ECLI:NL:GHDHA:2013:4947

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
9 januari 2014
Zaaknummer
22-002124-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor het zonder vergunning optreden als effectenbemiddelaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1964, werd beschuldigd van het zonder vergunning optreden als effectenbemiddelaar. Het hof oordeelde dat de verdachte samen met mededaders in de periode van september 2003 tot en met 2004 in Nederland, opzettelijk zonder vergunning diensten heeft aangeboden en verricht door het verkopen van 'shares' in een fonds aan verschillende benadeelde partijen. De verdachte was eerder in eerste aanleg vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, maar het hof vernietigde dit vonnis en verklaarde het bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 60 dagen indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. Het hof overwoog dat de verdachte en zijn mededaders de financiële marktprocessen hebben gefrustreerd door zonder vergunning te opereren, wat in strijd is met de Wet toezicht effectenverkeer 1995. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte werd vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde feiten. Het hof concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat de opgelegde straf passend was, gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002124-12
Parketnummer: 10-993109-06
Datum uitspraak: 18 december 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
economische kamer
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Rotterdam van 13 april 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1964,
[adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 4 december 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
6
maanden met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij
- al dan niet handelend onder [betrokken bedrijf] - op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 september 2003 tot en met 17 augustus 2004,
te Rotterdam en/of Bruinisse en/of Renesse en/of Vlissingen en/of Bergen op Zoom en/of Amersfoort en/of Apeldoorn en/of Tilburg en/of Eindhoven en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met [betrokken bedrijf] en/of (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) -al dan niet- opzettelijk
zonder vergunning als effectenbemiddelaar in of vanuit Nederland diensten heeft aangeboden en/of verricht, en/althans doen aanbieden en/of doen verrichten,
door het (telkens) aanbieden en/of verkopen, en/althans doen aanbieden en/of doen verkopen, van (een) share(s) in het "[fonds]" ([bedrijfsnaam]) aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5] en/of [benadeelde partij 6] en/of [benadeelde partij 7] en/of [benadeelde partij 8] en/of [benadeelde partij 9] en/of [benadeelde partij 10] en/of [benadeelde partij 11] en/of een of meer ander(en);
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van februari 2004 tot en met augustus 2004,
te Rotterdam en/of Bruinisse en/of Renesse en/of Vlissingen en/of Bergen op Zoom en/of Amersfoort en/of Apeldoorn en/of Tilburg en/of Eindhoven en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
(telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels (één of meer van) nagenoemde perso(o)n(en) heeft bewogen tot de afgifte van één of meer geldbedrag(en), in elk geval van enig(e) goed(eren),
te weten:
- [benadeelde partij 4], wonende te Renesse, een bedrag van Euro 50.000,-, en/of
- [benadeelde partij 10], wonende te Tilburg, een bedrag van Euro 5.000,-, en/of
- [benadeelde partij 3], wonende te Bruinisse, een bedrag van Euro 6.000,-, en/of
- [benadeelde partij 2], wonende te Bruinisse, een bedrag van Euro 10.000,-, en/of
- L.[benadeelde partij 1], wonende te Bruinisse, een bedrag van Euro 15.000,-, en/of
- [benadeelde partij 6], wonende te Bergen op Zoom, een bedrag van Euro 2.500,-, en/of
- [benadeelde partij 5], wonende te Vlissingen, een bedrag van Euro 5.000,-, en/of
- [benadeelde partij 9], wonende te Hoogvliet, een bedrag van Euro 2.000,-, en/of
- [benadeelde partij 7], wonende te Amersfoort, een bedrag van Euro 1.000,-, en/of
- [benadeelde partij 8], wonende te Apeldoorn, een bedrag van Euro 2.000,-, en/of
- [benadeelde partij 11], wonende te Eindhoven, een bedrag van Euro 1.000,-;
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid aan voormelde perso(o)n(en) beleggingen via de firma "[firma]" en de investeringsmaatschappij "[bedrijfsnaam] ([bedrijfsnaam])", gevestigd te Letland, aangeboden, waarbij:
- de beleggers zouden profiteren van aanzienlijke rendementen,
- eventuele financiële risico's geen invloed zouden hebben op de inleg van de investeerder,
- de totale inleg, verhoogd met 6% per deelnamejaar op basis van samengestelde interest, gegarandeerd zou zijn, - dat dat bedrag door de [bank] werd gegarandeerd,
waardoor voormelde perso(o)n(en) (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte(n);
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[betrokken bedrijf]
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van februari 2004 tot en met augustus 2004,
te Rotterdam en/of Bruinisse en/of Renesse en/of Vlissingen en/of Bergen op Zoom en/of Amersfoort en/of Apeldoorn en/of Tilburg en/of Eindhoven en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
(telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels (één of meer van) nagenoemde perso(o)n(en) heeft bewogen tot de afgifte van één of meer geldbedrag(en), in elk geval van enig(e) goed(eren),
te weten:
- [benadeelde partij 4], wonende te Renesse, een bedrag van Euro 50.000,-, en/of
- [benadeelde partij 10], wonende te Tilburg, een bedrag van Euro 5.000,-, en/of
- [benadeelde partij 3], wonende te Bruinisse, een bedrag van Euro 6.000,-, en/of
