ECLI:NL:GHDHA:2013:2890

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2013
Publicatiedatum
31 juli 2013
Zaaknummer
200.074.114-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijs van onvoorwaardelijke toezegging tot medewerking aan overdracht van aandelen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, is op 13 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep met zaaknummer 200.074.114/01. De appellant, vertegenwoordigd door mr. P.J.L.J. Duijsens, heeft in hoger beroep gesteld dat hij onvoorwaardelijk heeft toegezegd te zullen medewerken aan de overdracht van een aandeel in SBBW voor een symbolisch bedrag van € 1,-. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. E. Speijer, heeft deze stelling betwist. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 25 september 2012 de appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een mede-geïntimeerde, maar heeft hem wel toegelaten tot bewijsvoering over de gestelde toezegging.

Tijdens de bewijsvoering zijn twee getuigen gehoord, waaronder de advocaat van de appellant, die verklaarde dat de appellant in een telefoongesprek op 6 april 2006 akkoord zou zijn gegaan met de overdracht. Echter, de getuige kon zich de inhoud van dat gesprek niet herinneren. Een andere getuige kon zich geen akkoord van de appellant herinneren en de appellant zelf ontkende de toezegging te hebben gedaan. Het hof concludeert dat het bewijs dat de appellant de gestelde toezegging heeft gedaan, onvoldoende is om als vaststaand te worden aangenomen. De verklaringen van de getuigen en de appellant zelf zijn tegenstrijdig en bieden geen duidelijke ondersteuning voor de claim van de appellant.

Het hof heeft geoordeeld dat de vordering van de appellant terecht is afgewezen en dat de rechtbank in zijn oordeel niet verder hoeft te gaan dan de afwijzing van de vordering. Het vonnis waarvan beroep is bekrachtigd, en de appellant is veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 280,- aan verschotten en € 1.788,- aan salaris. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel recht
Zaaknummer : 200.074.114/01
Rolnummer Rechtbank : 346044/HA ZA 09-2841

arrest van 13 augustus 2013

inzake

[appellant],

wonende te [...], gemeente [...],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens te 's-Gravenhage,
tegen

[appellant],wonende te [...], gemeente [...],geïntimeerde,hierna te noemen: [appellant],advocaat: mr. E. Speijer te Naaldwijk.

Verder verloop van het geding

Voor het verloop van het geding tot 25 september 2012 verwijst het hof naar zijn arrest van die datum (hierna: het tussenarrest). Bij dat arrest is [appellant] in zijn hoger beroep tegen mede-geïntimeerde [...] niet-ontvankelijk verklaard. In het geding tegen [appellant] is [appellant] toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat [appellant] onvoorwaardelijk heeft toegezegd te zullen medewerken aan de overdracht van het aandeel SBBW tegen betaling van € 1,-.
Ter voldoening aan die bewijsopdracht heeft [appellant] twee getuigen doen horen. [appellant] heeft zichzelf in de contra-enquête doen horen. Van de verhoren is een proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt.
Vervolgens hebben partijen ieder een memorie na enquête genomen, [appellant] onder overlegging van producties.
Tot slot hebben partijen, onder overlegging van hun procesdossiers, wederom arrest gevraagd.

