1.De rechtbank heeft in het bestreden tussenvonnis van 11 november 2009 onder 2.1. tot en met 2.12 de belangrijkste feiten geresumeerd. Hiertegen zijn partijen niet opgekomen, met dien verstande dat [appellante] de feitenweergave in r.o. 2.10 van dat tussenvonnis in zoverre betwist (MvG 1-3) dat zij stelt dat niet zij, maar de heer [A] (hierna:[A]) opdracht heeft gegeven tot de daarin genoemde overschrijvingen (zie ook hieronder 1.10) en dat zij de in die rechtsoverweging bedoelde contante geldopnames (zie eveneens hieronder 1.10) eveneens in zijn opdracht heeft gedaan. Grief 3 van [appellante], waarop het hof hieronder terugkomt, hangt mede samen met deze betwisting. Met inachtneming daarvan gaat het in dit geding in hoofdzaak om het volgende.
1.1De Groot, geboren op 18 maart 1936, was een alleenstaande man die leed aan de ziekte van Parkinson. Hij was ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding eind 2008 al een aantal jaren (zeer) hulpbehoevend en had permanente begeleiding nodig.
1.2[appellante] en[A] hebben elkaar begin 2006 leren kennen.[A] werd toen verpleegd in een verpleeghuis. Nadien is hij weer thuis in Voorburg gaan wonen. [appellante] is hem daar gaan verzorgen. Er is tussen hen een vertrouwensband ontstaan. Aan[A] is een zogeheten persoonsgebonden budget (hierna: PGB) toegekend.
1.3In het voorjaar van 2006 is op naam van beide partijen bij de Postbank een zogeheten en/of-rekening geopend met nummer 4395865. Aanvankelijk zijn de bankafschriften van deze rekening naar het woonadres van[A] gezonden maar na verloop van tijd is dat gewijzigd en werden ze naar het woonadres van [appellante] gestuurd. [appellante] heeft toen ook een eigen (tweede) bankpasje gekregen.
1.4Op 17 augustus 2006 heeft[A] notarieel doen vastleggen dat [appellante], als volmachtnemer, al zijn belangen op medisch gebied kan behartigen.
1.5Op 9 mei 2007 is[A] opgenomen in verpleeghuis Mariahoeve te Den Haag.
1.6Bij brief van 10 mei 2007 heeft mevrouw [B] (hierna: [B]), de belastingadviseur van[A], aan [appellante] een schuldbekentenis toegezonden, met het verzoek deze te ondertekenen. Blijkens deze (concept)schuldbekentenis verklaren [appellante] en[A] dat zij een overeenkomst van geldlening hebben gesloten waarbij[A] aan [appellante] een geldbedrag van € 90.000,- heeft geleend, en dat deze geldlening is bestemd voor de (gedeeltelijke) financiering van een woonhuis in Suriname. De brief van 10 mei 2007 vermeldt onder meer dat de lening opeisbaar is gesteld, omdat de belastingdienst anders in de lening een schenking ziet, waardoor direct ruim € 92.400,- aan schenkingsrecht zou zijn verschuldigd en dat de schenkingsrechten dus hoger zijn “dan de schenking zelf”.
1.7Op 25 juli 2007 heeft[A], eveneens bij notariële akte, aan [appellante] een algemene volmacht in de zin van artikel 3:62 lid 1 BW verleend. Blijkens deze akte wordt onder deze volmacht verstaan de volmacht “die alle zaken van de volmachtverlener en alle rechtshandelingen omvat, zonder enige uitzondering”.[A]
1.8was in die periode eigenaar van een woning aan de Van Lansbergenstraat te Den Haag. De WOZ-waarde van deze woning was vastgesteld op € 200.000,- (belastingjaar 2007). De woning is leeg komen te staan. [appellante] heeft, als gevolmachtigde van[A], de woning in deze staat voor € 160.000,- verkocht aan een zekere [C] (hierna: [C]). De levering heeft plaatsgevonden in augustus 2007. Uit de notariële afrekening blijkt dat[A] (na verrekening van een bedrag van € 8.500,-) in beginsel € 151.500,- heeft ontvangen. Hierop zijn enkele kleine bedragen in mindering gebracht, alsmede een bedrag van € 15.000,- dat aan [C] te leen is verstrekt, zodat resteerde als aan[A] uit te betalen een bedrag van € 136.170,65. Dit bedrag is op 29 augustus 2007 overgemaakt naar de onder 1.3. genoemde rekening. [appellante] heeft vervolgens bewerkstelligd dat op 10 september 2007 van deze rekening een bedrag van € 30.000,- is overgemaakt naar een eigen rekening van haar en een bedrag van € 5.000,- naar een rekening van een bekende van haar, [D] (hierna: [D]).
