ECLI:NL:GHDHA:2013:3133

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2013
Publicatiedatum
13 augustus 2013
Zaaknummer
200.100.4909-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wanprestatie en onrechtmatige daad in een overeenkomst van opdracht tussen twee ondernemingen in de kraanverhuur

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, ging het om een hoger beroep in een civiele procedure tussen twee ondernemingen die actief zijn in de kraanverhuur. De appellant, gevestigd te Vierpolders, had een overeenkomst van opdracht met de geïntimeerde, gevestigd te Amsterdam, waarbij de geïntimeerde werkzaamheden verrichtte voor de appellant. De appellant had de betalingen voor de facturen van de geïntimeerde stopgezet in augustus 2008, wat leidde tot een geschil over de openstaande facturen en de kwaliteit van de geleverde diensten. De rechtbank had eerder de vorderingen van de geïntimeerde toegewezen, maar de appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Het hof beoordeelde de grieven van beide partijen en concludeerde dat de appellant niet tijdig had geklaagd over de tekortkomingen van de geïntimeerde, waardoor zij haar vorderingen niet kon handhaven. Het hof oordeelde dat de geïntimeerde niet aansprakelijk was voor de gestelde schade en dat de appellant de vorderingen van de geïntimeerde moest voldoen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de afwijzing van een deel van de vorderingen van de geïntimeerde, en veroordeelde de appellant tot betaling van een bedrag van € 118.647,17, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten van het principaal appel werden aan de zijde van de geïntimeerde toegewezen, terwijl de kosten in het incidenteel appel werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel recht
Zaaknummer : 200.100.490/01
Zaaknummer rechtbank : 330328/ HA ZA 09-1303
Arrest d.d. 27 augustus 2013
inzake
[appellant],
gevestigd te Vierpolders (gemeente Brielle),
appellante in het principaal appel,
verweerster in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. G.M. van Voorst sr. te Amstelveen,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. A.L.T. van Vught te Bilthoven.
Het verdere verloop van het geding
Voor het verloop van het geding tot aan het arrest van 19 juni 2012 verwijst het hof naar zijn arrest van die datum. In dat arrest is de vordering van [appellant] op grond van artikel 351 Rv afgewezen. Vervolgens heeft [geïntimeerde] bij memorie van antwoord (met producties) de grieven van [appellant] bestreden en van haar kant onder aanvoering van tien grieven incidenteel appel ingesteld. Hierna heeft [appellant] een memorie van antwoord in het incidenteel appel genomen. Partijen hebben de zaak op 24 juni 2013 mondeling bepleit aan de hand van pleitnotities. Van de pleitzitting is proces-verbaal opgemaakt. Voor het toen besprokene en de ter zitting overgelegde stukken wordt verwezen naar dit proces-verbaal. Hierop is arrest bepaald.
Beoordeling van het hoger beroep

In het principaal en incidenteel appel

De feiten

1.
De door de rechtbank in rechtsoverweging 2.1 tot met 2.5 van het bestreden vonnis vastgestelde feiten staan niet ter discussie, zodat ook het hof daarvan uitgaat. Kort en zakelijk weergegeven, zijn de volgende feiten in hoger beroep van belang.
1.1. [geïntimeerde] en [appellant] zijn beide werkzaam op het gebied van het wereldwijd (ver-)huren en (ver-)kopen van kranen.
1.2. [geïntimeerde], in de persoon van de heer [A], - het hof zal in beide gevallen over [geïntimeerde] spreken (vrouwelijk enkelvoud), tenzij er aanleiding is om een van hen apart te benoemen - heeft werkzaamheden verricht ten behoeve van [appellant] en heeft voor deze werkzaamheden facturen gestuurd aan [appellant]. Deze facturen zijn door [appellant] aanvankelijk telkens voldaan. Op enig moment in 2008 heeft [appellant] haar betalingen gestaakt. De facturen met factuurdata vanaf 4 augustus 2008 zijn door [appellant] onbetaald gelaten.
1.3. [appellant] had als Spaanse agent Anlober S.A ([B]) (conclusie van eis in reconventie, onder 24). Op 20 november 2006 is tussen [appellant] en de Spaanse onderneming Alfa Gruas S.A. (hierna: Alfa Gruas) een overeenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de verkoop van een rupskraan, merk Manitowoc 18000, (hierna: Manitowoc 18000) door Alfa Gruas aan [appellant]. [appellant] was met Alfa Gruas overeengekomen dat Alfa Gruas de Manitowoc 18000 tussen 15 en 31 januari 2007 zou leveren FAS (Free alongside Board) haven Valencia, Spanje. In het betreffende koopcontract tussen Alfa Gruas en [appellant] is onder meer de volgende bepaling opgenomen (memorie van grieven in principaal appel, 23):
(…) ‘de in dit contract bedoelde machine is onderwerp van een huurcontract met de firma Potain Iberia s.l. Op het moment van aflevering van de machine moet blijken van de annulering van het huurcontract. De niet acceptatie zijdens Potain Iberia van het annuleren van het huurcontract maakt dit onderhavige contract nietig zonder dat een van partijen daarvan een verwijt kan worden gemaakt.(…)(hierna: de ontbindende voorwaarde).
1.4 [appellant] heeft deze kraan vervolgens op 6 december 2006 (in het bestreden vonnis in rechtsoverweging 2.3 staat per abuis ‘2007’) verkocht aan de Koreaanse onderneming Yuek Chun Construction Equipment (hierna: Yuek Chun), af te leveren in Valencia eind januari 2007. Yuek Chun had de firma SJS Logistics Ltd (hierna: SJS) als expediteur ingeschakeld.
1.5 Uiteindelijk heeft Alfa Gruas de Manitowoc 18000 pas op 5 februari 2007 vrij gegeven, waardoor deze aanzienlijk later dan de overeengekomen 31 januari 2007 in Valencia is aangekomen.
1.6 [appellant] heeft op 12 maart 2007 een regeling getroffen met SJS, waarbij [appellant] de ligschade heeft vergoed aan SJS. [appellant] kon haar ‘letter of credit’ niet innen zolang deze schade niet was betaald. Alfa Gruas is niet juridisch aangesproken door [appellant]. Er is wel een concept-dagvaarding opgesteld tegen Alfa Gruas, maar uiteindelijk is er niet geprocedeerd. Volgens [appellant] heeft de door haar ingeschakelde Spaanse advocaat aangegeven dat een procedure naar Spaans recht kansloos was.
