In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de Staat der Nederlanden, naar aanleiding van een vordering tot schadevergoeding van € 4.800,-. [appellant] heeft in 1998 politiek asiel aangevraagd en daarbij documenten in bewaring gegeven bij de Vreemdelingenpolitie. Deze documenten zijn verloren gegaan, wat heeft geleid tot de vordering. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen op grond van verjaring, omdat de verjaringstermijn van vijf jaar was verstreken. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals door de kantonrechter beschreven en heeft geoordeeld dat [appellant] niet tijdig zijn vordering heeft gestuit. De grieven van [appellant] zijn gezamenlijk behandeld, maar het hof is van oordeel dat de kantonrechter terecht heeft overwogen dat de vordering is verjaard. Het hof heeft ook de argumenten van [appellant] over processuele ongelijkheid verworpen, omdat er geen deugdelijke rechtsgrond voor was. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis en veroordeelt [appellant] in de proceskosten in hoger beroep, die aan de zijde van de Staat zijn begroot op € 1.947,-. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad, met wettelijke rente bij gebrek aan betaling.