ECLI:NL:GHDHA:2013:316

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
200.093.907-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering betaling meerwerk door aannemer tegen appartementseigenaar

In deze zaak gaat het om een vordering tot betaling van meerwerk door een aannemer, [geïntimeerde 1], tegen een appartementseigenaar, [appellante 1]. De zaak is ontstaan na een brand in het pand van de Vereniging van Eigenaren (VvE) op 7 augustus 2008, waarvoor [geïntimeerde 1] door de VvE werd ingeschakeld om herstelwerkzaamheden uit te voeren. De VvE had een totaalbedrag van € 376.246,73 aan [geïntimeerde 1] betaald, maar na een geschil over de uitvoering van de werkzaamheden heeft de VvE de overeenkomst met [geïntimeerde 1] beëindigd. [geïntimeerde 1] vorderde vervolgens een bedrag van € 66.569,36 van [appellante 1] voor meerwerk dat volgens hem was uitgevoerd.

Het hof heeft de feiten en stellingen van beide partijen beoordeeld. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde 1] niet voldoende bewijs had geleverd dat er een opdracht was gegeven voor het meerwerk. De bewijslast lag bij [geïntimeerde 1], en het hof concludeerde dat de stellingen van [appellante 1] dat zij geen opdracht had gegeven voor het meerwerk, niet weerlegd waren. Het hof volgde [geïntimeerde 1] niet in zijn stelling dat hij recht had op betaling voor het meerwerk, omdat er geen duidelijke afspraken waren gemaakt over de uitvoering en betaling van deze werkzaamheden.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover het [appellante 1] had veroordeeld tot betaling van € 66.569,36. In plaats daarvan werd [appellante 1] veroordeeld tot betaling van € 8.436,= aan [geïntimeerde 1], vermeerderd met BTW en wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel Recht
Zaaknummer: 200.093.907/01
Zaak-rolnummer rechtbank: 349163 / HA ZA 09-3390

Arrest d.d. 12 februari 2013

in de zaak van

[appellante 1],

wonende te 's-Gravenhage,
appellante,
hierna te noemen: [appellante 1],
advocaat: mr. A.C.E.G. Cordesius te Den Haag,
tegen

[geïntimeerde 1],

wonende te Voorschoten,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde 1],
advocaat: aanvankelijk mr. H.N.T. Hoogwout te Den Haag, thans geen.

Het geding

Bij exploot van 29 juli 2011 is [appellante 1] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 11 mei 2011 dat de rechtbank 's-Gravenhage heeft gewezen tussen partijen alsmede tussen [geïntimeerde 1] als eiser in conventie, verweerder in reconventie enerzijds en de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging van Eigenaren VvE "Flatgebouw Benoordenhoutseweg 62/73" (hierna: de VvE) en enkele leden van de VvE waaronder J.P. [X] en Karssenals gedaagden in conventie, eisers in reconventie. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellante 1] tegen het vonnis van 11 mei 2011 grieven aangevoerd. Nadat de procesvertegenwoordiger van [geïntimeerde 1] zich had onttrokken is [geïntimeerde 1] ten aanzien van de memorie van antwoord akte niet dienen verleend. Vervolgens heeft [appellante 1] stukken overgelegd voor arrest.

