1.12.Vrijhof c.s. heeft het gehuurde per 7 november 2000 onder protest ontruimd.
2. Kruidvat vorderde in eerste aanleg in conventie:
1) de vaststelling dat de huurovereenkomst tussen partijen eindigt op 7 november 2010 en de veroordeling van Vrijhof c.s. tot ontruiming per die datum;
2) een verklaring voor recht dat de onder 1.5. bedoelde franchiseovereenkomst uit 2000 eveneens eindigt op 7 november.
3. In reconventie vorderde Vrijhof c.s., voor zover in appel nog van belang:
1) een verklaring voor recht dat Kruidvat bij de beëindiging van de hoofdhuur en de bepaling van het tijdstip van ontruiming onvoldoende voor de belangen van Vrijhof heeft gewaakt en dat Kruidvat verplicht is de ten gevolge van de beëindiging van de hoofdhuur per 7 november 2010 door Vrijhof c.s. geleden en te lijden schade te vergoeden, met een veroordeling van Kruidvat tot vergoeding van die schade, op te maken bij staat;
2) een verklaring voor recht a) dat Kruidvat door schending van de exclusiviteitsbepaling van 23.2. (zie hierboven onder 1.5.) toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de franchiseovereenkomst en b) dat Kruidvat daarom verplicht is om de boete van artikel 24 van de franchiseovereenkomst te betalen en de door Vrijhof c.s. geleden schade te vergoeden, met c) veroordeling van Vrijhof c.s. tot vergoeding van deze boete- en schadebedragen, op te maken bij staat;
3) de veroordeling van Kruidvat tot betaling van een voorschot van € 350.000,-.
4. De kantonrechter heeft, voor zover thans nog van belang, bij het bestreden vonnis van 10 juni 2010 de conventionele vordering sub 2 van Kruidvat toegewezen en voor recht verklaard dat de onder 1.5. bedoelde franchiseovereenkomst uit 2000 eindigt per 7 november 2010. Voorts heeft de kantonrechter de reconventionele vordering sub 1 van Vrijhof c.s. op grond van artikel 7:306 lid 2 BW toegewezen en Kruidvat veroordeeld tot vergoeding van de door Vrijhof c.s. geleden en te lijden schade, op te maken bij staat, ten gevolge van de beëindiging van de hoofdhuurovereenkomst per 7 november 2010. De overige vorderingen heeft de kantonrechter afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd.
5. In appel heeft Vrijhof c.s. zijn hierboven genoemde vordering sub 2a) gewijzigd, met dien verstande dat hij thans vordert een verklaring voor recht dat Kruidvat toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de franchiseovereenkomst dan wel onrechtmatig heeft gehandeld en dat Kruidvat overigens in strijd met de exclusiviteitsbepaling van artikel 23.2. heeft gehandeld. Vrijhof c.s. betoogt in appel dat de kantonrechter ten onrechte voor recht heeft verklaard dat de franchiseovereenkomst per 7 november 2010 eindigt (grieven 1 tot en met 5, waarbij twee grieven het nummer 5 hebben gekregen; hierna wordt de tweede grief 5 aangeduid als grief 5a). Voorts komt Vrijhof in appel op tegen de afwijzing van zijn vordering tot veroordeling van Kruidvat tot betaling van boetes en schadevergoeding (en een voorschot daarop) wegens handelen in strijd met de franchiseovereenkomst (grieven 6 tot en met 8).
Kruidvat betoogt in haar incidentele appel dat de kantonrechter ten onrechte niet heeft vastgesteld dat de huuroverkomst per 7 november 2010 eindigt (incidentele grieven 1 en 2), respectievelijk dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat zij schadeplichtig is jegens Vrijhof c.s. omdat zij onvoldoende voor de belangen van Vrijhof c.s. heeft gewaakt bij de opzegging van de hoofdhuur per 7 november 2010 (incidentele grief 3).
Bovengenoemde grieven worden hieronder per onderwerp behandeld.
Grieven 11 en 14 van Vrijhof, alsmede grief 4 van Kruidvat betreffen de proceskosten; ook daarop wordt hieronder nog teruggekomen.
Grieven 9, 10, 12 en 13 van Vrijhof c.s hebben geen zelfstandige betekenis en blijven verder onbesproken.
