ECLI:NL:GHDHA:2013:4485

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2013
Publicatiedatum
25 november 2013
Zaaknummer
BK-12/00715 en 12/00716
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van reclamebelasting op openbare aankondigingen door Gerechtshof Den Haag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de reclamebelasting die aan belanghebbende, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, was opgelegd door de directeur Gemeentebelastingen Rotterdam. De belanghebbende had twee aanslagen in de reclamebelasting ontvangen voor het jaar 2010, welke door de inspecteur waren gehandhaafd na bezwaar. De rechtbank Rotterdam had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

De kern van het geschil betrof of de gele vlakken en andere reclame-uitingen op de panden van belanghebbende als openbare aankondigingen konden worden aangemerkt in de zin van de Verordening precario- en reclamebelasting 2010 van de gemeente Rotterdam. Het Hof oordeelde dat de inspecteur voldoende aannemelijk had gemaakt dat de zichtbare reclame-uitingen, waaronder de gele vlakken, als openbare aankondigingen moesten worden beschouwd. Het Hof stelde vast dat deze uitingen niet alleen dienden om de aandacht van het publiek te trekken, maar ook een directe verwijzing naar de opslagfunctie van het bedrijf vormden.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gele vlakken, in combinatie met andere reclame-uitingen, een tot het publiek gerichte mededeling vormden die gericht was op het trekken van aandacht voor de aangeboden diensten. De beslissing van de rechtbank werd als juist beoordeeld, en het Hof achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De belanghebbende werd in het ongelijk gesteld, en de aanslagen werden bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
Meervoudige kamer
Nummers BK-12/00715 en 12/00716

Uitspraak van 25 juni 2013

in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X], statutair gevestigd te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de directeur Gemeentebelastingen Rotterdam, hierna: de Inspecteur,
op de hoger beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 juli 2012, nummers AWB 11/2368 en 11/2369, betreffende de hierna vermelde aanslagen.

Aanslagen, bezwaren en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2010 twee aanslagen in de reclamebelasting opgelegd.
1.2. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslagen gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 302 is geheven. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 466 is geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 14 mei 2013, gehouden te ’s‑Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen.

Verordening

3.
De raad van de gemeente Rotterdam heeft in zijn openbare vergadering van 12 november 2009 vastgesteld de Verordening precario- en reclamebelasting 2010 (hierna: de Verordening). Blijkens de inhoud van de gedingstukken is de Verordening op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt. De tekst van de Verordening behoort in kopie tot de stukken van het geding.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
4.1.
Belanghebbende is een landelijk opererende organisatie met 23 vestigingen in Nederland. Zij verhuurt opslagruimte aan particulieren en bedrijven voor korte of langere periodes.
4.2.
Belanghebbende bezat in 2010 voor opslag van goederen bestemde bedrijfsruimte in panden aan [a-straat 1] en [b-straat 1], beide te Rotterdam.
4.3.
Op deze panden zijn reclame-uitingen en grote vierkante gele vlakken aangebracht.
4.4.
De Inspecteur is bij het opleggen van de onderhavige aanslagen uitgegaan van de volgende openbare aankondigingen:
[a-straat 1]:
- reclamevlaggen, oppervlakte 6 m²;
- reclameteken, gevormd door gele vlakken, oppervlakte 180 m²;
- reclameletters, groot en klein, oppervlakte 47 m²;
- reclamepoppen aan gevel, oppervlakte 40 m².
Het gaat derhalve om een totale oppervlakte van 273 m².
[b-straat 1]:
- reclamevlaggen, oppervlakte 10 m²;
- letterreclame, gevormd door gele vlakken, oppervlakte 240 m²;
- reclamebord frames op gele vlakken, oppervlakte 3 m²;
- lichtbakken met tekst en telefoonnummer, oppervlakte 20 m².
Het gaat derhalve om een totale oppervlakte van 273 m².

Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1. Tussen partijen is in geschil of de aanslagen tot te hoge bedragen zijn opgelegd.
5.2. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend. Zij stelt zich op het standpunt dat de gele vlakken niet in de heffing kunnen worden betrokken omdat het geen openbare aankondigingen zijn. Zij kunnen ook niet worden aangemerkt als reclame-uitingen. Ter zitting heeft belanghebbende het beroep op het vertrouwensbeginsel laten varen.
5.3. De Inspecteur voert gemotiveerd verweer.
5.4. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

6.1. Het hoger beroep van de belanghebbende strekt tot vermindering van de aanslagen.
6.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