1.7 [appellant] heeft blijkens een brief gedateerd 1 juni 2008 een overeenkomst gesloten met een onderneming genaamd Al Suwaidi (hierna: Al Suwaidi). Deze overeenkomst had betrekking op de verhuur door [appellant] aan Al Suwaidi van vijf kranen, geproduceerd door de Chinese firma Sany Heavy Industry Co. Ltd (hierna Sany), twee kranen van het type SCC1000 (hierna ook: de kleine kranen) en drie kranen van het type SCC3200 (hierna: de grote kranen). Als ingangsdatum van de verhuurperiode van iedere kraan waren partijen overeengekomen de datum van aankomst van de betreffende kraan te Dammam, Saoedi-Arabië. Deze kranen moesten worden vervoerd van Shanghai naar Dammam. Sany zou de door haar geproduceerde kranen telkens pas vrijgeven nadat de betreffende kraan volledig door [appellant] was betaald. [geïntimeerde] heeft in opdracht van Al Suwaidi de verscheping van de kranen verzorgd. De kranen zijn later dan gepland in Damman aangekomen.
1.8 Bij brief van 6 maart 2009 heeft de advocaat van [geïntimeerde] aan [appellant] een overzicht toegestuurd van de op dat moment opstaande facturen en [appellant] gesommeerd tot betaling.
1.9 Bij brief van 23 maart 2009 heeft de advocaat van [appellant] onder meer aan de advocaat van [geïntimeerde] geschreven:
“(…) Wel kan ik reeds nu opmerken dat de verhoudingen tussen partijen sinds langere tijd zodanig onder druk zijn komen te staan (op de oorzaken kom ik binnenkort terug) dat van een voortduren van de beheersrelatie die de heer [geïntimeerde] aan [appellant] tot dusver in rekening brengt geen sprake kan zijn. Er is derhalve geen plaats voor het maandelijks in rekening brengen van bedragen te dier zake. Ik noem in het kort reeds het ontbreken van follow-up en gebrek aan “onderhoud” van de huurcontracten. Daarnaast speelt de concurrerende activiteiten die de heer [geïntimeerde] de laatste tijd is aangegaan.De desbetreffende facturen zijn sowieso niet meer geboekt sinds augustus 2008 in verband met de opschorting door [appellant] in verband met een ernstige tekortkoming door de heer [geïntimeerde] inzake de uitvoering van een groot huurcontract met Alsuwaidi in Saoedi-Arabië.Voor de facturen inzake het Braziliaanse Estaleiro is naar mijn voorlopig oordeel ook uit anderen hoofde geen grond. Hij heeft de zaak geïntroduceerd tesamen met een Braziliaanse makelaar, Octavio en moet de met laatstgenoemde overeengekomen vergoeding derhalve met deze delen.Ik hoop u binnenkort nader te berichten. De opschorting blijft gehandhaafd totdat een oplossing wordt bereikt voor de totaliteit van problemen. Indien u de zaak aan de rechter wilt voorleggen zal ik in reconventie in ieder geval een vordering tot schadevergoeding indienen.(…)”1.10 Sindsdien heeft [geïntimeerde] geen (nieuwe) activiteiten meer verricht voor [appellant].
Het geschil
2.
Kort en zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, gaat het geschil tussen partijen om het volgende. [appellant] is een onderneming die zich wereldwijd bezighoudt met de verkoop en verhuur van nieuwe en gebruikte kranen.
[geïntimeerde] heeft sinds 2006 als zelfstandige werkzaamheden verricht voor [appellant], met name met betrekking tot de verkoop en verhuur van deze kranen, voor welke werkzaamheden zij achteraf facturen stuurde. [appellant] is in augustus 2008 gestopt met het betalen van deze facturen. De conventie betreft de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van haar facturen sinds 4 augustus 2008. De reconventie gaat over een schadevordering van [appellant] uit hoofde van wanprestatie en/of onrechtmatige daad. Dit heeft geleid tot de volgende vorderingen.
3.
De vordering van [geïntimeerde] (in conventie) luidt - samengevat - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [appellant] te veroordelen tot:
a) betaling van een bedrag van EUR 298.895,37, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, primair vanaf de vervaldata van de verschillende facturen, subsidiair vanaf 13 maart 2009 over een bedrag van EUR 133.313,69 en vanaf 23 maart 2009 over het resterende bedrag;
b) nakoming van haar maandelijkse betalingsverplichtingen uit hoofde van commissie over de door [appellant] B.V. met derden gesloten duurovereenkomsten;
c) betaling van een bedrag van EUR 2.768,93 als vergoeding van de kosten van beslaglegging;
d) betaling van een bedrag van EUR 400,- ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
e) betaling van de kosten van deze procedure.
4.
De vordering van [appellant] (in reconventie) luidt - samengevat - na vermindering van eis in hoger beroep, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van:
I) een bedrag van USD 385.014,54, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2007 (wegens de hierna te bespreken kwestie Alfa Gruas);
II) een bedrag van EUR 396.523,- vermeerderd met wettelijke rente vanaf 15 juli 2009 (wegens de hierna te bespreken kwestie Al Suwaidi)
III) de kosten van deze procedure.
Hierop strekt in mindering hetgeen [appellant] in conventie moet betalen.
5.
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerde], uitvoerbaar bij voorraad, toegewezen tot na te melden bedragen. Vordering a) tot een bedrag van € 165.412,81 met de wettelijke handelsrente, vordering b) gedeeltelijk en vordering c) geheel. [appellant] is daarbij tevens veroordeeld in de proceskosten.
6.
In hoger beroep klaagt [appellant] over de afwijzing van haar reconventionele vordering en over de toewijzing van een aantal facturen in conventie. [geïntimeerde] klaagt in het incidenteel appel over de afwijzing van een deel van haar facturen. Het hof zal eerst de reconventionele vordering van [appellant] bespreken.
Beoordeling van reconventionele vordering van [appellant]
7.
klaagt met haar grieven III tot en met IX over de afwijzing van haar schadevorderingen. Deze grieven zullen tezamen worden behandeld, tenzij er aanleiding is een bepaalde grief apart te bespreken.
De schadevorderingen van [appellant] hebben betrekking op twee kwesties, te weten de werkzaamheden van [geïntimeerde] met betrekking tot Alfa Gruas (hierna: de kwestie Alfa Gruas; zie rechtsoverwegingen 1.3 tot en met 1.6) en die met betrekking tot Al Suwaidi (hierna: de kwestie Al Suwaidi; zie rechtsoverweging 1.7). Het hof zal beide kwesties afzonderlijk bespreken.
De kwestie Alfa Gruas
8.
