In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging en diefstal. De verdachte, geboren in 1959 en thans gedetineerd in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum, werd in eerste aanleg veroordeeld tot een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 juni 2012 vernietigd en de verdachte ter zake van de belaging, gepleegd in de periode van 1 mei 2008 tot en met 24 december 2011, schuldig verklaard. De verdachte heeft herhaaldelijk contact gezocht met de slachtoffers, ondanks hun verzoeken om dit te staken, wat leidde tot ernstige inbreuken op hun persoonlijke levenssfeer.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis, waaronder schizofrenie, die haar gedragingen heeft beïnvloed. De deskundigen hebben geconcludeerd dat de verdachte ten tijde van de belaging volledig ontoerekeningsvatbaar was, terwijl zij voor de diefstal verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging voor de diefstal en dat zij voor de belaging wordt geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor een termijn van één jaar.
Het hof heeft deze vordering toegewezen en gelast dat de verdachte voor een jaar in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar het hof heeft deze niet-ontvankelijk verklaard, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen en de beslissing is genomen in het belang van de verdachte en de samenleving.