Franchiseovereenkomst beëindigd?Vordering sub 2 van Kruitvat
6. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat de franchiseovereenkomst rechtsgeldig is opgezegd per 7 november 2010. De franchiseovereenkomst voorziet uitdrukkelijk in de mogelijkheid van opzegging en bepaalt dat Kruidvat mag opzeggen als voortzetting in redelijkheid niet van haar kan worden gevergd. Aan dit criterium is voldaan. Kruidvat heeft gesteld dat zij om strategische en bedrijfseconomische redenen heeft besloten te stoppen met de Trekpleisterformule. Een franchisegever heeft als ondernemer het recht om een dergelijke keuze te maken. Onbetwist is dat de samenwerking met alle overige franchisenemers reeds is beëindigd. Van Kruidvat kan niet worden verwacht dat zij de franchiseformule uitsluitend ten behoeve van Vrijhof c.s. voortzet, ook niet als dit op zich weinig moeite zou kosten, hetgeen Vrijhof c.s. stelt en Kruidvat betwist. Kruidvat heeft voorts voldoende rekening gehouden met de belangen van Vrijhof c.s. door een zeer ruime opzegtermijn van circa 4,5 jaar in acht te nemen (opzeggingsbrief van 18 mei 2006 – opzegging per 7 november 2010). Bovendien is onvoldoende (gemotiveerd) weersproken dat Kruidvat overleg heeft gevoerd met de franchisenemers, rechtstreeks en via de franchiseraad, over de beëindiging van de franchiseformule. In dat verband is van belang dat in de opzeggingsbrief van 18 mei 2006 verwezen wordt naar gesprekken met Vrijhof c.s. eerder dat jaar. Dat in de brief geen opzeggingsgronden zijn genoemd maakt, anders dan Vrijhof c.s. kennelijk meent, niet dat de opzegging niet rechtsgeldig is. Wet noch overeenkomst verplichtte Kruidvat een opzeggingsgrond in die brief te vermelden.
7. De conclusie luidt dat de grieven 1 tot en met 5a van Vrijhof c.s. falen. De kantonrechter heeft terecht overwogen dat de franchiseovereenkomst rechtsgeldig is opgezegd per 10 november 2010. In het midden kan blijven of Vrijhof c.s. regelmatig niet aan zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van de franchiseovereenkomst voldeed en of Kruidvat (mede) op die grond mocht opzeggen.
Aansprakelijkheid Kruidvat (schadevergoeding en boetes) wegens toerekenbare tekortkomingen uit hoofde van de franchiseovereenkomst en/of onrechtmatige daad?Vordering sub 2 (en deels 3) van Vrijhof c.s.
8. Vrijhof c.s. verwijt Kruidvat dat zij haar verplichtingen uit hoofde van de franchiseovereenkomst niet goed is nagekomen en in strijd heeft gehandeld met de in acht te nemen zorgvuldigheid, eisen van redelijkheid en billijkheid en de Europese Erecode Franchising, door a) het niet up-to-date houden van de franchiseformule en b) door schending van de exclusiviteitsbepaling van artikel 23.2. (zie hierboven onder 1.5.). Onder overlegging van een schaderapport van MKB Adviseurs (prod. 13 bij MvG) voert Vrijhof c.s. aan dat hij grote schade heeft geleden door de opening van een Kruidvatfiliaal in Puttershoek, door de opening van een Trekpleisterwebshop en door de noodgedwongen sluiting van zijn winkel als gevolg van de opzegging van de onderhuurovereenkomst (daarover hieronder meer) en van de franchiseovereenkomst (zie opsomming schadeoorzaken op p. 12 van voormeld rapport). Daargelaten dat het schaderapport geen melding maakt van schade die het gevolg zou zijn van het “niet up-to-date houden” (verwijt sub a) van de Trekpleisterfranchiseformule, heeft Vrijhof c.s. nagelaten dit verwijt te concretiseren. Hij heeft volstaan met algemene stellingen en heeft niet gepreciseerd wat hij in dat verband meer of anders had verwacht van Kruidvat. Zijn grieven falen daarom in zoverre.