Grondslag van deze vordering van [appellant] is een volgens [appellant] tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst van opdracht inhoudende dat [geïntimeerde] de tijdige aflevering van de Manitowoc 18000 door Alfa Gruas en de aanlevering ervan aan Yuek Chun te Valencia, Spanje zou coördineren. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde], ondanks eerdere zorgelijke signalen van de kant van Anlober, pas op 23 januari 2007 actie ondernomen, en te weinig gedaan (onvoldoende druk uitgeoefend op Alfa Gruas) om de tijdige aflevering van de Manitowoc 18000 in de haven van Valencia te bevorderen. [appellant] wijst in dit verband met name op het volgende:
(i) de informatie die [geïntimeerde] op 11 januari 2007 per e-mail (productie A8 van [appellant]) ontving van[C] (de dochter van [B], de directeur van Anlober) inhoudende dat [D], de directeur van Alfa Gruas, haar had meegedeeld dat hij geen zekerheid kon geven over aflevering van de Manitowoc 18000 door Alfa Gruas op 28 januari 2007 te Valencia, en
(ii) de waarschuwing die [geïntimeerde] op 16 januari 2007 per e-mail van[C] (productie A10 van [appellant]) ontving over het transport van de Manitowoc 18000 door Alfa Gruas (kort gezegd inhoudende dat de directeur van Alfa Gruas had gezegd dat hij de kraan niet kon bewegen zolang hij de factuur van de kraan niet had), heeft [geïntimeerde] niet direct aan SJS heeft doorgegeven, maar pas op 23 januari 2007, inhoudende dat aflevering op 28 januari 2007 niet haalbaar was. [geïntimeerde] had volgens [appellant] naar aanleiding van de berichten op 11 en 16 januari 2007 op zijn minst, in overleg met SJS, maatregelen moeten nemen over annulering of uitstel van het door SJS geboekte schip, het m.v. 'Germania', dat op 28 januari 2007 te Valencia zou arriveren.
(iii) [geïntimeerde] (als jurist en ervaren accountmanager) heeft ten onrechte niet al in december 2006 het bestaan van een ontbindende voorwaarde nagetrokken, maar heeft slechts per mail aan Anlober ([B]) van 2 januari 2007 gevraagd of de kraan
‘free of obligations’zal zijn, waarna hij is afgegaan op de simpele bevestiging daarvan.
9.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. In hoger beroep heeft zij primair een beroep gedaan op artikel 6:89 BW (niet voldaan aan de tijdige klachtplicht). Subsidiair heeft zij bestreden dat zij toerekenbaar is tekortgeschoten in het nakomen van de overeenkomst van opdracht en deswege schadeplichtig is geworden. Meer subsidiair heeft zij de omvang van de gestelde schade bestreden en een beroep gedaan op de eigen schuld van [appellant].
10.
Het primaire beroep van [geïntimeerde] op artikel 6:89 BW slaagt. Niet in geschil is dat het gestelde schadeplichtig handelen, dan wel nalaten, heeft plaatsgehad in januari 2007 en dat [appellant] daar op dat moment, althans in ieder geval in maart 2007 bij de schadeafhandeling, mee bekend was. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] eerder dan in 2009 op voor [geïntimeerde] kenbare wijze heeft geprotesteerd over deze tekortkoming van [geïntimeerde]. Weliswaar is de kwestie Alfa Gruas mogelijk op enig eerder moment (in 2007) tussen partijen aan de orde geweest, maar van enig kenbaar protest jegens [geïntimeerde] (wellicht wél jegens anderen) is niet gebleken en dit is ook niet uit de stellingen of het handelen van [appellant] af te leiden. De opmerkingen van [appellant] bij memorie van antwoord in incidenteel appel (onder 5 en 7) en bij pleidooi (met betrekking tot de uiteindelijk niet uitgebrachte conceptdagvaarding jegens Alfa Gruas) zijn daartoe te weinig concreet en te vaag. Sterker nog, de brief van de advocaat van [appellant] van 23 maart 2009 (zie rechtsoverweging 1.9) rept slechts over de kwestie Al Suwaidi (en niet over de kwestie Alfa Gruas). Ook dit vormt ook een duidelijke aanwijzing dat de kwestie Alfa Gruas niet (meer) aan de orde was, evenals het feit dat [appellant] nog ten minste anderhalf jaar ná januari 2007 de rekeningen van [geïntimeerde] is blijven betalen, althans dat [geïntimeerde] op het niet (meer) aan de orde zijn gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen.
11.
Artikel 6:89 BW strekt mede ertoe de schuldenaar in zoverre te beschermen dat deze erop moet kunnen rekenen dat de schuldeiser die meent dat de verrichte prestatie niet aan de overeenkomst beantwoordt, zulks met spoed aan de schuldenaar meedeelt. Van een mededeling van die strekking is gedurende ruim twee jaar na ontdekking geen sprake geweest, althans [appellant] heeft onvoldoende gesteld om hier anders over te oordelen. Dit betekent dat [appellant] niet binnen bekwame tijd heeft geklaagd en dat zij geen beroep meer kan doen op een gebrek in de prestatie van [geïntimeerde], zodat reeds hierom deze vordering moet worden afgewezen.
12.
Ten overvloede wordt nog als volgt overwogen.
Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, heeft [geïntimeerde] zich verbonden om toezicht te houden op de aflevering van Manitowoc 18000 in de haven van Valencia, anders gezegd: tot het houden van operationeel toezicht. De verwijten jegens [geïntimeerde] gaan echter veel verder. Zij betreffen niet alleen een gebrek aan (pro-actieve) verificatie van de eigendomsverhoudingen met betrekking tot de Manitowoc 18000 en de eventuele ontbindende voorwaarde in het koopcontract tussen Alfa Gruas en [appellant], maar ook het inschakelen van (Spaanse) advocaten. Dit alles behoort evenwel, behoudens expliciete andersluidende opdracht waaromtrent niets is gesteld of gebleken, tot het domein van [appellant] als contractant van Alfa Gruas en als degene die over de financiën gaat. Dit geldt des te sterker, nu [geïntimeerde] als niet, althans niet voldoende gemotiveerd, weersproken heeft gesteld dat zij tot 23 januari 2007 nooit de Spaanstalige koopovereenkomst had ontvangen en dat zij door [appellant] of diens raadsman niet was gewezen op de ontbindende voorwaarde in het contract. Weliswaar heeft [appellant] bij monde van haar advocaat bij pleidooi gesteld dat financiering van kranen heel gebruikelijk is, maar gesteld noch gebleken is dat een ontbindende voorwaarde met een inhoud als de onderhavige (kort gezegd: kosteloos onder de overeenkomst uitkunnen; zie rechtsoverweging 1.3) in de branche gebruikelijk is. Onder deze omstandigheden heeft [geïntimeerde] begin januari 2007 toereikend (als een redelijk handelend toezichthouder) gehandeld door bij de Spaanse agent slechts te verifiëren of de kraan
‘free of obligations’was en door tot 23 januari 2007 te handelen zoals zij heeft gedaan. Niet in geschil is dat [geïntimeerde] in ieder geval daarná voldoende heeft gecommuniceerd met de betrokken partijen, terwijl het inschakelen van advocaten en/of het doen uitgaan van een ingebrekestelling richting Alfa Gruas niet tot haar domein behoorde. De omstandigheid dat [geïntimeerde] jurist was, maakt dit niet anders. Ook op deze grond dient afwijzing van deze vordering te volgen.