1.9[C] en [appellante] (als gemachtigde van[A]) hebben met betrekking tot het onder 1.8. vermelde, aan [C] geleende bedrag van € 15.000,- een onderhandse “verklaring geldlening” ondertekend, waarin onder meer is bepaald dat [C] de lening zal terugbetalen door overmaking op een door [appellante] op te geven rekening. [C] heeft een gedeelte van het bedrag, te weten € 6.500,-, terugbetaald aan [appellante].
1.1In de periode van 2 juni 2006 tot 15 augustus 2006 is een vijftal overschrijvingen gedaan van een rekening (met nummer 1466140) van[A] bij de Postbank naar een rekening van [appellante] zelf, tot een totaalbedrag van € 31.258,-. Voorts heeft [appellante] in de periode van 9 mei 2007 tot 9 oktober 2007 een elftal contante bedragen opgenomen van dezelfde Postbankrekening tot een totaalbedrag van € 9.750,-. In de periode van 2 juli 2007 tot 9 oktober 2007 heeft zij een vijftal contante opnamen gedaan van een rekening van[A] bij ING Bank (hierna: ING), tot een totaalbedrag van € 23.500,-.
1.11Op 5 februari 2008 heeft[A] de onder 1.7. bedoelde volmacht bij notarieel opgemaakte verklaring ingetrokken.
1.12Het saldo op de onder 1.3. bedoelde Postbankrekening bedroeg op of omstreeks 25 maart 2008 € 101.155,82. Op die datum heeft [appellante] namens[A] een spoedopdracht verstrekt tot overmaking van het grootste deel van dit bedrag, namelijk € 101.150,-, naar een rekening van haarzelf. De Postbank heeft aanvankelijk uitvoering gegeven aan deze opdracht, maar de opdracht vervolgens geblokkeerd, en wel in opdracht van[A].
1.13Op 10 februari 2010, één dag voor de dag waarop hij te zijnen huize als getuige zou worden gehoord in het kader van de bij tussenvonnis van 11 november 2009 (zie r.o. 4 hieronder) aan [appellante] gegeven bewijsopdracht, is[A] overleden. Zijn erven hebben de procedure voortgezet.
1.14Bij inleidende dagvaarding heeft [appellante] gevorderd de veroordeling van (aanvankelijk[A] en na diens overlijden van) de erven[A] tot betaling van een bedrag van primair € 101.150,- althans € 90.000,-. [appellante] heeft daaraan primair ten grondslag gelegd, kort samengevat, dat sprake is van een schenking door[A] aan haar van € 101.150,- althans € 90.000,-. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat sprake is van een lening van[A] aan haar van € 90.000,-.[A]
1.15heeft gemotiveerd verweer gevoerd en heeft in reconventie, na eiswijziging, gevorderd 1) de veroordeling van [appellante] tot betaling van € 140.239,75, te vermeerderen met wettelijke rente en 2a) een gebod aan [appellante] tot het afleggen van rekening en verantwoording ten aanzien van een aantal gespecificeerde transacties, de zorgovereenkomsten met haar en andere zorgverleners die bij[A] hebben gewerkt en de data en uren waarop deze zorgverleners bij hem hebben gewerkt en de aan hen betaalde bedragen en 2b) voorwaardelijk, namelijk voor het geval de vordering sub 2a) niet wordt toegewezen, de veroordeling van [appellante] tot betaling van € 77.230,85. Het onder 1) gevorderde bedrag is een optelsom van de volgens (de erven van)[A] zonder recht of titel door [appellante] gedane overschrijvingen en opnames, te weten:
- i) overboeking door [appellante] van en/of rekening naar haar eigen rekening op 10 september 2007 ad € 30.000,- (prod. 12) – zie ook het slot van r.o. 1.8.;
