In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vennootschap Lameire Funderingstechnieken N.V. tegen de vennootschap PVE Cranes & Services N.V. over een huurovereenkomst voor een multifunctionele kraan. De huurovereenkomst werd op 9 oktober 2009 gesloten, waarbij PVE de kraan aan Lameire verhuurde voor een periode van vier weken. Lameire heeft de kraan gebruikt voor funderingswerkzaamheden in België, maar heeft later gegriefd dat de kraan niet voldeed aan de verwachtingen en dat er gebreken waren. PVE heeft de overeenkomst opgezegd op 3 februari 2010, waarna Lameire in hoger beroep ging tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 mei 2011, waarin de vorderingen van Lameire in reconventie werden afgewezen en de vorderingen van PVE in conventie gedeeltelijk werden toegewezen.
Het hof heeft de grieven van Lameire beoordeeld, waaronder de stelling dat PVE geen beroep kan doen op bepaalde bepalingen van de huurovereenkomst op grond van redelijkheid en billijkheid. Het hof oordeelde dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat de huurovereenkomst de rechtsverhouding tussen partijen bepaalt en dat Lameire niet voldoende had onderbouwd dat de bepalingen onaanvaardbaar waren. Het hof concludeerde dat de gebreken die Lameire aanvoerde niet als zodanig konden worden aangemerkt en dat PVE niet tekortgeschoten was in haar verplichtingen.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en Lameire veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van de contractuele afspraken en de verantwoordelijkheden van partijen in een huurovereenkomst, evenals de toepassing van de redelijkheid en billijkheid in contractuele relaties.