De kwestie Al Suwaidi
13.
Grondslag van deze vordering is onrechtmatige daad, waardoor [appellant] schade heeft geleden, bestaande uit gederfde huur, schadevergoeding en gederfde winst. De onrechtmatige daad bestaat hierin dat het door [geïntimeerde] in opdracht van Al Suwaidi verzorgde vervoer (per schip) van de kranen naar Amman door toedoen van [geïntimeerde] aanzienlijke vertraging heeft opgelopen. Dit komt, aldus nog steeds [appellant], omdat [geïntimeerde] geen rekening heeft gehouden met de gerechtvaardigde belangen van [appellant], zijnde de nakoming van Van Adrighems verplichting tot levering van de eerste SCC3200 kraan (de grote kraan) aan Al Suwaidi in augustus 2008, althans kort daarop. [geïntimeerde] heeft haar eigen belang, te weten de verscheping van vier SCC1000 kranen (vier kleine kranen) naar Antwerpen (hierna ook: de Antwerpen-kranen of Rotterdam-kranen), laten prevaleren boven het belang van [appellant] bij tijdige verscheping van de grote kraan naar Amman.
Meer specifiek wordt [geïntimeerde] door [appellant] verweten dat door toedoen van [geïntimeerde] de betaling die [appellant] op 13 augustus 2013 had verricht voor de eerste grote kraan (een bedrag van USD 1.200.500,--) is toegerekend aan de schuld voor de vier Antwerpen-kranen waardoor in plaats van de grote kraan de vier kleine kranen door Sany werden vrijgegeven en [geïntimeerde] deze kranen (wat haar voorkeur had) op transport heeft kunnen zetten naar Antwerpen.
14.
[geïntimeerde] heeft ook hier in hoger beroep primair ten verwere aangevoerd dat [appellant] te laat heeft geklaagd. Subsidiair heeft [geïntimeerde] de gestelde gang van zaken betwist. [geïntimeerde] heeft als verweer gevoerd dat de toerekening aan de vier kleine kranen is geschied op instructie van [appellant], welke instructie volgens [geïntimeerde] blijkt uit een e-mail van 11 augustus 2008 (productie 16 bij dagvaarding). De eerste grote kraan is pas op 26 september 2008 vrijgegeven omdat [appellant] vervolgens niet tijdig voor (aanvullende) betaling heeft gezorgd of kon zorgen, aldus nog steeds [geïntimeerde].
15.
Het primaire verweer wordt verworpen. Duidelijk is dat halverwege 2008 problemen ontstonden tussen [appellant] en [geïntimeerde], waarbij [appellant] haar betalingsverplichtingen heeft opgeschort. Dit viel min of meer samen met de problemen in de onderhavige kwestie. Ook is blijkens de brief van de advocaat van [appellant] van 23 maart 2009 duidelijk dat deze opschorting verband hield met de kwestie Al Suwaidi. Al met al beoordeelt het hof deze gang van zaken niet in strijd met artikel 6:89 BW.
16.
In de kwestie Al Suwaidi gaat het om de vraag of [geïntimeerde] in redelijkheid de gestelde betaling door [appellant], die op 13 augustus 2008 door Sany is ontvangen, heeft doen toerekenen aan de vier kleine Antwerpen-kranen, waardoor Sany de eerste grote kraan pas op 26 september 2008 heeft vrijgegeven. In dit verband zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang:
(i) Sany gaf de kranen telkens pas vrij wanneer zij de koopsom had ontvangen (zie rechtsoverweging 1.7).
(ii) [appellant] heeft op 11 augustus 2008 om 16.52 uur een mail (productie 16) naar [geïntimeerde] gestuurd. Deze mail hield het volgende in:
‘Willem we transfer balance amount for 1e scc 3200 – usd 1.200.500,-.This will cover – for Rotterdam shipmentScc800 – usd 280.000Scc500 – usd 157.500,-Scc500 – usd 157.500,-Scc1000 usd 385.000,-Total amount due 980.000,-Then please ship the Rotterdam machinesThen when scc 3200 ready – we transfer the usd 980.000,- Rotterdam cranesBr Leen’(iii) [geïntimeerde] heeft deze mail dezelfde dag om 17.02 uur beantwoord met:
‘Top! Ik had hem al aan de lijn dat ie moet vasthouden – hij moet nog bevestigen wanneer SCC 3200 klaar is (Hebben ze nog niet gedaan).Willem’(iv) De regie van de betalingen lag bij [appellant].
(v) Op het moment van de betaling van de USD 1.200.500,-- op 13/14 augustus 2008 was de SCC3200 nog niet gereed voor aflevering door Sany. Dit was kort erna het geval.
17.
[geïntimeerde] stelt dat zij de e-mail van 11 augustus 2008 van [appellant] heeft opgevat als een instructie van [appellant] om de ontvangen betaling toe te rekenen aan de vier Antwerpen-kranen en dat zij aldus heeft gehandeld. De rechtbank heeft deze opvatting gehonoreerd. Grief VIII bevat een klacht hierover. Volgens [appellant] heeft zij in haar e-mail alleen verondersteld dat Sany na de betaling van de USD 1.200.500 de vier Rotterdam (Antwerpen)-kranen alvast zou vrijgeven zonder voorafgaande betaling.
18.
[appellant] heeft niet uitgelegd hoe zij tot deze veronderstelling is gekomen, temeer niet nu vaststaat dat Sany de kranen telkens pas vrijgaf wanneer de volledige betaling binnen was. Mét [geïntimeerde] leest ook het hof, met toepassing van de Haviltexformule, in de e-mail een instructie van [appellant] om het ontvangen bedrag aan te wenden voor de vier Antwerpen-kranen. De andersluidende uitleg door [appellant] ligt niet voor de hand, nu Sany de kranen pas na ontvangst van betaling placht vrij te geven en nu [appellant], die de regie over de betalingen voerde, niet heeft uitgelegd waarom zij voortijdig had betaald voor de grote kraan die toen nog niet beschikbaar was.
Hoe dan ook, acht het hof deze gang van zaken niet als een onrechtmatige daad jegens [appellant] aan [geïntimeerde] toe te rekenen.
19.
Nu voorts vast staat dat de (aanvullende) betaling voor de grote kraan pas op 26 september 2008 is binnengekomen en Sany pas daarna de grote kraan heeft vrijgegeven, kan [geïntimeerde] niet worden tegengeworpen dat deze grote kraan niet meer in september 2008 is verscheept.
20.