9. Het andere verwijt – de vermeende schending van artikel 23.2. van de franchiseovereenkomst (verwijt sub b) – treft evenmin doel. In artikel 23.2. staat uitdrukkelijk dat er geen “additionele
Trekpleisterfilialen” (cursivering hof) binnen het gearceerde gebied mogen worden gevestigd. Weliswaar moet bij de uitleg van een overeenkomst niet alleen worden gelet op de taalkundige betekenis van de bepalingen, maar Vrijhof c.s. heeft niet (voldoende) onderbouwd waarom hij, ondanks de expliciete vermelding van “Trekpleister filialen”, ervan uitging dat ook een vestiging van Kruidvat onder het verbod zou vallen, laat staan dat hij heeft onderbouwd dat en waarom Kruidvat heeft moeten begrijpen dat Vrijhof c.s. daarvan uit ging. Vrijhof c.s. heeft aangevoerd dat hij is misleid en dat hij de nieuwe franchiseovereenkomst (met een beperktere exclusiviteitsbepaling dan voorheen) niet zou hebben getekend als Kruidvat hem zou hebben verteld van de aanstaande fusie tussen Kruidvat Retail B.V. en Trekpleister B.V. in november 2000 (zie hierboven onder 1.4.). Het hof acht deze (door Kruidvat gemotiveerd betwiste) stelling niet aannemelijk. Zoals Kruidvat immers terecht heeft tegengeworpen behoorden de Kruidvatformule en de Trekpleisterformule al vanaf de overname in december 1997 (zie hierboven onder 1.3.) tot hetzelfde concern en er is geen enkele reden te veronderstellen dat Vrijhof c.s. dit niet wist (Vrijhof c.s. heeft dit ook niet gesteld). Gelet daarop en gelet op de duidelijke bewoordingen van artikel 23.2. had Vrijhof c.s. een ruimer verbod kunnen en moeten bedingen als hij wilde bereiken dat er ook geen Kruidvatwinkel geopend zou mogen worden in het betrokken gebied. Dat hij niets heeft gedaan en zonder meer heeft getekend komt voor zijn risico. Hieraan doet niet af dat Vrijhof c.s. in vergelijking met het “grote” Kruidvat een kleine marktspeler is en dat hij, anders dan Kruidvat, niet over een eigen juridische afdeling beschikt. De bewoordingen van artikel 23.2. zijn ook voor een leek duidelijk. Dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat Kruidvat zich zou beroepen op de woorden “Trekpleister filialen” in artikel 23.2. (stelling Vrijhof c.s. bij MvG sub 48) vermag het hof niet in te zien. Vrijhof c.s. heeft dit ook niet onderbouwd.
In het licht van het voorgaande kan de opening van een Kruidvatfiliaal in Puttershoek evenmin worden gekarakteriseerd als een toerekenbare tekortkoming of onrechtmatig handelen wegens strijd met de te verwachten zorgvuldigheid en/of met de eisen van redelijkheid en billijkheid en/of met de Europese Erecode Franchising.
10. Ook door de opening van een Trekpleisterinternetwinkel heeft Kruidvat de exclusiviteitsbepaling van artikel 23.2. niet geschonden. Het artikel verwijst expliciet naar een plattegrond waarop het gebied waarbinnen geen “Trekpleister filialen” geopend mogen worden is gearceerd. Reeds daaruit volgt dat een webshop niet onder het verbod valt. Er is voorts ook in dit opzicht geen grond om aan te nemen dat de opening van een internetwinkel weliswaar geen schending van het contract oplevert, maar dat het niettemin moet worden beschouwd als onzorgvuldig/onrechtmatig of in strijd met de redelijkheid en billijkheid en/of met de Europese Erecode Franchising. Vrijhof c.s. onderbouwt dit ook niet, althans niet voldoende. Kruidvat heeft aangevoerd dat het voor de continuïteit van een winkelketen als Trekpleister essentieel is om mee te gaan met de ontwikkelingen in de markt, waaronder de opmars van internet. Het hof kan dat billijken. Daarbij komt dat niet overtuigend is de stelling van Vrijhof c.s. dat de opening van de Trekpleisterwebshop hem alleen maar schade heeft toegebracht en dat alle klanten die via internet bij Trekpleister kopen, potentiële klanten van hem waren (stelling MvG sub 51). Zoals Kruidvat tijdens het pleidooi heeft aangevoerd is het evenzeer mogelijk, zo niet waarschijnlijker, dat een klant die op internet een drogisterijartikel zoekt en bemerkt dat Trekpleister geen webshop heeft, het artikel vervolgens op een website van een andere drogisterijketen koopt en niet alsnog naar het dichtstbijzijnde Trekpleister-filiaal gaat.
11. De conclusie luidt dat ook grieven 6 en 7 van Vrijhof c.s. falen. De (gewijzigde) vordering sub 2 van Vrijhof c.s. kan dus niet worden toegewezen. Dit betekent dat in zoverre evenmin plaats is voor een voorschot (vordering sub 3 van Vrijhof c.s.). Grief 8 van Vrijhof faalt ook.
Onderhuurovereenkomst rechtsgeldig opgezegd? Vordering sub 1 van Kruidvat
12. Partijen twisten onder meer over de vraag of sprake is van één gemengde overeenkomst en of een beroep van Vrijhof c.s. op huurbescherming al dan niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit kan verder echter in het midden blijven, nu, ook als wordt aangenomen dat sprake is van twee afzonderlijke overeenkomsten (onderhuur en franchise) en Vrijhof c.s. huurbescherming toekomt, de door Vrijhof c.s. gewenste uitkomst niet wordt bereikt. De belangenafweging van artikel 7:296 lid 3 BW valt naar het oordeel van het hof namelijk in het voordeel van Kruidvat uit. Het hof overweegt daartoe als volgt.