Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
C/09/405224/HA ZA 11-2550
arrest van 29 oktober 2013
LINIPER EXPLOITATIE I B.V.,
verzoekster in het incident,
gevestigd te Rotterdam,
Verloop van het geding
Beoordeling van de incidentele vordering
€ 90.000,-, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, alsmede een bedrag voor buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten. In de zaak met nummer 11-297 zijn de vorderingen van Liniper afgewezen en is zij veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Daarnaast, aldus Liniper, zijn feiten bekend geworden die er in hoger beroep naar alle waarschijnlijkheid toe zullen leiden dat het bedrag waartoe zij in eerste aanleg is veroordeeld, aanzienlijk lager zal uitvallen. Zij verwijst daarbij naar hetgeen zij aanvoert in de nrs. 3.77-3.79 van haar memorie van grieven.
Bovendien, zo stelt Liniper, heeft de heer […], directeur-grootaandeelhouder van Liniper, inmiddels een tegenvordering op ITS, waarvoor hij tot een bedrag van
€ 65.000,- beslag heeft doen leggen onder Liniper, op hetgeen Liniper mogelijk aan ITS verschuldigd is. Bij die stand van zaken heeft ITS geen rechtens te respecteren belang bij gebruikmaking van haar executiebevoegdheid.
Tot slot stelt Liniper te hebben aangeboden zekerheid te verstrekken voor het gedeelte van de vordering van ITS dat niet is getroffen door het – naar het hof begrijpt: door […] gelegde – beslag en overblijft na verrekening met reeds door Liniper betaalde voorschotten.
Aan deze gestelde feiten verbindt Liniper de conclusie dat ITS misbruik maakt van haar executiebevoegdheid.
(i) dat de incidenteel eiser belang moet hebben bij het incidenteel gevorderde;
(ii) dat bij de in het licht van de omstandigheden van het geval te verrichten afweging van de belangen van partijen moet worden nagegaan of het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist, en
(iii) dat bij deze belangenafweging de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing moet blijven.
Daarbij moet volgens de Hoge Raad in beginsel worden uitgegaan van de beslissing van de vorige rechter en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen en zal de incidenteel eiser aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag moeten leggen die bij de door de vorige rechter gegeven beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak van de vorige rechter hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
In de eerste plaats geldt dat bij de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging sprake is van een reeds door de rechter in eerste aanleg gemaakte belangenafweging (het vonnis is immers uitvoerbaar bij voorraad verklaard), op grond waarvan aan de partij ten gunste van wie de vordering uitvoerbaar bij voorraad is toegewezen de bevoegdheid is toegekend het vonnis te executeren voordat het in kracht van gewijsde is gegaan. De in het arrest uit 2008 voor dat geval gestelde voorwaarde dat sprake moet zijn van feiten en omstandigheden die zich na de uitspraak van de eerste rechter hebben voorgedaan
en die rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing wordt afgeweken, vertaalt zich in geval van een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging in de vraag of op grond van dergelijke feiten en omstandigheden aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand ontstaat.
Voorts laten de overwegingen a) dat
in beginselmoet worden uitgegaan van de beslissing van de vorige rechter en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen en b) dat de kans van slagen van het hoger beroep
in de regelbuiten beschouwing moet blijven, (nog steeds) ruimte voor schorsing van de tenuitvoerlegging in geval van een kennelijke misslag.
gedeeltevan de vordering van ITS, tegen
opheffingvan het beslag, niet mee dat het ITS niet meer vrij zou staan de tenuitvoerlegging van het vonnis te continueren.