De beoordeling van het hoger beroep

1.
In deze zaak kan van de volgende feiten worden uitgegaan.
a. De VvE is eigenaar van een pand gelegen aan de[adres]
(hierna: het pand). Dit pand bevat een aantal appartementen. [appellante 1] is zakelijk gerechtigde tot het appartement nr. 66 en als zodanig lid van de VvE.
b. Op 7 augustus 2008 is als gevolg van blikseminslag brand in het pand uitgebroken en daardoor schade ontstaan in onder meer het appartement nr. 66.
c. [geïntimeerde 1], die een bouwbedrijf exploiteert, heeft op verzoek van de VvE op 13 december 2008 een offerte uitgebracht voor het verrichten van sloop- en herstelwerkzaamheden in het pand.
d. De VvE heeft [geïntimeerde 1] op 17 december 2008 opdracht verstrekt tot het verrichten van werkzaamheden voor een totaalbedrag van € 376.246,73 inclusief BTW.
e. De VvE heeft aan [geïntimeerde 1] een bedrag van € 263.477,69 inclusief BTW betaald.
f. [geïntimeerde 1] heeft bij brief van 17 april 2009 aan [X] (hierna: [X]) meegedeeld dat hij de werkzaamheden had opgeschort.
g. De VvE heeft [geïntimeerde 1] bij brief van 20 april 2009 in gebreke gesteld en gesommeerd de werkzaamheden binnen vijf werkdagen te hervatten.
h. Op 22 april 2009 heeft [geïntimeerde 1] aangeboden "zo snel mogelijk" weer met de werkzaamheden aan te vangen.
i. Bij brief van 26 april 2009 heeft de VvE de overeenkomst met [geïntimeerde 1] met onmiddellijke ingang beëindigd. Vanaf 26 april 2009 werd aan [geïntimeerde 1] de toegang tot het pand ontzegd. Tevens heeft de VvE bij deze brief aan [geïntimeerde 1] meegedeeld dat de VvE ter voorkoming van verdere schade aan "een nieuwe organisatie" opdracht zou verstrekken de werkzaamheden af te maken.
2.
In dit geding gaat het enerzijds om de vraag of [geïntimeerde 1] recht heeft op betaling door [appellante 1] van een bedrag van € 66.569,36 dan wel van enig bedrag wegens door [geïntimeerde 1] verricht meerwerk in het appartement van [appellante 1] en anderzijds om de vraag of [geïntimeerde 1] aansprakelijk is voor door [appellante 1] gestelde schade.
3.
Het hof bespreekt allereerst de stellingen van partijen die betrekking hebben op de vraag of [appellante 1] enig bedrag aan [geïntimeerde 1] verschuldigd is wegens meerwerk dat volgens [geïntimeerde 1] in het appartement van [appellante 1] is verricht.
4.
[geïntimeerde 1] stelt zich op het standpunt dat aan hem opdracht is gegeven tot het verrichten van werkzaamheden in het appartement van [appellante 1] die niet begrepen kunnen worden onder de werkzaamheden genoemd in een brief van 17 december 2008, waarin [geïntimeerde 1] heeft bevestigd een aantal werkzaamheden en levering van materialen kosteloos in het appartement nr. 66 te zullen uitvoeren en evenmin onder de door [geïntimeerde 1] geoffreerde en door de VvE aan hem opgedragen werkzaamheden. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen op 26 augustus 2010 heeft [geïntimeerde 1] verklaard dat de opdracht tot meerwerk is gegeven door [X] op de volgende wijze. [geïntimeerde 1] kwam op het werk en zag dat er werk was of werd uitgevoerd dat niet in de opdracht was begrepen, maar ten aanzien waarvan het personeel liet weten dat [X] had gezegd dat het moest gebeuren. [X] bevestigde dit later mondeling aan [geïntimeerde 1]. .
5.
De bewijslast inzake de stelling dat door of namens [appellante 1] opdracht is gegeven tot het verrichten van in meerwerk voor haar rekening uit te voeren werkzaamheden, rust op [geïntimeerde 1]. Het hof stelt op dit punt voorts voorop dat de omstandigheid dat in de brief van 17 december 2008 voor geen der kosteloos te verrichten werkzaamheden enig bedrag of zelfs maar een indicatie van de prijs en evenmin enige aanduiding van de te leveren kwaliteit is vermeld, voor risico komt van [geïntimeerde 1] als diegene die de brief heeft opgesteld. De waarde van de totaal kosteloos te verrichten werkzaamheden heeft [geïntimeerde 1] weliswaar geschat op een bedrag van € 9.500,= inclusief BTW, maar uit niets blijkt dat partijen over een dergelijk bedrag dan wel over enig bedrag hebben gesproken voordat tussen de VvE en [geïntimeerde 1] op of omstreeks 17 april 2009 een verschil van mening ontstond. Het hof volgt [geïntimeerde 1] niet in het standpunt dat de omstandigheid dat geen maximum bedrag in de brief van 17 december 2008 is genoemd, erop duidt dat voor een relatief gering bedrag aan gratis werk is aangeboden, nu bijkomende feiten en omstandigheden die dit standpunt kunnen onderbouwen, zijn gesteld noch gebleken en evenmin is komen vast te staan dat [appellante 1] dit zo heeft begrepen of heeft kunnen begrijpen.
6.
Tegenover de betwisting door [appellante 1] opdracht tot het verrichten van meerwerk te hebben gegeven staat de stelling van [geïntimeerde 1] dat de VvE en/of [appellante 1] ter zake van ander werk dan het gratis of opgedragen werk aan [geïntimeerde 1] tekeningen en kostenopstellingen hebben/heeft verstrekt op grond waarvan [geïntimeerde 1] voor een bedrag van € 66.569,36 aan meerwerk heeft uitgevoerd. [geïntimeerde 1] tekent daarbij aan dat [X] zich heeft gepresenteerd als de administrateur van de VvE en niet alleen voor wat betreft het werk als geheel, maar ook voor de privé appartementen een coördinerende rol heeft vervuld en als woordvoerder is opgetreden.
7.
Het door [geïntimeerde 1] overgelegde overzicht van door hem gesteld meerwerk dat in het appartement van [appellante 1] zou zijn verricht, is gedateerd 19 augustus 2009 en derhalve opgesteld nadat de VvE de opdracht had beëindigd en [geïntimeerde 1] de toegang tot het pand had ontzegd. Uit dit overzicht blijkt niet wie opdracht zou hebben gegeven tot het verrichten van werkzaamheden. Dit blijkt evenmin uit de door [geïntimeerde 1] overgelegde aantekeningen, tekeningen en berekeningen. [geïntimeerde 1] stelt op dit punt ook geen concrete feiten. [geïntimeerde 1] stelt alleen dat de tekeningen en kostenopstellingen door "de VvE/[appellante 1]" aan [geïntimeerde 1] zijn verstrekt.
8.
[geïntimeerde 1] verwijst voor zijn stelling dat hij opdracht heeft gekregen tot uitvoering van het betrokken meerwerk – zonder vermelding van diegene die opdracht zou hebben gegeven – voorts naar een door hem overgelegde lijst van werkzaamheden waarin steeds het woord "extra" staat vermeld bij één of meer onderdelen per kamer. Dit is niet voldoende. Uit de enkele aanduiding "extra" volgt niet dat [appellante 1] dan wel de VvE namens [appellante 1] opdracht tot het verrichten van werkzaamheden heeft gegeven die voor rekening van [appellante 1] moeten komen. Dit geldt te meer, waar [geïntimeerde 1] ook volgens zijn stellingen behalve de kosteloos te verrichten werkzaamheden in het appartement van [appellante 1] ook werkzaamheden heeft verricht ter uitvoering van de met de VvE overeengekomen overeenkomst van aanneming.
9.
Uit het vorenstaande volgt dat het recht van [geïntimeerde 1] op een bedrag wegens in opdracht van [appellante 1] verricht meerwerk alleen is komen vast te staan voor zover [appellante 1] erkent dat zij opdracht heeft verstrekt en het werk daadwerkelijk is uitgevoerd dan wel niet is uitgevoerd door een omstandigheid die voor rekening van [appellante 1] moet komen.
10.
[appellante 1] betwist niet dat aan de hand van een "praatstuk/wensenlijst" met [geïntimeerde 1] is besproken dat [appellante 1] de daarin vermelde werkzaamheden wilde uitvoeren. [appellante 1] wenste echter, zo stelt zij, dat deze werkzaamheden zouden komen in de plaats van werkzaamheden die in de offerte van [geïntimeerde 1] waren begrepen, zodanig dat tegenover meerwerk het daarmee te verrekenen minderwerk zou staan. Nu [geïntimeerde 1] echter volgens [appellante 1] heeft aangegeven niet bereid te zijn de geoffreerde werkzaamheden op verzoek van [appellante 1] te vervangen door de door haar gewenste werkzaamheden en het tegendeel niet volgt uit de stellingen van [geïntimeerde 1], gaat het hof ervan uit dat daarover geen overeenstemming is bereikt, zodat het gaat om de vraag of de werkzaamheden waarvan [appellante 1] erkent dat deze door [geïntimeerde 1] zijn verricht, al dan niet vallen onder de kosteloos door [geïntimeerde 1] te verrichten dan wel de geoffreerde werkzaamheden.