Omtrent de nadien ontstane vertraging heeft de rechtbank als volgt overwogen (rechtsoverweging 7.43 bestreden vonnis).
‘Dat de vertraging na 26 september 2008 is ontstaan doordat [geïntimeerde] B.V. de eerste SCC 3200 kraan tegelijk met twee SCC1000 kranen wilde verschepen, kan de rechtbank uit de stellingen van partijen niet afleiden. Nadat het vervoer op 2 september 2008 door [geïntimeerde] B.V. was geannuleerd, heeft [geïntimeerde] B.V. een tweede schip geboekt voor 10 oktober 2008. Dit schip was vertraagd. Feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat deze vertraging aan [geïntimeerde] B.V. valt toe te rekenen zijn gesteld noch gebleken. Ook ten aanzien van de problemen die zich hierna voordeden bij de boeking van het vervoer, [geïntimeerde] B.V. voert aan dat het voor 25 november 2008 geboekte schip geen ruimte benedendeks beschikbaar had, is door [appellant] B.V. niets aangevoerd waaruit een verwijtbaar handelen van [geïntimeerde] B.V. valt af te leiden. Dat verdere vertraging van de aflevering van de eerste SCC3200 kraan te Dammam voorkomen had kunnen worden door de kraan separaat te verschepen blijkt uit de stellingen van [appellant] B.V. evenmin.’
21.
[appellant] heeft deze overweging met grief IX aangevallen. Naar het hof begrijpt klaagt [appellant] hiermee over de honorering door de rechtbank van het beroep op overmacht door [geïntimeerde] voor de periode na 26 september 2008. [appellant] heeft hierbij volstaan met verwijzing naar haar conclusie van repliek in reconventie paragraaf 100 tot en met 109. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is het voor het hof niet duidelijk geworden, op welke gronden de overwegingen van de rechtbank onjuist worden geacht. Nu het hof voorts onder de door de rechtbank meegewogen omstandigheden dezelfde mening is toegedaan als de rechtbank, faalt deze grief.
22.
De slotsom is dan ook dat dit onderdeel van de vordering eveneens moet worden afgewezen.
Beoordeling van de conventionele vorderingen van [geïntimeerde]
23.
Zowel in het principaal appel als in het incidenteel appel zijn grieven aangevoerd, respectievelijk tegen toegewezen en afgewezen onderdelen van deze vordering. [appellant] heeft een deel van de vordering, en wel (in hoofdsom) tot een bedrag van
€ 133.575,73 erkend. Het hof zal afzonderlijk de facturen van [geïntimeerde] bespreken, die blijkens de grieven nog in geschil zijn.
De facturen 20080073, 20080074, 20090002, 2009007, 20090012 en 20090022 betreffende Estaleiro Atlantico Sul (grief 4 van [geïntimeerde])
24.
Deze facturen kennen als omschrijving
‘5% Commissie betreffende verhuur kraan aan Estaleiro Atlantico Sul te Suape, Brazilie’en hebben betrekking op een Manitowoc 18000 gedurende de verhuurperiode 21 november 2008 tot 1 mei 2009 en noemen een huurprijs van € 100.000,-- per maand. [geïntimeerde] heeft gesteld dat zij voor het tot stand brengen van deze transactie een vaste provisie zou ontvangen van 5% gedurende de huurperiode. Ter onderbouwing heeft [geïntimeerde] gewezen op de e-mailwisseling (productie 28 bij conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie) tussen de heer [geïntimeerde] en de Braziliaanse huurder van de kraan Estaleiro Atlantico Sul (hierna: Estaleiro), waaruit, aldus [geïntimeerde], blijkt dat zij [appellant] bij deze huurder heeft geïntroduceerd en dat de contacten op initiatief van [geïntimeerde] tot stand zijn gekomen. [geïntimeerde] heeft gesteld dat zij voor het tot stand brengen van deze overeenkomst zeer veel werk heeft verricht. De provisie van 5% is gelijk aan de provisie bij de verhuur van dezelfde kraan aan de firma Bechtel. [appellant] heeft erkend dat [geïntimeerde] enige inbreng heeft gehad bij de totstandkoming van het huurcontract met Estaleiro, maar zij heeft betwist dat zij met [geïntimeerde] de afspraak heeft gemaakt dat zij aan [geïntimeerde] een commissie zou betalen. [appellant] heeft naar eigen zeggen een contract gesloten met de Braziliaanse makelaar MTY Maquinas e Equipmentos/ Octavio de Almeida Reis (hierna ook: Octavio en/of Reis).
25.
De rechtbank heeft (in rechtsoverweging 7.7) overwogen dat uit hetgeen door [geïntimeerde] is aangevoerd, niet kan worden afgeleid dat tussen [geïntimeerde] en [appellant] op enig
moment overeenstemming is bereikt over de door [geïntimeerde] te verrichten werkzaamheden en/of de daarvoor van [appellant] te ontvangen commissie. Feiten of omstandigheden waaruit [geïntimeerde] mocht afleiden dat partijen een stilzwijgende afspraak hadden bereikt, zijn niet gebleken. De grondslag voor dit deel van de vordering is, aldus de rechtbank, derhalve niet komen vast te staan. Daarom heeft de rechtbank dit deel van de vordering afgewezen.
26.
[geïntimeerde] klaagt in hoger beroep over dit oordeel. Volgens [geïntimeerde] heeft zij primair recht op de gebruikelijke provisie van 5%, in casu € 5.000,-- per maand (exclusief btw), over de huurprijs van de Manitowoc, nu [geïntimeerde] bemiddeling heeft verleend bij het totstandbrengen van deze huurovereenkomst met een nieuwe klant. Subsidiair maakt [geïntimeerde] aanspraak op het op een gebruikelijke wijze berekende loon, althans een redelijk loon (ex artikel 7:405 lid 2 BW). [geïntimeerde] heeft hier aan toegevoegd dat het gaat om dezelfde kraan, die eerder was verhuurd voor een project van de firma Bechtel in de Verenigde Staten, waarbij [geïntimeerde] ook 5% van de huurprijs ontving, een in de branche gebruikelijk commissiepercentage, aldus nog steeds [geïntimeerde].
27.
[appellant] stelt zich op het standpunt dat [geïntimeerde] voor haar provisie bij Octavio Reis moet zijn, nu Estaleiro via de handelsagent Octavio Reis in contact is gekomen met [appellant]. Weliswaar heeft [geïntimeerde] met Estaleiro bemoeienis gehad, maar [appellant] verwachtte dat [geïntimeerde] de voor Octavio Reis en zijn contacten bedongen commissie van
€ 5000,-- waarover zij het in haar e-mail van 23 september 2008 had (onderdeel van genoemde productie 28), zou delen met Octavio Reis. Anders wordt de commissie het dubbele. Onwaarschijnlijk is, aldus [appellant], dat Estaleiro dit zou accepteren. De uiteindelijk overeengekomen hogere huurprijs ad € 105.000,-- is niet opmerkelijk, gezien het hogere aantal bedongen machine-uren.
