ECLI:NL:GHDHA:2013:4088

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2013
Publicatiedatum
4 november 2013
Zaaknummer
BK-12/00449
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van taxatiekosten in het kader van de Wet WOZ

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht. De zaak betreft de vergoeding van taxatiekosten in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De rechtbank had eerder de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 188.000 per 1 januari 2010, en een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd aan belanghebbende. Na bezwaar van belanghebbende werd de waarde verlaagd naar € 177.000, maar de kosten van het taxatierapport werden niet vergoed door de Inspecteur.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 april 2013, heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende stelde dat hij recht had op vergoeding van de taxatiekosten, terwijl de Inspecteur betoogde dat deze kosten niet vergoed dienden te worden omdat de taxateur op basis van 'no cure no pay' werkte. Het Hof oordeelde dat belanghebbende recht had op vergoeding van de taxatiekosten, en stelde deze vast op € 119, inclusief omzetbelasting.

Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover het betreft de kostenvergoeding en veroordeelde de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 652,45. Tevens werd de Inspecteur gelast om het griffierecht van belanghebbende te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 27 mei 2013, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-12/00449

Uitspraak d.d. 27 mei 2013

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van de gemeente Hellevoetsluis, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 13 april 2012, nummer AWB 11/1020, betreffende na te vermelden beschikking en aanslag.

Beschikking, aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Bij beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) is de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning), vastgesteld op € 188.000 per 1 januari 2010 (hierna: de waardepeildatum). Deze beschikking geldt voor het kalenderjaar 2011.
1.2. Aan belanghebbende is voor het jaar 2011, wegens het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning, een aanslag opgelegd in de onroerendezaakbelasting van de gemeente naar een heffingsmaatstaf van € 188.000.
1.3. Het aanslagbiljet waaruit van de vorenvermelde beschikking en aanslag blijkt, is gedagtekend 28 februari 2011.
1.4. Bij twee in één geschrift, gedagtekend 15 juli 2011, vervatte uitspraken heeft de Inspecteur het bezwaar gegrond verklaard en de waarde van de woning nader vastgesteld op € 177.000. De aanslag onroerendezaakbelasting is dienovereenkomstig verminderd. Voorts heeft de Inspecteur een kostenvergoeding toegekend van € 114,90.
1.5. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. In verband hiermee is een griffierecht geheven van € 41. De rechtbank heeft:
- het beroep gegrond verklaard,
- de uitspraak op bezwaar voor zover het betreft de kostenvergoeding (uitgezonderd de taxatiekosten) vernietigd en voor het overige de uitspraak in stand gelaten,
- bepaald dat de Inspecteur de proceskosten van belanghebbende in de bezwaarfase ten bedrage van € 223,90 dient te vergoeden, te betalen door de Inspecteur aan belanghebbende, minus het reeds betaalde,
- bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van de uitspraak op bezwaar voor zover vernietigd,
- de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten zijn begroot op € 163,88 en bepaald dat de Inspecteur belanghebbende het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 115. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 15 april 2013, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Voorafgaand aan de zitting heeft de Inspecteur bij brief van 10 april 2013 een nader standpunt ingenomen. De brief is ter kennis gebracht aan belanghebbende.