11.
Op dit punt stelt [appellante 1] dat de door [geïntimeerde 1] aangeboden kosteloos te verrichten werkzaamheden "zoldervloer boven de slaapkamer +.- 22 cm verlagen en aanbrengen vloerdelen" vanzelfsprekend meebrachten dat de zoldervloer ook boven de naastliggende keuken werd verlaagd. Dit is echter onvoldoende om te kunnen concluderen dat [geïntimeerde 1] deze werkzaamheden dan ook kosteloos voor [appellante 1] zou moeten verrichten. Het hof volgt [appellante 1] derhalve niet in haar stelling dat zij erop mocht vertrouwen dat [geïntimeerde 1] weliswaar de werkzaamheden wat summier had omschreven in de brief van
17 december 2008, maar dat hij er in feite akkoord mee ging deze werkzaamheden gratis uit te voeren. [appellante 1] had daar niet zonder meer vanuit mogen gaan. Feiten en omstandigheden die haar vertrouwen op dit punt kunnen ondersteunen, ontbreken.
12.
Nu [appellante 1] het in dit verband door [geïntimeerde 1] in de brief van 19 augustus 2009 genoemde bedrag van € 8.436,= onvoldoende inhoudelijk heeft betwist, gaat het hof van dat bedrag uit, te vermeerderen met de BTW. Het hof passeert op dit punt het bewijsaanbod van [appellante 1], nu zij erkent dat de vloer van de keuken en de daarnaast liggende slaapkamer is verdiept, zodat het door haar aangeboden bewijs, indien al geleverd, niet tot een ander oordeel kan leiden. Het hof houdt met de door [geïntimeerde 1] gestelde opslag wegens algemene kosten, winst en risico als niet voldoende onderbouwd geen rekening.
13.
[appellante 1] stelt verder dat volgens de brief van 17 december 2008 wordt gesproken over "Plaatsen extra dakkapel" als behorende tot de kosteloos te verrichten werkzaamheden en dat, voor zover er sprake is van meer kosten dan waarvan [geïntimeerde 1] was uitgegaan, dit voor rekening van [geïntimeerde 1] moet blijven, daar hij noch een kostenopgaaf heeft verstrekt, noch een prijs heeft genoemd. Nu het tegendeel niet is gesteld of gebleken en het hier niet gaat om uitbreiding van het werk zoals omschreven in de lijst van kosteloos te verrichten werkzaamheden, volgt het hof [appellante 1] op dit punt.
14.
Ten aanzien van de vraag of [appellante 1] aan [geïntimeerde 1] enig bedrag is verschuldigd ter zake van het lichtplan, betwist [appellante 1] dat zij opdracht heeft gegeven voor meer of andere werkzaamheden dan de door [geïntimeerde 1] geoffreerde werkzaamheden. Het hof volgt [geïntimeerde 1] niet in zijn stelling dat hij aanspraak kan maken op een bedrag van € 4.787,= wegens door Elektronisch Installatie Bureau Ravensbergen BV verrichte werkzaamheden, nu in een niet ondertekende verklaring alleen wordt gesproken over "de bewoners" en daaruit niet blijkt dat het hier gaat om een door [appellante 1] verstrekte opdracht tot het verrichten van werkzaamheden anders dan de werkzaamheden die, naar [appellante 1] onbetwist stelt, behoorden tot de hiervoor in punt 1 onder d vermelde opdracht. Op dit punt komt het hof derhalve niet toe aan het bewijsaanbod van [appellante 1].
15.
De stellingen van [appellante 1] die betrekking hebben op door [geïntimeerde 1] geoffreerde, maar niet naar behoren verrichte werkzaamheden, laat het hof onbesproken. Dit betreft de rechtsverhouding tussen de VvE als opdrachtgever en [geïntimeerde 1] als opdrachtnemer. Daaraan doet niet af de stelling van [appellante 1] dat zij op basis van haar aandeel in de VvE meer moet betalen dan terecht zou zijn doordat de VvE te veel heeft betaald aan [geïntimeerde 1]. Waar namens de VvE is verklaard dat de uitkering van de verzekeraars nog enige ruimte bood voor extra werk, had van [appellante 1] verwacht mogen worden dat zij haar impliciete stelling dat de brandschade in het pand niet volledig door de verzekering werd of wordt vergoed, met concrete feiten had onderbouwd.
