ECLI:NL:GHDHA:2013:4032

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2013
Publicatiedatum
1 november 2013
Zaaknummer
200.135.774
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en verzorging van minderjarige na terugkeer uit Suriname

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzorging en het gezag van een minderjarige, die na het overlijden van zijn moeder in Suriname bij zijn grootouders verbleef. De vader van het kind had op 4 oktober 2013 zijn zoon met hulp van een televisieprogramma naar Nederland gebracht. De voorzieningenrechter in Rotterdam had op 16 oktober 2013 bepaald dat het kind terug naar Suriname moest, maar het hof heeft in afwachting van de uitkomst van mediation op 23 oktober 2013 voorlopig beslist dat het kind in Nederland zou blijven. De mediation heeft echter geen resultaat opgeleverd. Het hof oordeelde dat de vader, in afwachting van een beslissing over het gezag, het kind niet naar Suriname mocht terugbrengen. De vader had in hoger beroep tien grieven ingediend tegen het vonnis van de voorzieningenrechter. Het hof heeft vastgesteld dat de grootouders niet het gezag over het kind uitoefenen en dat de vader in beginsel de aangewezen persoon is om voor het kind te zorgen, tenzij zijn geschiktheid wordt betwist. Het hof heeft de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis geschorst en de vorderingen van de grootouders afgewezen, met inachtneming van het belang van het kind. De Raad voor de Kinderbescherming is opgedragen om onderzoek te doen naar de geschiktheid van de vader als verzorger.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.135.774
Zaaknummer rechtbank : 383090 / KG ZA 13-1106

arrest d.d. 1 november 2013

inzake

[naam appellant],

wonende te [woonplaats 1],
appellant, geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.T.N. Whiterod te Utrecht,
tegen

[naam grootvader] en

[naam grootmoeder],
beiden wonende te [woonplaats 2], Suriname,
geïntimeerden, tevens incidenteel appellanten,
hierna te noemen: de grootouders,
advocaat: mr. A.M.C. van Bremen te Leiden.

Het verloop van het geding

Procesverloop in hoger beroep
De vader is bij exploot van 21 oktober 2013 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, op 16 oktober 2013 tussen partijen gewezen. Hij heeft in de dagvaarding tien grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis.
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis waarvan beroep.
De vader heeft gevorderd het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank, waarvan beroep, te vernietigen en, opnieuw rechtdoende,
Primair: de vorderingen van appellant (het hof leest: de grootouders, geïntimeerden), gedaagde (het hof leest: eisers) in eerste aanleg, zoals geformuleerd in de inleidende dagvaarding in eerste aanleg, alsnog niet ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen.
Subsidiair:voor zover uw hof het verzoek om afgifte toewijst te bepalen dat[de minderjarige] niet buiten Nederland mag worden gebracht.
Het verzoek tot behandeling als bijzonder spoedappel is toegewezen. Op grond daarvan heeft de vader de grootouders op verkorte termijn met toestemming van het hof gedagvaard.
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter
  • de vader veroordeeld om binnen een week na betekening van dit vonnis[de minderjarige] aan zijn grootouders, of een van hen, af te geven,
  • de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van de rechtbank Den Haag van 12 januari 2011 geschorst totdat in die procedure onherroepelijk zal zijn beslist,
  • de vader veroordeeld om aan de grootouders een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere dag dat hij niet aan bovengenoemde veroordeling zal hebben voldaan tot een maximum van € 15.000,- is bereikt,
  • de stukken in handen gesteld van de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam, althans de raad die in de beroepsprocedure tegen de beschikking van de rechtbank Den Haag van 12 januari 2011 zal rapporteren, met het verzoek om onderzoek of andere bemoeienis met betrekking tot het ouderlijk gezag over[de minderjarige] en het rapport dienaangaande tegen de datum van een zitting waarop dat beroep wordt behandeld aan het hof Amsterdam te doen toekomen,
  • het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, de proceskosten gecompenseerd en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Voorafgaand aan het pleidooi is bij akte van de zijde van de grootouders een pleitnota met bijlagen overgelegd. Daarbij hebben zij hun vordering vermeerderd en onder aanvoering van twee grieven incidenteel appel ingesteld. Zij hebben gevorderd – uitvoerbaar bij voorraad – de vader te veroordelen om het door de Nederlandse ambassade uitgegeven ‘noodpaspoort’ van[de minderjarige] binnen 24 uur na betekening van het arrest gelijktijdig met[de minderjarige] af te geven aan de grootouders.
Door de vader is voorafgaand aan het pleidooi nog een brief met bijlagen overgelegd.
Ter zitting van 23 oktober 2013 zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaten, de grootmoeder, bijgestaan door haar advocaat en een kantoorgenote en namens de raad voor de kinderbescherming de heren P. van Daalen en N. Dors; van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.
De advocaat van de vader heeft ter zitting een pleitnotitie voorgedragen en overgelegd.
Het hof zal arrest wijzen op het griffiedossier.
Tegen de door de rechtbank in het vonnis vastgestelde feiten als vermeld sub 3.1 tot en met 3.8 zijn geen grieven aangevoerd, zodat het hof daarvan zal uitgaan.

