In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, een rechtspersoon naar Frans recht, was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 10.000,- voor het ten laste gelegde feit, dat zij in de periode van 6 tot en met 17 februari 2010 te Rotterdam handelingen had verricht die in strijd waren met de Europese regelgeving omtrent de overbrenging van afvalstoffen. De tenlastelegging betrof de overbrenging van vier containers met geschredderde kunststofafval van België en/of Frankrijk naar China via Nederland, zonder de vereiste toestemming en in strijd met de EG-verordening 1013/2006.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 30 augustus 2013 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis waarvan beroep vroeg. Het hof heeft echter geconcludeerd dat het vonnis niet in stand kan blijven, omdat het zich niet kan verenigen met de feiten en omstandigheden van de zaak. Het hof heeft vastgesteld dat de uitvoer van de afvalstoffen naar China niet in strijd was met de relevante Europese regelgeving, aangezien China had bevestigd dat de afvalstoffen voor nuttige toepassing mochten worden uitgevoerd zonder dat de kennisgeving met schriftelijke toestemming van toepassing was.
Het hof heeft geoordeeld dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 13 september 2013.