- ii) overboeking door [appellante] van de en/of rekening naar de rekening van [D] (en vriend van [appellante]) op 10 september 2007 ad € 5.000,- (prod. 12) – zie het slot van r.o. 1.8.;
- iii) een elftal geldopnamen van ING-rekening 1466140 in de periode van 9 mei 2007 tot en met 9 oktober 2007 ad € 9.750,- (prod. 13) – zie r.o. 1.10;
- iv) een vijftal geldopnamen van ING-rekening 66.82.26.145 in de periode van 2 juli 2007 tot en met 9 oktober 2007, in totaal € 23.500,- (prod. 14) – zie eveneens r.o. 1.10;
- v) een overschrijving van een Robeco-rekening van[A] naar een rekening van [appellante] ad € 15.000,- (prod. 15 en 23) -;
- vi) rechtstreeks door [appellante] ontvangen geld van [C] inzake de verkoop van de woning in Den Haag ad € 6.500,- (prod. 17) – zie ook r.o. 1.9.;
- vii) de na het sluiten van de koopovereenkomst zonder valide reden door [appellante] aan koper [C] verleende korting van € 8.500,- (prod 17) – zie r.o. 1.8. en 1.9.;
- viii) een vijftal overboekingen door [appellante] van ING-rekening 1466140 naar de eigen rekening van [appellante] in 2006 (prod 12), in totaal € 31.258,00 (prod 12) – zie wederom r.o. 1.10;
- ix) overboeking door [appellante] van de en/of rekening naar de rekening van haar kleindochter [E], die niet voor[A] heeft gewerkt, op 5 juni 2006 (prod 19) ad € 10.731,75.
De erven[A] vorderen deze bedragen als onverschuldigd betaald terug.
Het sub 2b) gevorderde bedrag betreft het bedrag dat het CZ Zorgkantoor (de instantie die de uitkering van de PGB-gelden verzorgt; hierna: het Zorgkantoor) bij de erven[A] terugvordert wegens niet verantwoorde PGB-gelden.
1.16Het tussenvonnis van 1 april 2009 betreft een zogeheten “kaal comparitievonnis”. Tegen dit vonnis zijn geen grieven gericht, zodat het hof ervan uitgaat dat het appel, ondanks de daartoe strekkende vermelding bij de appeldagvaarding, niet mede betrekking heeft op dat vonnis. Bij het bestreden tussenvonnis van 11 november 2009 heeft de rechtbank in conventie aan [appellante] opgedragen te bewijzen dat[A] haar heeft toegezegd een bedrag van € 101.150,- althans € 90.000,- te zullen schenken en dat deze toezegging niet tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden als bedoeld in artikel 7:176 BW. In reconventie heeft de rechtbank [appellante] in de gelegenheid gesteld om een zoveel mogelijk gedocumenteerde opgave te doen die dienst kan doen als rekening en verantwoording van haar opnamen en overboekingen en van de inkomsten en uitgaven wegens verleende zorg. De rechtbank heeft voorts een comparitie gelast, op een nader te bepalen datum na de te houden getuigenverhoren.
1.17Hierna zijn als getuigen van de kant van [appellante] gehoord: [appellante] zelf, haar dochters [F], [G] en [H], [C] voornoemd en [D] voornoemd. De zevende door haar aangezegde getuige,[A] zelf, is één dag voordat hij te zijnen huize als getuige zou worden gehoord, op 10 februari 2010 overleden. Zijn erven hebben de procedure voortgezet en hebben van hun kant doen horen: hun advocaat, mevrouw mr. C.M.A. van der Krogt-de Groot (een nicht van wijlen[A]), [B] voornoemd en mr. Setz, de notaris ten overstaan van wie de hierboven onder 1.4. bedoelde akte is opgemaakt. Hierna heeft op 8 februari 2011 nog een comparitie plaatsgevonden.