7.
De rechtbank heeft, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
4.
Ingevolge artikel 227 van de Gemeentewet en het gelijkgerichte artikel 2, tweede lid, van de Verordening precario- en reclamebelasting 2010 van de gemeente Rotterdam (hierna: de Verordening) wordt ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg ‘reclamebelasting’ geheven.
5.
Onder de term ‘openbare aankondigingen’ dient te worden verstaan alle tot het publiek gerichte mededelingen welke erop zijn gericht de belangstelling van het publiek te trekken voor hetgeen wordt aangekondigd (Hoge Raad 30 maart 2007, LJN: AX2154).
6. (...)
7.
Het wettelijke begrip ‘openbare aankondiging’ omvat niet slechts reclame in de door [belanghebbende] kennelijk bedoelde enge zin, maar ziet meer in het algemeen op elke tot het publiek gerichte mededeling van commerciële dan wel ideële aard waarmee de aandacht wordt getrokken voor een dienst, product of boodschap. Slechts openbare aankondigingen in deze zin kunnen in de heffing van reclamebelasting worden betrokken (vgl. Gerechtshof ’s-Gravenhage 25 augustus 2009, LJN: BN5744). Tot dergelijke in de Gemeentewet en de Verordening bedoelde ‘openbare aankondigingen’ zijn ook de gele vlakken te rekenen, nu deze kenmerkend zijn voor de panden waarin [belanghebbende] de bedrijfsruimten exploiteert - de vlakken maken deel uit van het logo van [belanghebbende], de kleur is onderscheidend en de vorm duidt op dozen (boxen) - en onmiskenbaar zijn gericht op het trekken van aandacht in de zo-even bedoelde zin. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een tot het publiek gerichte mededeling welke erop is gericht de belangstelling van het publiek te trekken voor hetgeen wordt aangekondigd, komt ook betekenis toe aan een verband tussen de gele vlakken waar het om gaat en andere reclame-uitingen van het bedrijf (vgl. Gerechtshof Amsterdam 6 maart 2009, LJN: BH6990). De gele vlakken vormen, in combinatie met de andere bedrijfsaanduidingen, een tot het publiek gerichte mededeling welke erop is gericht de belangstelling van het publiek te trekken voor hetgeen wordt aangekondigd.
8.
De rechtbank is van oordeel dat de openbare aankondigingen ter zake waarvan de onderwerpelijke aanslagen zijn opgelegd in de vorm en uitvoering als omschreven onder 6 elk in hun totaliteit een openbare aankondiging in de zin van artikel 227 van de Gemeentewet en artikel 2, tweede lid, van de Verordening vormen. De begripsomschrijving van de ‘openbare aankondiging’ dwingt er voorts naar het oordeel van de rechtbank niet toe dat slechts heffing mogelijk is van openbare aankondigingen in letters of symbolen en dat van heffing moet worden afgezien indien openbare aankondigingen bestaan uit een combinatie van symbolen, letters en kleuren. Hiervan uitgaande is de rechtbank verder van oordeel dat [de Inspecteur] niet in strijd met de ter zake geldende wettelijke bepalingen en bepalingen uit de Verordening handelt door bij de berekening van de verschuldigde belasting uit te gaan van de aankondigingen als geheel, derhalve in dit geval van de totale oppervlakte van de aankondigingen (vgl. Gerechtshof ’s-Gravenhage 11 juni 1997, LJN: AS1788).
9.
De rechtbank begrijpt de stelling van [belanghebbende] dat sprake is van een nieuwe handelwijze van [de Inspecteur] ten opzichte van voorgaande jaren als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Dat beroep wordt verworpen. Het gedurende een aantal jaren afzien van het opleggen van aanslagen is onvoldoende om te kunnen oordelen dat sprake is van schending door [de Inspecteur] van het in rechte te beschermen vertrouwen. [Belanghebbende] heeft geen bijkomstige omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat de handelwijze van [de Inspecteur] bij [belanghebbende] de indruk heeft kunnen wekken dat het in eerdere jaren afzien van het opleggen van aanslagen berustte op een bewuste standpuntbepaling van [de Inspecteur].
10.
Nu voorts de afmetingen van de gele vlakken noch de berekeningen op zich in geschil zijn, heeft [de Inspecteur] de onderwerpelijke aanslagen tevens tot het juiste bedrag opgelegd.
11.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de beroepen ongegrond zijn.
12.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beoordeling van het hoger beroep

8.1. Het uiterlijk van de gebouwen komt wat betreft het ontwerp, de afbeeldingen en de kleurstelling, inclusief de gele vlakken, overeen en is identiek aan dat van alle gevels van de andere vestigingen waarin belanghebbende haar onderneming exploiteert. Naar het oordeel van het Hof kan dienaangaande worden gezegd dat sprake is van een beeldmerk. Met het beeldmerk wordt het publiek opmerkzaam gemaakt op de aanwezigheid en de aard van de door belanghebbende aangeboden opslagruimte.
8.2. Het hiervoor gegeven oordeel houdt voor beide gebouwen in dat sprake is van een openbare aankondiging ter zake waarvan op grond van de Verordening reclamebelasting moet worden geheven, waarbij de Inspecteur met recht de gele vlakken telkens in de heffingsmaatstaf heeft begrepen.
8.3. De gele vlakken sluiten expliciet aan bij de bedrijfsvoering die in de betreffende vestigingen wordt uitgeoefend. De vlakken dienen om gele dozen (de "boxes" waaraan het bedrijf zijn naam ontleent) af te beelden, een directe verwijzing naar de opslagfunctie van het bedrijf. De gele vlakken dienen evenzeer als afbeeldingen te worden aangemerkt als de afbeeldingen van Welsh Guards die op de bedrijfspanden van de vestigingen zijn aangebracht, die de veiligheid van de opslag symboliseren. Het zijn niet slechts betekenisloze gele vlakken, die los te zien zijn van het geheel van de aankondiging. De gele vlakken symboliseren de functie opslag. Zij onderstrepen deze functie en de associatie met het betreffende dienstenaanbod is direct. Voorts zijn de vlakken in de bedrijfskleur aangebracht over de gehele gevel van ieder van de bij belanghebbende in gebruik zijnde bedrijfspanden. Daarmee is kennelijk bedoeld de potentiële cliënt opmerkzaam te maken op de aanwezigheid en de aard van de door belanghebbende aangeboden opslagruimte in het pand. De gele vlakken geven derhalve een specifiek commercieel en op attentiewaarde gericht motief.
8.4. Mede gelet op het vorenoverwogene heeft de Inspecteur voldoende aannemelijk gemaakt voor het oordeel dat de vanaf de openbare weg zichtbare gele vlakken en de reclamevlaggen, reclametekens, reclameletters en reclameborden als geheel moet worden aangemerkt als openbare aankondigingen in de zin van de onderhavige Verordening.
8.5. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat de beslissing van de rechtbank juist is.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, Chr. Th.P.M. Zandhuis en P.C. van der Vegt , in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 25 juni 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.