16.
[appellante 1] stelt voorts dat [geïntimeerde 1] het werk op een aantal punten niet heeft afgewerkt zoals van een aannemer verwacht mocht worden, het werk niet goed heeft achtergelaten dan wel het overeengekomen werk, waaronder begrepen het gratis te verrichten werk, niet heeft afgemaakt. Het hof gaat hieraan voorbij. Deze stellingen kunnen niet leiden tot verrekening van een vordering van [appellante 1] met de hiervoor vastgestelde vordering van [geïntimeerde 1] op [appellante 1] van € 8.436,= vermeerderd met BTW in conventie dan wel tot toewijzing van de vordering van [appellante 1] in reconventie. Tussen partijen staat immers vast dat de VvE bij brief van 26 april 2009 de overeenkomst met [geïntimeerde 1] met onmiddellijke ingang heeft beëindigd en [geïntimeerde 1] de toegang tot het pand heeft ontzegd, hoewel [geïntimeerde 1] bij brief van 22 april 2009 had aangeboden zijn werkzaamheden "zo snel mogelijk" te hervatten. De door [appellante 1] gestelde omstandigheid dat zij een derde partij heeft ingeschakeld om het werk af te maken, kan zij niet aan [geïntimeerde 1] tegenwerpen, terwijl minderwerk dat [geïntimeerde 1] niet heeft kunnen verrichten doordat hem per 26 april 2009 de toegang tot het pand werd ontzegd, niet kan leiden tot een verrekenpost. Weliswaar heeft niet [appellante 1], maar de VvE aan [geïntimeerde 1] de toegang tot het pand ontzegd, maar indien [appellante 1] daardoor schade heeft geleden, komt dit in de rechtsverhouding tussen [appellante 1] en [geïntimeerde 1] niet voor rekening van [geïntimeerde 1].
17.
Het vorenstaande brengt mee dat de door [appellante 1] gevorderde vergoeding wegens incassokosten alsmede de vordering tot betaling van wettelijke rente niet toewijsbaar zijn.
18.
Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod, voor zover dat niet hiervoor aan de orde is geweest, nu de door [appellante 1] te bewijzen aangeboden stellingen niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
19.
De grieven I tot en met III alsmede grief VI slagen en de grieven IV, V en VII falen. Voor zover [geïntimeerde 1] zijn vordering subsidiair heeft gegrond op ongerechtvaardigde verrijking, wordt daaraan als onvoldoende onderbouwd voorbijgegaan. Het bestreden vonnis van 11 mei 2011 zal worden vernietigd voor zover het betreft de bij dit vonnis uitgesproken veroordeling van [appellante 1] tot betaling aan [geïntimeerde 1] van een bedrag van € 66.569,36, vermeerderd met wettelijke rente. [appellante 1] zal worden veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde 1] van een bedrag van € 8.436,=, vermeerderd met BTW en de onweersproken gebleven wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 september 2009.
20.
De proceskosten tussen partijen zowel in eerste aanleg als in hoger beroep worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 mei 2011 voor zover [appellante 1] bij dit vonnis is veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde 1] van een bedrag van € 66.569,36, vermeerderd met wettelijke rente,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellante 1] tot betaling aan [geïntimeerde 1] van een bedrag van € 8.436,=, vermeerderd met BTW en met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 september 2009 vanaf de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat de kosten in eerste aanleg en in hoger beroep tussen [appellante 1] en [geïntimeerde 1] worden gecompenseerd in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, E.M. Hofkes en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 februari 2013 in aanwezigheid van de griffier.