Beoordeling van het hoger beroep in principaal en incidenteel appel

Het gaat om het volgende.
De minderjarige[de minderjarige] woonde na het overlijden van zijn moeder (hierna ook te noemen: de vrouw) op 28 augustus 2010 in Suriname bij zijn grootouders. Op 4 oktober 2013 heeft de vader zijn zoon[de minderjarige] met tussenkomst van de medewerkers van het t.v.-programma 'Ontvoerd' overgebracht naar Nederland. Zowel in Suriname als in Nederland zijn diverse procedures over het gezag/de voogdij tussen partijen gevoerd en nog aanhangig en in het gezag over[de minderjarige] is nog niet onherroepelijk voorzien. Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter bepaald dat[de minderjarige] op korte termijn terug moet naar Suriname en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De vader vordert schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad en vernietiging van het vonnis.
De incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad
1.
Bij dagvaarding heeft de vader tevens gevorderd om de uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis te schorsen. De vader voert aan dat hij belang heeft bij een toetsing van het vonnis in hoger beroep. Gelet op de korte termijn waarbinnen hij aan het bestreden vonnis moet voldoen en de veroordeling tot betaling van een dwangsom heeft hij - zo stelt hij - belang bij een schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraadverklaring. Hij heeft behoefte aan zekerheid dat zijn zoon niet eerder wordt meegenomen dan nadat in hoger beroep is beslist. De vader acht het belang dat de grootouders hebben om met[de minderjarige] te mogen vertrekken zeker niet zwaarder wegen dan zijn belang om zijn zoon bij zich te hebben in afwachting van een beslissing van dit hof, dat[de minderjarige] in Nederland zal blijven.
2.
De grootouders hebben zich verzet tegen deze vordering en aangevoerd, dat het ten onrechte zou zijn als de daad van eigenrichting om[de minderjarige] uit Suriname te ontvoeren op deze wijze zou worden gesanctioneerd. Zij stellen dat de vader geen belang heeft bij deze vordering nu de zaak vóór het aflopen van de termijn door het hof inhoudelijk wordt behandeld.
3.
Het hof is van oordeel, dat het in het belang van[de minderjarige] is dat de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis wordt geschorst. Partijen hebben bovendien aangegeven op korte termijn te willen meewerken aan cross border mediation en het hof zal op verzoek van partijen op korte termijn arrest wijzen. Het hof heeft bij gelegenheid van het pleidooi mondeling uitspraak gedaan in het incident en bepaald, dat de uitvoerbaarheid op de onder 5.1 en 5.3 genoemde onderdelen in het dictum van die uitspraak wordt geschorst. Deze uitspraak van het hof wordt in het dictum van dit arrest neergelegd.
4.
De vader heeft aangevoerd, dat de rechtbank zich ten onrechte relatief bevoegd heeft geacht. Hij voert daartoe aan, dat de grootouders gehouden waren een verzoek teruggeleiding te vragen en voor de beoordeling van een dergelijk verzoek komt alleen aan de rechtbank Den Haag bevoegdheid toe.
5.
Het hof is van oordeel, dat, nu de grootouders niet belast zijn met het gezag of de voogdij over[de minderjarige] en zij niet ervoor hebben gekozen hun vordering te baseren op het HKOV, de zaak op goede gronden in Rotterdam aanhangig is gemaakt. Deze grief faalt.
6.
De vader heeft voorts bestreden, dat sprake is van een spoedeisend belang en dat de zaak geschikt is om in kort geding over te beslissen. Hij voert daartoe aan dat[de minderjarige] bij hem veilig is zodat een noodzaak om te oordelen en te beslissen zoals de voorzieningenrechter heeft gedaan, ontbreekt.
7.
Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter het juiste criterium heeft gehanteerd. Het gaat er niet om of[de minderjarige] bij de vader in een onveilige situatie terecht komt, maar om de beoordeling of hij, bij zijn vader, die hem pardoes naar Nederland heeft gebracht, moet blijven of op korte termijn naar Suriname moet worden teruggebracht. De actie van de vader heeft deze kortgedingprocedure uitgelokt en is, gezien deze vorm van eigenrichting van de vader, zonder meer spoedeisend gezien de ingrijpende gevolgen van de actie van de vader voor[de minderjarige], maar ook voor de grootouders. Derhalve faalt ook deze grief.
