel 36 van de EG-verordening 2013/2006. De verdachte heeft met de haar verweten handelingen dat artikel niet overtreden. Dat er anderszins in strijd met één van de in artikel 2 onder 35 sub f van de EG-verordening 2013/2006 is gehandeld is in dit geding niet gebleken.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
vernietigthet vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart niet bewezendat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. J.M. Reinking, mr. G. Dulek-Schermers en mr. J.A. Hagen, in bijzijn van de griffier mr. J.C.A. Verhoef.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 september 2013.
Mr. J.A. Hagen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.