1.18Bij het bestreden tussenvonnis van 27 juli 2011 heeft de rechtbank overwogen dat op grond van de getuigenverklaringen aannemelijk is dat[A] in elk gedurende enige tijd de
wensheeft gehad om een schenking te doen aan [appellante], maar dat niet is bewezen dat[A] heeft toegezegd dat hij een bedrag van € 101.150,- of van € 90.000,- zou schenken. (r.o. 3.9. van het tussenvonnis) en evenmin dat[A] de opbrengst van de verkoop van het huis aan de Van Lansbergenstraat heeft bedoeld te schenken. Aldus kwam de rechtbank ook niet toe aan het tweede deel van de bewijsopdracht, te weten dat geen sprake was van misbruik van omstandigheden. In reconventie heeft de rechtbank als onvoldoende weersproken aangenomen dat door toedoen van [appellante] het in de vordering sub 1) bedoelde bedrag van € 140.239,75 aan het vermogen van[A] is onttrokken en dat daaraan geen schenking of lening aan [appellante] ten grondslag lag. De rechtbank heeft opnieuw een comparitie gelast en, onder verwijzing naar haar eerdere tussenvonnis, [appellante] opgedragen om gegevens en uitleg te verschaffen omtrent de aan zorg en huishoudelijke uitgaven bestede bedragen en daarover opgave te doen. De erven[A] is opgedragen om informatie te verschaffen over de bedragen die het Zorgkantoor in de bewuste periode heeft uitgekeerd als PGB en over het standpunt van het Zorgkantoor over de (tekortschietende) verantwoording van die gelden en de eventuele terugbetaling daarvan.
1.19[appellante] heeft hierna geen nadere stukken overgelegd, de erven[A] wel. Op 15 november 2011 heeft nog een comparitie plaatsgevonden. Vervolgens heeft de rechtbank op 28 december 2011 het thans bestreden eindvonnis gewezen. Bij dit vonnis heeft de rechtbank de conventionele vordering van [appellante] in alle onderdelen afgewezen en [appellante] in conventie in de proceskosten veroordeeld. In reconventie heeft de rechtbank overwogen dat de stellingen van [appellante] onvoldoende basis bieden om aan te nemen dat de door haar bedoelde opnamen zijn aangewend voor zorg of andere uitgaven ten behoeve van[A] en dat [appellante] dus in beginsel het bedrag € 140.239,75 dat door haar (of door haar toedoen) is onttrokken aan het vermogen van[A], dient terug te betalen. Van dat bedrag heeft de rechtbank afgetrokken het bedrag van € 8.500,- (onderdeel (vii) van vordering 1 als hierboven vermeld in r.o. 1.15), en wel op de grond dat het verlenen van deze korting viel onder de eerder genoemde volmacht van[A] aan [appellante]. Voor het overige achtte de rechtbank het gevorderde bedrag toewijsbaar met dien verstande dat naar het oordeel van de rechtbank op dat bedrag in mindering dienden te komen de kosten die [appellante] in redelijkheid heeft gemaakt voor de zorg door haarzelf of door derden die zij daarvoor had ingeschakeld én die via haar betaald zijn of betaald konden worden, alsmede de huishoudelijke uitgaven en andere uitgaven die zij ten behoeve van[A] heeft gemaakt. Naar redelijkheid en billijkheid heeft de rechtbank het in mindering te brengen bedrag begroot op € 30.000,-. De rechtbank heeft de reconventionele vordering sub 1 aldus toegewezen tot een bedrag van (€ 140.239,75 minus € 38.500,- is) € 101.739,75, te vermeerderen met wettelijke rente. Toewijzing van vordering sub 2a) (te weten een gebod tot het afleggen van verantwoording, zie r.o. 1.15) achtte de rechtbank niet meer zinvol. Vordering 2b) heeft de rechtbank toegewezen tot een bedrag van € 77.230,85 of zoveel minder als de erven[A] uiteindelijk definitief verschuldigd zullen blijken te zijn aan het Zorgkantoor ter zake van terugbetaling van PGB voor[A] over de 2006/2007. [appellante] is ook in reconventie veroordeeld in de proceskosten.
Schenking? Vordering [appellante] tot betaling van € 101.150,- althans € 90.000,-.
Grieven 1 en 2