8.
De vader stelt, dat de voorzieningenrechter van de verkeerde feiten is uitgegaan bij de beoordeling. Hij stelt dat de feiten zijn gekleurd door de visie van de grootouders. Hij stelt, dat geen sprake is geweest van huiselijk geweld, dat sprake was van een normaal/model gezin en dat de uitschrijving van de vrouw uit Nederland te maken had met financiële overwegingen en niet met de vermeende wens van de vrouw om de relatie met de vader te beëindigen. Hij stelt dat de vrouw uitsluitend in Suriname is gebleven omdat zij ziek is geworden. Bovendien hebben de grootouders zonder toestemming van de vader zich de zorg over[de minderjarige] toegeëigend. Het in eerdere uitspraken genoemde feitencomplex had tevens in de beoordeling moeten worden betrokken, waardoor een juister en evenwichtiger beeld ontstaat van wat zich heeft afgespeeld.
9.
Het hof heeft kennis genomen van het volledig dossier, zoals in het geding gebracht. Voor de beoordeling van een vordering in kort geding is het evenwel niet van belang dat - zeker wat de betreft de achtergronden - de feiten volledig worden vastgesteld. De rechter is - dat brengt de aard van de procedure met zich - gehouden zich een globaal beeld te vormen van de feiten en omstandigheden die in zijn visie voor de beoordeling van belang zijn. Daarbij houdt het hof rekening met hetgeen door beide partijen over en weer naar voren is gebracht en maakt het keuzes aan de hand van hetgeen het hof aannemelijk acht, mede naar aanleiding van hetgeen op zitting is gebleken. De achtergronden die door partijen worden aangevoerd zijn daarbij van belang. Van belang bij de beoordeling acht het hof ook de omstandigheid, dat[de minderjarige] sedert het overlijden van zijn moeder gedurende een aantal jaren door zijn grootouders in Suriname is verzorgd.
10.
Het hof neemt als uitgangspunt bij de verdere beoordeling het volgende.
Op 14 maart 2012 heeft de kantonrechter te [woonplaats in Suriname] in de bodemprocedure het verzoek van de grootouders om met de (toeziende) voogdij over[de minderjarige] te worden belast, afgewezen. In de daaraan ten grondslag liggende overwegingen gaat de kantonrechter ervan uit, dat[de minderjarige] met zijn vader moet worden herenigd. Het daartegen door de grootouders ingestelde beroep is nog niet behandeld. Dit brengt mee, dat de grootouders niet het gezag over[de minderjarige] uitoefenen.
Op 3 mei 2013 heeft de Hoge Raad in Nederland de beschikking van het hof ’s-Gravenhage van 23 november 2011 vernietigd en de zaak verwezen naar het hof Amsterdam. Bij voornoemde beschikking heeft het hof ‘s-Gravenhage de beschikking van de rechtbank ’s‑Gravenhage van 12 januari 2011, waarbij aan de vader het eenhoofdig gezag over[de minderjarige] was verleend, bekrachtigd. Met de voorzieningenrechter is het hof van oordeel, dat over het gezag of de voogdij niet onherroepelijk is beslist. Anders dan de voorzieningenrechter is het hof niet zonder meer van oordeel, dat de voorlopige voorziening, waarbij de zorg over[de minderjarige] aan de grootouders was toevertrouwd, door de kantonrechter hangende de voogdijprocedure op 27 oktober 2010 nog onverkort in stand is gebleven, nu immers in Suriname op hun verzoek om de voogdij (negatief) was beslist.
11.
Tussen partijen staat vast, dat de moeder van[de minderjarige] op [datum in] 2010 in Suriname, waar zij met[de minderjarige] stond ingeschreven, is overleden, de vader op dat moment in Nederland was en de grootouders sedertdien feitelijk voor[de minderjarige] hebben gezorgd. Het hof is van oordeel dat de door de vader ondernomen actie om[de minderjarige] aan deze zorg te onttrekken jegens de grootouders te beschouwen is als een vorm van eigenrichting, die in beginsel onrechtmatig te achten is.