28.
[geïntimeerde] heeft bij pleidooi deugdelijk onderbouwd gesteld dat het hogere aantal machine-uren al was bedongen voordat de hogere huurprijs (van € 100.000,-- naar € 105.000,--) werd afgesproken. Dit is dan ook voor het hof uitgangspunt. Niet in geschil is dat [appellant] een vraagprijs had voor de maandelijkse huur van € 100.000,-- en dat Octavio daar een bedrag van € 5000,-- bovenop heeft gelegd, zodat uiteindelijk de door Estaleiro te betalen huurprijs € 105.000,-- werd. De commissie van Octavio wordt op deze manier feitelijk door Estaleiro betaald. Niet valt in te zien waarom [geïntimeerde] voor haar – door [appellant] erkende – werkzaamheden niet een gebruikelijk/redelijk loon zou toekomen. Nu [geïntimeerde] onbetwist heeft gesteld dat hij voor de verhuur van dezelfde kraan in de Verenigde Staten ook een commissie van 5% ontving en nu de relatie tussen partijen gekwalificeerd moet worden als een bestendige relatie – zie in verband met dit laatste de bespreking van grief 5 van [geïntimeerde] in rechtsoverweging 44 – , zal het hof ook in dit geval deze commissie toewijzen. Slechts voor toewijzing van de laatste factuur (de periode 1 april 2009 tot 1 mei 2009) wordt geen grond gezien, nu de relatie tussen [geïntimeerde] en [appellant] toen al was beëindigd – [geïntimeerde] heeft zich bij deze beëindiging neergelegd – en er geen aanwijzingen zijn dat [geïntimeerde] in die periode nog ‘onderhoudswerkzaamheden’ ten behoeve van het contract met Estaleiro heeft verricht. Dit betekent dat de facturen toewijsbaar zijn met uitzondering van de laatste factuur 20090022 ten bedrage van
€ 5.950,00. Terzake zal dus alsnog een bedrag van € 25.882,50 worden toegewezen.
De factuur 20090015 betreffende incassowerkzaamheden Eurodemolition (grief 6 van [geïntimeerde])
29.
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 7.16 en rechtsoverweging 7.17 van het bestreden vonnis als volgt overwogen.
‘Het door [geïntimeerde] B.V. gevorderde bedrag is gebaseerd op een (door [geïntimeerde] B.V.) geïncasseerd bedrag van EUR 123.281,24. Dat er door Eurodemolition echter meer dan het door [appellant] B.V. genoemde bedrag van EUR 36.132,55 is betaald, blijkt uit de door [geïntimeerde] B.V. ingenomen stellingen niet. [geïntimeerde] B.V. noemt een betaling van EUR 30.000,- en een betaling van EUR 6.100,-. De als 'Z' en 'AJ' aangeduide e-mails, overgelegd als productie 29 bij conclusie van repliek, bevestigen betaling van een bedrag van in totaal EUR 36.122,55 dat ongeveer overeenkomt met het door [appellant] B.V. erkende bedrag. Dat verdere betalingen zijn gedaan, welke volgens [geïntimeerde] B.V. in januari en februari 2009 zouden worden verricht, is niet onderbouwd of gebleken. De rechtbank zal gelet op het voorgaande een bedrag van (EUR 1.214,54 vermeerderd met 19% BTW=) EUR 1445,30 toewijzen. Het gevorderde bedrag zal voor het overige worden afgewezen.’
30.
[geïntimeerde] klaagt met haar zesde grief over dit oordeel van de rechtbank. Zij voert daartoe aan dat ook het meerdere door [appellant] is geïncasseerd, en wel (kort gezegd) door verrekening met twee door Demolition te verrichten transporten. Deze grief wordt verworpen. Weliswaar staat vast dat er door [appellant] naast het erkende bedrag van
€ 36.132,55,-- ook het meerdere is geïncasseerd, en wel door verrekening, maar gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] met de incassering van het ‘meerdere’ (incasso)bemoeienis heeft gehad. Er is daarom geen rechtsgrond voor toekenning een incassovergoeding terzake aan [geïntimeerde].
De factuur 20090016 betreffende incassowerkzaamheden Higleig (grief II van [appellant])
31.
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 7.18 tot en met 7.20 van het bestreden vonnis als volgt overwogen.
‘[geïntimeerde] B.V. vordert een bedrag van EUR 27.677,80, zijnde 4% van het volgens [geïntimeerde] B.V. geïncasseerde bedrag van EUR 691.944,87. [appellant] B.V. erkent (zie alinea 35 e.v. conclusie van dupliek in conventie) - nadat zij dit aanvankelijk had betwist - dat [geïntimeerde] B.V. in opdracht van [appellant] B.V. incassowerkzaamheden heeft verricht met betrekking tot de door de firma Higleig verschuldigde bedragen. [appellant] B.V. voert het verweer (zie alinea 37 en 38 conclusie van dupliek) dat volgens haar administratie Higleig slechts een bedrag van EUR 492.786,21 heeft betaald. Een bedrag van EUR 200.000,- zou volgens [appellant] B.V. nog openstaan. Onder voorbehoud van verificatie van betaling van het resterende bedrag van EUR 200.000,- is [appellant] B.V. echter wel bereid een bedrag van EUR 8.511,45 te betalen, dat bestaat uit een verkoopcommissie van 1% over een bedrag van EUR 640.000,- en 4% incassoprovisie over een bedrag van EUR 52.786,21.Duidelijk is dat [appellant] B.V. aan [geïntimeerde] B.V. opdracht heeft gegeven de openstaande bedragen van Higleig te incasseren. De hoogte van de hiervoor gevorderde provisie van 4% van het geïncasseerde bedrag is door [appellant] B.V. niet betwist. Waarom [geïntimeerde] B.V. in dit geval recht zou hebben op een verkoopcommissie van 1% terwijl zij, zo stelt [appellant] B.V. (zie alinea 35 van de conclusie van dupliek in conventie), niet betrokken was bij het afsluiten van de koop-/huurovereenkomst tussen [appellant] B.V. en Higleig wordt door [appellant] B.V. niet toegelicht.Het verweer van [appellant] B.V. dat door Higleig slechts een bedrag van EUR 492.786,21 is betaald, is in tegenspraak met hetgeen [appellant] B.V. verder aanvoert. Zo erkent zij (zie alinea 36 conclusie van dupliek) dat uit de door [geïntimeerde] B.V. als productie 30 overgelegde documenten blijkt dat Higleig in 2007 al tweemaal een bedrag van EUR 100.000,- zou hebben betaald. [appellant] B.V. geeft verder aan dat zij naar aanleiding van de door [geïntimeerde] B.V. als productie 30 overgelegde documenten het verschil met Higleig zal opnemen. Waarom [appellant] B.V. ondanks de betalingen in 2007 niet het volledige bedrag dat [geïntimeerde] B.V. in dit verband vordert, is verschuldigd en/of welke (andere) betekenis moet worden toegekend aan deze betalingen, heeft [appellant] B.V. niet toegelicht. Het verweer van [appellant] B.V. zal vanwege het ontbreken van een dergelijke toelichting worden verworpen.Het voorgaande betekent dat de rechtbank dit deel van de vordering, te weten een bedrag van EUR 32.936,58, zal toewijzen’.