- [benadeelde partij 2], wonende te Bruinisse, een bedrag van Euro 10.000,-, en/of
- L.[benadeelde partij 1], wonende te Bruinisse, een bedrag van Euro 15.000,-, en/of
- [benadeelde partij 6], wonende te Bergen op Zoom, een bedrag van Euro 2.500,-, en/of
- [benadeelde partij 5], wonende te Vlissingen, een bedrag van Euro 5.000,-, en/of
- [benadeelde partij 9], wonende te Hoogvliet, een bedrag van Euro 2.000,-, en/of
- [benadeelde partij 7], wonende te Amersfoort, een bedrag van Euro 1.000,-, en/of
- [benadeelde partij 8], wonende te Apeldoorn, een bedrag van Euro 2.000,-, en/of
- [benadeelde partij 11], wonende te Eindhoven, een bedrag van Euro 1.000,-;
hebbende die rechtspersoon en/of haar mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid aan voormelde perso(o)n(en) beleggingen via de firma "[firma]" en de investeringsmaatschappij "[bedrijfsnaam] ([bedrijfsnaam])", gevestigd te Letland, aangeboden, waarbij:
- de beleggers zouden profiteren van aanzienlijke rendementen,
- eventuele financiële risico's geen invloed zouden hebben op de inleg van de investeerder,
- de totale inleg, verhoogd met 6% per deelnamejaar op basis van samengestelde interest, gegarandeerd zou zijn, - dat dat bedrag door de [bank] werd gegarandeerd,
waardoor voormelde perso(o)n(en) (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte(n),
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging(en) feitelijke leiding heeft gegeven;
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van februari 2004 tot en met 31 december 2004,
te Rotterdam en/of Bruinisse en/of Renesse en/of Vlissingen en/of Bergen op Zoom en/of Amersfoort en/of Apeldoorn en/of Tilburg en/of Eindhoven en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk één of meer geldbedrag(en), in elk geval enig goed,
(telkens) geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), te weten:
- een bedrag van Euro 50.000,-, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan [benadeelde partij 4], en/of
- een bedrag van Euro 5.000,-, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan [benadeelde partij 10], en/of - een bedrag van Euro 6.000,-, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan [benadeelde partij 3], en/of
- een bedrag van Euro 10.000,-, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan [benadeelde partij 2], en/of
- een bedrag van Euro 15.000,-, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan L.[benadeelde partij 1], en/of
- een bedrag van Euro 2.500,-, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan [benadeelde partij 6], en/of
- een bedrag van Euro 5.000,-, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan [benadeelde partij 5], en/of
- een bedrag van Euro 2.000,-, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan [benadeelde partij 9], en/of
- een bedrag van Euro 1.000,-, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan [benadeelde partij 7], en/of
- een bedrag van Euro 2.000,-, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan [benadeelde partij 8], en/of
- een bedrag van Euro 1.000,-, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan [benadeelde partij 11],
welk(e) geldbedrag(en)/goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) van voormelde perso(o)n(en) had(den) ontvangen, teneinde dat/die geldbedrag(en) te investeren in het [fonds], en aldus en in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
meest subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[betrokken bedrijf]
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van februari 2004 tot en met 31 december 2004,
te Rotterdam en/of Bruinisse en/of Renesse en/of Vlissingen en/of Bergen op Zoom en/of Amersfoort en/of Apeldoorn en/of Tilburg en/of Eindhoven en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk één of meer geldbedrag(en), in elk geval enig goed,
(telkens) geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan voornoemde rechtspersoon en/of haar mededader(s), te weten:
- een bedrag van Euro 50.000,-, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan [benadeelde partij 4], en/of
- een bedrag van Euro 5.000,-, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan [benadeelde partij 10], en/of - een bedrag van Euro 6.000,-, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan [benadeelde partij 3], en/of
- een bedrag van Euro 10.000,-, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan [benadeelde partij 2], en/of
- een bedrag van Euro 15.000,-, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan L.[benadeelde partij 1], en/of
- een bedrag van Euro 2.500,-, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan [benadeelde partij 6], en/of
- een bedrag van Euro 5.000,-, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan [benadeelde partij 5], en/of
- een bedrag van Euro 2.000,-, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan [benadeelde partij 9], en/of
- een bedrag van Euro 1.000,-, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan [benadeelde partij 7], en/of
- een bedrag van Euro 2.000,-, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan [benadeelde partij 8], en/of
- een bedrag van Euro 1.000,-, in elk geval een geldbedrag, toebehorende aan [benadeelde partij 11],
welk(e) geldbedrag(en)/goed(eren) voornoemde rechtspersoon en/of haar mededader(s) van voormelde perso(o)n(en) had(den) ontvangen, teneinde dat/die geldbedrag(en) te investeren in het [fonds], en aldus en in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging(en) feitelijke leiding heeft gegeven.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en onder 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
6
maanden met een proeftijd van 2 jaren.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Geldigheid van de inleidende dagvaarding

Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de verdachte bepleit – op gronden als nader vermeld in de pleitnota uit de eerste aanleg van de raadsman – dat de dagvaarding niet goed is opgesteld nu niet is gedetermineerd wat een ‘share’ is.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt. De bestanddelen van de verweten gedraging zijn opgenomen in de tenlastelegging. Voorts is, in een feitelijke omschrijving, door de steller van de tenlastelegging vastgelegd waaruit het aanbieden en/of verrichten en/of aanbieden van diensten zou hebben bestaan. Een uitleg over wat wettelijk gezien onder ‘share(s)’ moet worden verstaan, past niet in een tenlastelegging, maar is juist inzet van het juridisch debat. Ook overigens heeft de verdachte op geen enkel moment, alsook niet ter terechtzitting in hoger beroep, blijk gegeven niet te weten waartegen hij zich in casu diende te verweren en hebben hij en zijn raadsman de verdediging gevoerd zonder dat van enig misverstand omtrent - de grondslag van - de tenlastelegging is gebleken.

Bevoegdheid van de economische kamer

De raadsman heeft betoogd dat de economische kamer van de rechtbank zich – na de vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde – niet bevoegd had dienen te verklaren nu na die vrijspraak niet langer sprake was van samenhang met één of meer economische delicten.
Het hof overweegt hieromtrent dat uit artikel 39 van de Wet op de economische delicten volgt dat de economische kamers bevoegd zijn te beslissen over zaken betreffende strafbare feiten die geen economische delicten zijn, indien de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van die strafbare feiten en die strafbare feiten zijn begaan in samenhang met één of meer economische delicten, en die strafbare feiten
ten laste zijn gelegdsamen met één of meer van die economische delicten. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat de economische kamer bevoegd is op grond van de onderhavige tenlastelegging, ongeacht de hieruit voortvloeiende bewezenverklaringen en/of vrijspraken. Het verweer wordt mitsdien verworpen.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging

Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de verdachte bepleit – wederom op gronden als nader vermeld in de pleitnota uit de eerste aanleg van de raadsman – dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte ter zake van feit 1, nu het onder 1 ten laste gelegde bij het ontbreken van opzet als een overtreding dient te worden gekwalificeerd, zodat dit feit gelet op het bepaalde in artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht verjaard zou zijn.
Het hof overweegt te dien aanzien dat het recht tot strafvordering niet is vervallen nu het onder 1 ten laste gelegde, waarover hierna meer, naar het oordeel van het hof opzettelijk is begaan en mitsdien als een misdrijf dient te worden gekwalificeerd. Dat de verdachte het ten laste gelegde opzettelijk heeft begaan blijkt onder meer uit zijn verklaring ten overstaan van de Fiod op 29 maart 2006, waarin hij verklaart te hebben geweten dat er geen vergunning aanwezig was voor het bemiddelen in effecten. Voor kleurloos opzet als bedoeld in het economisch strafrecht (dus waarbij het opzet niet (ook) op het niet naleven van wettelijke verplichtingen hoeft te zijn gericht), is dit naar het oordeel van het hof voldoende.
Er is geen sprake van een veranderd inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid van de door de verdachte gepleegde gedraging. Het handelen in strijd met artikel 7 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 zoals tenlastegelegd, is thans verboden op grond van artikel 2:96 van de Wet op het financieel toezicht.
Het openbaar ministerie is mitsdien ontvankelijk in de vervolging van het onder 1 ten laste gelegde.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet boven gerede twijfel komen vast te staan dat de verdachte wetenschap had van het feit dat de in de tenlastelegging genoemde personen via [bedrijfsnaam]werden opgelicht. Derhalve is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte (tezamen en in vereniging met anderen) met oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen de in de tenlastelegging genoemde personen door een bedrieglijk middel heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen. Evenmin kan worden bewezen dat de verdachte zich de hiervoor bedoelde geldbedragen die hij anders dan door misdrijf onder zich heeft gehad, opzettelijk wederrechtelijk zou hebben toegeëigend. Ten slotte kan niet worden bewezen dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan voornoemde gedragingen. Dit betekent dat de verdachte van het hem onder 2 primair, subsidiair, meer en meest subsidiair ten laste gelegde behoort te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van september 2003 tot en metapril
2004in Nederland,tezamen en in vereniging met anderen,
meermalen, (telkens) opzettelijk zonder vergunning als effectenbemiddelaar in Nederland diensten heeft aangeboden en/of verricht,
door het (telkens) aanbieden en/of verkopen van share(s) in het "[fonds]" ([bedrijfsnaam]) aan [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] en [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] en [benadeelde partij 9] en [benadeelde partij 10] en [benadeelde partij 11];
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken en daartoe overwogen dat uit de bewijsmiddelen onvoldoende blijkt dat het [fonds] danwel de onderneming [bedrijfsnaam] ([bedrijfsnaam]) daadwerkelijk heeft bestaan en dat de aan de beleggers aangeboden ‘shares’ daadwerkelijk waardepapieren betroffen, zodat de aan de beleggers verstrekte ‘shares’ niet als effecten in de zin van de Wte 1995 kwalificeren en niet gezegd kan worden dat verdachte en/of (een van) zijn medeverdachte(n) door te handelen als in de dagvaarding omschreven als effectenbemiddelaar in de zin van artikel 7 Wte 1995 werkzaam is/zijn geweest. Het openbaar ministerie is tegen deze vrijspraak in hoger beroep gekomen.
Dienaangaande overweegt het hof het volgende.
In de tijdens de tenlastegelegde periode geldende Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte) werd onder effecten verstaan: aandelenbewijzen, schuldbrieven, winst- en oprichtersbewijzen, optiebewijzen, warrants en soortgelijke waardepapieren (artikel 1 onder a Wte).
Ingevolge artikel 7, eerste lid, Wte 1995 was het ten tijde van de tenlastegelegde periode verboden om “zonder vergunning als effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder in of vanuit Nederland diensten aan te bieden of te verrichten”. Met dit toezicht op het effectenverkeer beoogde de wetgever (onder meer) beleggers en spaarders te beschermen tegen malafide aanbiedingen, onvoldoende informatie en ondeskundig optreden.
[bedrijfsnaam] bood haar cliënten termijncontracten – “shares” genoemd – aan die (op termijn) recht gaven op een deel van het rendement dat werd behaald op door de investeringsmaatschappij [bedrijfsnaam] aangekochte objecten. [bedrijfsnaam]ontving vermogen (de inleg) van de cliënten ten behoeve van de investeringen door [bedrijfsnaam]. De cliënten ontvingen een ‘share’ dat door [bedrijfsnaam] uitgegeven zou zijn, ter grootte van de inleg. De inleg zou na de looptijd van drie jaar gegarandeerd zijn. Het uitsluitend, of nagenoeg uitsluitend, oogmerk van de cliënten betrof het door de belegging realiseren van een positief financieel rendement naast de gegarandeerde inleg. Gelet hierop en gezien de doelstelling van artikel 7 voornoemd moet geoordeeld worden dat [bedrijfsnaam] als effectenbemiddelaar diensten aanbood of verrichtte. Daaraan doet niet af dat het [fonds] of [bedrijfsnaam] niet daadwerkelijk hebben bestaan, de ‘shares’ niet daadwerkelijk waardepapieren betroffen of de ontvangen gelden niet (alle) daadwerkelijk door [bedrijfsnaam] zijn geïnvesteerd, nu [bedrijfsnaam]wel aan haar cliënten heeft gecommuniceerd dat de betaalde inleggelden zouden worden geïnvesteerd.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijke overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 7, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Strafmotivering

Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft samen met zijn mededaders zonder vergunning als effectenbemiddelaar opgetreden. Door aldus te handelen hebben de verdachte en zijn mededaders het bevorderen van ordelijke en transparante financiële marktprocessen en zuivere verhoudingen tussen marktpartijen gefrustreerd.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel, dat in de procedure geen overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, heeft plaatsgevonden. Het dossier is immers na het instellen van het hoger beroep op 23 april 2012 binnen acht maanden, namelijk op
21 november 2012 ter griffie van het hof ontvangen. Voorts is het hoger beroep binnen twee jaren na het wijzen van het vonnis in eerste aanleg afgerond. Van de door de raadsman bepleite mitigerende werking op de straf kan dan ook geen sprake zijn.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.

Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]

In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 10.000,-. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.

Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 3]

In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 6.000,-. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.

Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 10]

In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 10] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 5.000,-. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.

Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 4]

In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 4] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 118.640,94. In hoger beroep in de zaak van verdachte is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 25.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2004.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.

Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 5]

In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 5] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 7.971,-. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 1, 9, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 7 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij 2],
[benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 10] en [benadeelde partij 5] in hun vorderingen niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door mr. J.M. Reinking, mr. G. Dulek-Schermers en mr. M.C.M. van Dijk, in bijzijn van de griffier mr. J.C.A. Verhoef.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 december 2013.