Vaststaande feiten

3.1. Belanghebbende is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning.
3.2. Belanghebbende heeft ter onderbouwing van zijn bezwaarschrift een taxatierapport van [A], opgemaakt door [B] op 9 mei 2011, in het geding gebracht. De taxateur heeft de woning ten behoeve van het taxatierapport uitwendig geïnspecteerd. In de bezwaarfase heeft belanghebbende verzocht om een kostenvergoeding. De Inspecteur heeft dit verzoek, voor wat betreft de kosten van het taxatierapport afgewezen.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. In hoger beroep is tussen partijen uitsluitend in geschil of de Inspecteur de door belanghebbende gemaakte taxatiekosten dient te vergoeden.
4.2. Ter zitting heeft belanghebbende zich voor de hoogte van de taxatiekostenvergoeding en de vraag of voor de bepaling van de proceskostenvergoeding in hoger beroep sprake is van samenhangende zaken, gerefereerd aan het oordeel van het Hof.
4.3. De Inspecteur heeft in zijn brief van 10 april 2013 geconcludeerd dat aan belanghebbende een vergoeding toekomt in verband met het opgestelde taxatierapport, die moet worden vastgesteld op € 50 per uur, exclusief omzetbelasting, en dat voor de bepaling van de proceskosten in hoger beroep uit moet worden gegaan van een samenhang van de onderhavige zaak met de zaken met nummers BK-12/00450, BK-12/00457 en BK-12/00505.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot veroordeling van de Inspecteur in de taxatiekosten.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot gegrondverklaring van het hoger beroep.

Oordeel van de rechtbank

6.
De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, omtrent het geschil het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:
“2.4.3. Volgens inmiddels vaste jurisprudentie van deze rechtbank komen de kosten van een taxatierapport over de waarde van een onroerende zaak in beginsel niet in aanmerking voor een veroordeling in die kosten, indien de betrokken taxateur werkt op basis van ‘no cure no pay’. In die situatie is sprake van een rechtstreeks financieel belang. De aanwezigheid van dit belang verdraagt zich niet met het beginsel dat een deskundige verplicht is zijn opdracht onpartijdig en naar beste weten te vervullen. Dit beginsel is onder meer neergelegd in artikel 8:34, eerste lid, van de Awb. Voorbeelden van deze jurisprudentie zijn de uitspraken van deze rechtbank van 11 november 2011 (LJN: BU4918) en van 2 december 2011 (LJN: BU8235). Ook in deze zaak wordt er vanuit gegaan dat de taxateur zijn vergoeding ontvangt op basis van no cure no pay.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Tussen partijen is niet langer in geschil dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van de taxatiekosten. Het betreft een woning zonder bijzonderheden, zodat niet kan worden geoordeeld dat sprake is van zeer gecompliceerde werkzaamheden. Voorts staat vast dat er geen sprake is van een inpandige opname door de taxateur. Het Hof stelt de te vergoeden kosten voor het inschakelen van de taxateur vast op twee uur à € 50 per uur, exclusief omzetbelasting, derhalve in totaal € 119 met inbegrip van omzetbelasting.
7.2. Dit betekent dat het hoger beroep gegrond dient te worden verklaard. Beslist dient te worden zoals hierna vermeld.

Proceskosten en griffierecht

8.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten, waarbij het Hof, gelet op de inhoud van de desbetreffende dossiers, de onderhavige zaak en de zaken met de nummers BK-12/00450 en BK-12/00457 aanmerkt als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, nu (de gemachtigde van) belanghebbende in die zaken één hoger beroepschrift ingediend heeft. Van samenhang met de zaak met nummer BK-12/00505 is geen sprake. Weliswaar betreft deze zaak hetzelfde onderwerp, maar het hoger beroepschrift is bijna een maand na het hoger beroepschrift in de onderhavige zaak bij het Hof is ingekomen.
8.2. Het Hof stelt de proceskosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, voor de onderhavige zaak vast op:
- € 145,67 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het Hof: 2 punten à € 437 x 0,5 (gewicht van de zaak), gedeeld door 3, het aantal samenhangende zaken;
- € 163,88 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de rechtbank;
- € 223,90 wegens kosten in de bezwaarfase;
- € 119 wegens kosten van het taxatierapport, in totaal derhalve op € 652,45.
Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 41, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 115 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank,
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover het betreft de kostenvergoeding en laat de uitspraak voor het overige in stand,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 652,45, verminderd met de reeds betaalde proceskosten,
- gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 156 aan griffierecht te vergoeden, voor zover hij dit nog niet heeft vergoed.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, M.C.M. van Dijk en T.A. Gladpootjes, in tegenwoordigheid van de griffier mr. H.S. Sterkenburg. De beslissing is op 27 mei 2013in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.