Verdere beoordeling van het beroep

1.
Het hof is van oordeel dat [appellant] niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd. Daartoe overweegt het hof als volgt.
2.
Mr. Duijsens heeft als getuige verklaard dat (hij uit het dossier heeft afgeleid dat) [appellant], nadat hij haar bij brief van 30 januari 2006 had laten weten dat zij medewerking diende te verlenen aan overdracht van het ene aandeel in SBBW dat zij en [...] nog in bezit hebben, en nadat hij haar desgevraagd informatie had verschaft over de overdracht van de andere 49 aandelen, hem in een telefoongesprek op 6 april 2006 heeft meegedeeld akkoord te gaan met de overdracht van het aandeel en dat zij bereid was de daartoe op te stellen volmacht te ondertekenen en het aandeel over te dragen voor € 1,-. Vervolgens heeft hij een fax gestuurd aan [...] en [appellant], met de mededeling dat [appellant] akkoord was. Mr. Duijsens heeft verklaard zich het genoemde telefoongesprek nog te herinneren.
Met betrekking tot het gestelde telefoongesprek uit april 2007 (zie rov. 6 van het tussenarrest) heeft mr. Duijsens verklaard dat het [appellant] was die hem vanuit Duitsland belde. Hij kan zich de inhoud van dat gesprek niet herinneren, maar baseert zich op correspondentie van diezelfde dag, 10 april 2007.
3.
De getuige [...] heeft verklaard uit zijn dossier te hebben afgeleid dat er tenminste één keer telefonisch contact is geweest tussen hem en [appellant], rond oktober 2005. Hij denkt dat [appellant] in het telefoongesprek heeft gevraagd om een nadere onderbouwing van de in de conceptakte opgenomen koopprijs van € 1,-, omdat hij haar daarna een balans heeft toegestuurd. De getuige [...] heeft verder verklaard geen enkele herinnering te hebben aan de kwestie. Meer specifiek heeft hij verklaard zich niet te kunnen herinneren rechtstreeks van [appellant] te hebben gehoord dat zij akkoord zou gaan met overdracht van het aandeel voor € 1,-.
4.
In de contra-enquête heeft [appellant] verklaard één keer met mr. Duijsens te hebben gebeld, om te vragen hoeveel de aandelen waard waren. Verder heeft zij verklaard dat zij als voorwaarde voor de overdracht stelde dat zij het bedrag van de belastingaanslag terug wilde en dat zij nooit akkoord is gegaan met de overdracht van het aandeel voor € 1,-. [appellant] stelt zich niets te herinneren van een telefoongesprek met mr. Duijsens in april 2006. Met betrekking tot de diverse brieven die zich in het dossier bevinden verklaart zij dat die waarschijnlijk zijn opgesteld door een vriend van haar, de heer Vermeulen.
5.
Uit het voorgaande blijkt dat alleen mr. Duijsens heeft verklaard zich te herinneren dat [appellant] (tijdens een telefoongesprek op 6 april 2006) akkoord ging met overdracht van het aandeel voor € 1,-. Het telefoongesprek in april 2007, waarin [appellant] volgens de stelling van [appellant] wederom zou hebben aangegeven akkoord te gaan, kan hij zich niet herinneren. De getuige [...] herinnert zich geen enkel gesprek met [appellant], behalve een verzoek om informatie.
Aldus is, mede gelet op de ontkennende verklaring van [appellant], het geleverde bewijs van onvoldoende gewicht om als vaststaand te kunnen aannemen dat [appellant] de gestelde onvoorwaardelijke toezegging heeft gedaan. Dit geldt ook bij meeweging van de overgelegde correspondentie. Daaruit blijkt de gestelde toezegging om, tegen betaling van € 1,-, onvoorwaardelijk aan de overdracht mee te werken immers niet (zie rov. 6 van het tussenarrest). De door [appellant] bij memorie na enquête overgelegde correspondentie, voor zover deze niet al eerder was overgelegd, maakt dat niet anders. In de brief van 6 april 2006 van mr. Duijsens aan [appellant] en [...] (productie 1 bij memorie na enquête) – waarvan mr. Duijsens verklaart deze op dezelfde dag als waarop het telefoongesprek met [appellant] plaatsvond te hebben verzonden – staat dat [appellant] bereid is om mee te werken. De brief relateert echter niet onder welke voorwaarden. In dat verband is nog van belang dat mr. Duijsens als getuige heeft verklaard zich niet te kunnen herinneren de volmacht en de akte van overdracht aan [appellant] te hebben toegezonden (voordat het gestelde telefoongesprek plaatsvond). Uit de verklaringen van [...] en [appellant] blijkt evenmin met voldoende duidelijkheid dat [appellant] deze stukken, voorafgaand aan het gesprek op 6 april 2006, had gekregen. Ook uit de overige correspondentie blijkt niet dat [appellant] akkoord is gegaan met overdracht van het aandeel voor € 1,- zonder verdere voorwaarden, in tegendeel.
6.
Zoals het hof in zijn tussenarrest heeft overwogen, volgt uit de vaststelling dat [appellant] niet is geslaagd in voormeld bewijs dat zijn vordering terecht is afgewezen. Aan beoordeling van de voorwaardelijk ingestelde reconventionele vordering van [appellant] komt het hof, evenals de rechtbank, niet toe.
7.
Het voorgaande brengt mee dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 280,- aan verschotten en € 1.788,- aan salaris;
verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. T.H. Tanja-van den Broek, M.J. van der Ven en H.J.H. van Meegen, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 augustus 2013 in aanwezigheid van de griffier.