De vraag die nu voorligt, uitgaande van de huidige situatie is, of het in het belang van[de minderjarige] is dat hij met zijn grootouders terug keert naar Suriname. Het hof stelt daarbij, evenals partijen hebben aangegeven te willen, het belang van[de minderjarige] voorop.
12.
De Cross Border Mediation, waaraan partijen het hof hebben toegezegd zich te zullen onderwerpen, heeft geen resultaat opgeleverd.
13.
Het hof is van oordeel, dat het niet in het belang van[de minderjarige] is, dat hij op dit moment terugkeert naar Suriname. Uit hetgeen ter zitting en uit de stukken is gebleken kan niet worden vastgesteld, dat het noodzakelijk is dat[de minderjarige] terugkeert naar Suriname. De vader heeft voldoende aannemelijk gemaakt, dat het naar omstandigheden goed gaat met hem in Nederland. Het hof Amsterdam zal naar het zich laat aanzien op 6 november 2013 de zaak behandelen en daarna op korte termijn beslissen over het gezag en het hof oordeelt dat het in het belang van[de minderjarige] is dat die beslissing in Nederland kan worden afgewacht.
14.
Daartoe overweegt het hof het navolgende: vast staat dat de grootouders in staat zijn[de minderjarige] de verzorging en opvoeding te bieden die voorziet in zijn noodzakelijke behoeftes. Vast staat ook dat de grootouders er niet in zijn geslaagd voor[de minderjarige] te waarborgen dat hij ook met zijn vader een band heeft kunnen opbouwen die hem in staat stelt in voldoende opzicht van de kwaliteiten van de vader te profiteren. Aannemelijk is dat in beginsel de vader, meer dan de grootouders, de aangewezen persoon is om[de minderjarige] te verzorgen en opvoeden, indien hij daartoe de benodigde kwaliteiten en geschiktheid heeft. Het heeft er alle schijn van dat juist in dat opzicht nader onderzoek gewenst is, waartoe de voorzieningenrechter reeds een aanzet heeft gegeven middels de opdracht daartoe aan de Raad voor de Kinderbescherming. De omstandigheid dat[de minderjarige] thans bij zijn vader verblijft biedt de raad een goede mogelijkheid om hier in Nederland het daartoe beoogde onderzoek uit te voeren, iets wat veel lastiger is indien[de minderjarige] in Suriname bij zijn grootouders woont. Het belang van[de minderjarige] dat aan de hand van gedegen onderzoek kan worden vastgesteld waar hij ter verzorging en opvoeding zal wonen, prevaleert in dit opzicht boven het op zich ook aanwezige belang van de grootouders dat de jegens hen in beginsel onrechtmatig te achten medeneming van de minderjarige naar Nederland wordt gecorrigeerd door de teruggeleiding van[de minderjarige] naar hen.
15.
Het bovenstaande leidt tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot afwijzing van de door de grootouders ingestelde vorderingen. Het hof zal de door de voorzieningenrechter verstrekte opdracht aan de raad voor de kinderbescherming in stand laten. Het is aan de rechter om te bepalen of de raad wordt ingeschakeld; in zoverre is de voorzieningenrechter, anders dan de grootouders betogen, niet buiten de rechtsstrijd getreden. Hetgeen partijen overigens over en weer hebben aangevoerd behoeft geen bespreking nu dat niet tot een ander oordeel leidt.

Beslissing

Het hof:
In het incident:
bepaalt dat de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het bestreden vonnis wat betreft de onder 5.1 en 5.3 genoemde onderdelen in het dictum van dat vonnis met ingang van 23 oktober 2013 is geschorst;
dit onderdeel van het arrest is uitgesproken op 23 oktober 2013 en geminuteerd op datum heden;
en
in het principale appel:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter voor zover daarbij onderzoek aan de raad voor de kinderbescherming is opgedragen;
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en opnieuw rechtdoende:
wijst de inleidende vorderingen van de grootouders af;
in het incidentele appel:
wijst de vorderingen van de grootouders af;
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.C.C. Lückers, L.F.A. Husson en C.A.R.M. van Leuven en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 november 2013 in aanwezigheid van de griffier.