32.
[appellant] klaagt met haar grief II over dit oordeel. Volgens [appellant] betrof het grootste deel van de gestelde incasso niet de incasso van achterstallige facturen, maar betrof de ontvangst van een bedrag van € 640.000,-- de betaling in termijnen van een door Higleig gewenste uitoefening van de koopoptie met betrekking tot de door Higleig gehuurde bouwkranen van het merk Grove. Dit heeft, aldus [appellant], niets te maken met een incasso, zodat er geen enkele reden is om een incasso-tarief (van 4%) toe te passen op de betaling in gedeelten van de koopsom die eerst
daardoorzijn beslag kreeg.
33.
[geïntimeerde] heeft laatstbedoelde stelling van [appellant] gemotiveerd bestreden en aangevoerd dat zij niet bij enige verkooptransactie betrokken was. Daarnaast heeft zij opnieuw, met verwijzing naar haar conclusie van repliek en de daarbij overgelegde producties, gedocumenteerd onderbouwd dat zij in de periode 27 november 2007 tot 10 oktober 2008 in totaal een bedrag van € 682.212,75 voor [appellant] heeft geïncasseerd. Volgens [geïntimeerde] is er dan ook geen enkele reden om de goedkopere verkoopcommissie (van 1%) toe te passen op de door haar toedoen geïncasseerde facturen.
34.
De grief van [appellant] wordt als onvoldoende onderbouwd verworpen. Voor zover [appellant] verwijst naar haar eigen activiteiten blijkens e-mails van 28 januari 2009 en 29 maart 2009, wijst het hof er op dat deze mails geen betrekking kunnen hebben op de voordien geïncasseerde bedragen waarvoor [geïntimeerde] 4% commissie claimt.
Facturen 20090017 en 20090018 Larsen & Toubro (grief 7 van [geïntimeerde])
35.
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 7.21 en rechtsoverweging 7.22 van het bestreden vonnis als volgt overwogen.
‘Deze facturen hebben betrekking op door [appellant] B.V. aan de firma Larsen & Toubro verkochte kranen. [geïntimeerde] B.V. vordert een commissie van 1% over de verkoopsom wegens door haar bij de totstandkoming van de koopovereenkomsten verrichte werkzaamheden. Haar betrokkenheid hierbij zou volgens [geïntimeerde] B.V. blijken uit de als productie 31 overgelegde e-mailcorrespondentie. [appellant] B.V. betwist dat [geïntimeerde] B.V. betrokken is geweest bij de totstandkoming van de koopovereenkomsten met Larsen & Toubro.Uit hetgeen door [geïntimeerde] B.V. is aangevoerd blijkt niet dat er tussen partijen op enig moment overeenstemming is bereikt over de door [geïntimeerde] B.V. in opdracht van [appellant] B.V. te verrichten werkzaamheden. De door [geïntimeerde] B.V. gestelde feitelijke omstandigheden rechtvaardigen evenmin de conclusie dat er tussen partijen stilzwijgend overeenstemming was bereikt en dat [geïntimeerde] B.V. er op basis daarvan vanuit mocht gaan dat zij in opdracht van [appellant] B.V. werkzaamheden verrichtte waarvoor zij een provisie van 1% over de verkoopsommen zou ontvangen.Het voorgaande betekent dat de gestelde grondslag voor dit deel van de vordering niet is gebleken. Dit deel van de vordering zal derhalve worden afgewezen’.
36.
De zevende grief van [geïntimeerde] bevat als klacht dat de rechtbank aldus heeft miskend dat [geïntimeerde] wel degelijk heeft bemiddeld bij deze transacties en daarom terecht aanspraak maakt op de gebruikelijke verkoopprovisie van 1%. [geïntimeerde] verwijst daartoe naar als productie 31 door [geïntimeerde] overgelegde e-mails.
37.
[appellant] erkent dat [geïntimeerde] ‘zich er tegenaan heeft bemoeid’, maar voert aan dat [geïntimeerde] bij de inhoudelijke totstandkoming van de verkoop geen enkele inhoudelijke rol heeft gespeeld.
38.
Blijkens de betreffende facturen (en overige genoemde producties) gaat het hierbij om commissie in verband met de verkoop in het najaar van 2007 (met levering in oktober 2008) van twee ‘units’, te weten de Terex-Demag CC2800-1 voor een prijs van
€ 3.650.000,-- per kraan. Blijkens de door [geïntimeerde] overgelegde producties is er veelvuldig en langdurig contact geweest tussen koper en [geïntimeerde] enerzijds, [appellant] en [geïntimeerde] anderzijds, alsmede tussen de drie genoemden, over de verkoop/aankoop van deze kranen. Onder deze omstandigheden kan [appellant] ter afwering van gebondenheid niet volstaan met voormeld betoog, nu de betrokkenheid van [geïntimeerde] blijkens deze mails zeer intensief is geweest en ook door [appellant] is geaccepteerd. Onder deze omstandigheden maakt [geïntimeerde] terecht aanspraak op de gebruikelijke verkoopprovisie van 1%. De betreffende twee facturen ten bedrage van respectievelijk € 48.706,11 en
€ 44.058,56 zullen alsnog worden toegewezen.
Factuur 20090019 Wibrax (grief 8 van [geïntimeerde])
39.
Deze factuur van 23 maart 2008 kent als omschrijving
‘Commissie ten behoeve verkoop aan Wibrax Bulgarije’en betreft driemaal de XCMG QY25K5, en een commissiebedrag van € 4.462,50.
De rechtbank heeft terzake in rechtsoverwegingen 7.23 en 7.24 overwogen:
‘[geïntimeerde] B.V. verwijst ter onderbouwing van haar vordering naar de als productie 32 overgelegde e-mailcorrespondentie. [appellant] B.V. voert aan dat de drie kranen die worden genoemd in factuur 20090019 rechtstreeks door [appellant] B.V. aan Wibrax zijn verkocht. De afwikkeling van deze transactie - in totaal ging het om vier nieuwe XCMG-kranen - is geheel door de organisatie van [appellant] B.V. verzorgd, aldus [appellant] B.V.Voor dit deel van de vordering geldt hetzelfde als ten aanzien van de met Larsen & Toubro gesloten overeenkomsten; uit hetgeen door [geïntimeerde] B.V. is aangevoerd blijkt niet dat er tussen partijen op enig moment overeenstemming is bereikt over de door [geïntimeerde] B.V. te verrichten werkzaamheden en/of de vergoeding daarvoor. Dat [appellant] B.V. op enig moment opdracht heeft gegeven om werkzaamheden uit te voeren bestaande uit (bemiddeling bij) het tot stand brengen van een koopovereenkomst met Wibrax is niet gebleken. De door [geïntimeerde] B.V. gestelde feiten en omstandigheden rechtvaardigen niet de conclusie dat [geïntimeerde] B.V. er vanuit mocht gaan dat er een stilzwijgende afspraak was tussen partijen dat zij werkzaamheden voor [appellant] B.V. zou verrichten bij de totstandkoming van de overeenkomst met Wibrax.De door [geïntimeerde] B.V. gestelde grondslag voor dit deel van de vordering is derhalve niet gebleken hetgeen ertoe leidt dat dit deel van de vordering zal worden afgewezen.’
40.
[geïntimeerde] klaagt met grief acht over deze beslissing. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellant] mondeling opdracht gegeven tot bemiddeling, terwijl deze opdracht deels is vastgelegd in de e-mailcorrespondentie (productie 32 bij conclusie van repliek, en de genoemde onderdelen daarvan). Bij e-mail van 28 mei 2008 geeft [appellant] expliciete opdracht om naar Sofia te vliegen omdat [appellant] een ‘long term relationship with them’ wil starten.
41.
[appellant] betwist dat er grond is voor betaling. Weliswaar heeft [geïntimeerde] zich ook hier ‘tegenaan bemoeid’, maar niet inhoudelijk.
42.
Het hof verwerpt deze grief van [geïntimeerde]. Blijkens de in het geding gebrachte facturen waar [geïntimeerde] naar verwijst, zijn er twee transacties geweest met Wibrax. De eerste transactie betrof vier kranen en is gedeclareerd met factuur 2008007070 d.d. 15 december 2008. Deze factuur is door [appellant] betaald. De tweede transactie betrof drie kranen. Dit is de transactie waarvoor [geïntimeerde] thans eveneens commissie vraagt (factuur 20090019 d.d. 23 maart 2008). De grondslag voor deze factuur is door [geïntimeerde] onvoldoende onderbouwd, met name de inhoudelijke betrokkenheid van [geïntimeerde] bij de betreffende transactie.
Beoordeling van grief 9 van [geïntimeerde], in samenhang met grief 5 van [geïntimeerde] en grief I van [appellant]
43.
Deze grief heeft betrekking op de vraag of [geïntimeerde] nog provisie toekomt over de huurcontracten met A. Hak Pijpleidingen in Saoedi-Arabië (hierna: Hak) gedurende de periode, kort gezegd, na de beëindiging van de werkzaamheden ten behoeve van [appellant]. Volgens [geïntimeerde] heeft hij hier recht op omdat bij de in 2006 door haar toedoen gesloten huurcontracten voorzien was in een verlengingsoptie, welke door Hak is ingeroepen. [appellant] heeft dit betwist en aangevoerd dat het gaat om nieuwe huurcontracten, die in 2010 met Hak zijn gesloten en waar [geïntimeerde] geen bemoeienis mee heeft gehad.
44.
Naar het oordeel van het hof is er geen grond voor toekenning van een provisie terzake, nu de betrokkenheid van [geïntimeerde] bij de onderneming van [appellant] toen reeds geruime tijd was beëindigd. Hierbij speelt nog mede een rol dat de samenwerking tussen [appellant] en [geïntimeerde] weliswaar indertijd een bestendig karakter had, maar dat van een duur- of raamovereenkomst tussen partijen geen sprake was. Voor zover grief 5 van [geïntimeerde] van een andere opvatting uitgaat, wordt deze verworpen. In het midden kan daarom blijven of de latere overeenkomst gekwalificeerd moet worden als een verlengde overeenkomst dan wel een nieuwe overeenkomst. Het bewijsaanbod terzake van [geïntimeerde] bij pleidooi wordt daarom als niet relevant gepasseerd.
45.
In het voorgaande is de aard van de relatie tussen partijen, voor zover nodig, aan de orde geweest. Daarnaast staat vast dat deze relatie inmiddels is geëindigd en dat [geïntimeerde] zich daarbij heeft neergelegd (pleitnota in hoger beroep onder 2). Bij (verdere) bespreking van haar grief I heeft [appellant] onder deze omstandigheden geen belang.
Slotsom
46.
De conclusie van het voorgaande is dat het bestreden vonnis in reconventie zal worden bekrachtigd. Dit geldt ook voor de conventie, zij het dat het hof méér zal toewijzen dan de rechtbank heeft gedaan. Op dit onderdeel zal het vonnis daarom worden vernietigd en worden beslist als na te melden. Immers de bedragen, die zijn genoemd in rechtsoverwegingen 28 (Estaleiro ad € 25.882,50 ) en 38 (Larsen & Toubro ad respectievelijk
€ 48.706,11 en € 44.058,56), in totaal een bedrag van € 118.647,17, zullen alsnog worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de respectieve vervaldata. Grief 10 van [geïntimeerde] slaagt in zoverre. Onder deze omstandigheden is er voor opschorting van de betaling door [appellant] geen grond. De hierop betrekking hebbende grief X van [appellant] wordt verworpen. Bij bespreking van grief 3 van [geïntimeerde] heeft [geïntimeerde] geen belang. Dit geldt eveneens voor de incidentele grieven 1 en 2, die geen invloed hebben op de onderhavige beslissing.
47.
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het principaal appel. De kosten van het incidenteel appel zullen worden gecompenseerd, nu partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld. Grief XI van [appellant] heeft geen zelfstandige betekenis en faalt eveneens. Voor verdere afzonderlijke bespreking van de grieven is geen aanleiding. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen, nu geen relevante feiten te bewijzen zijn aangeboden. Beslist zal worden als na te melden.
BeslissingHet hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 december 2011, met uitzondering van de afwijzing van het meer of anders gevorderde in conventie; en
  • veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 118.647,17, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over de toegewezen bedragen telkens vanaf 30 dagen na aanvang van de dag volgende op die waarop [appellant] de factuur heeft ontvangen, tot de dag van de volledige betaling;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het principaal appel, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 4.836,-- aan verschotten en € 9.789,-- aan salaris advocaat;
  • compenseert de kosten in het incidenteel appel;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, A.E.A.M. van Waesberghe en
F. van der Hoek en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 augustus 2013 in aanwezigheid van de griffier.