In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, betreft het een verwijzing na een arrest van de Hoge Raad van 17 februari 2012. De belanghebbende, [X] te [Z], had beroep ingesteld tegen de uitspraken van de Inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord, die navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen had opgelegd over de jaren 1994 tot en met 2000. De Inspecteur had de navorderingsaanslagen opgelegd met een verhoging van 100 procent, zonder kwijtschelding. Na bezwaar van de belanghebbende had de Inspecteur de uitspraken gehandhaafd, waarop de belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof Amsterdam. Dit hof verklaarde de beroepen gegrond en vernietigde de uitspraken van de Inspecteur, maar de Hoge Raad vernietigde op 17 februari 2012 enkel de uitspraken van het Gerechtshof Amsterdam wat betreft de verhogingen en boeten, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag.
Tijdens de mondelinge behandeling op 12 april 2013 gaven beide partijen hun standpunten weer. De Inspecteur gaf aan dat hij niet in staat was het bewijs te leveren dat volgens de maatstaven van het boeterecht vereist was, en verenigde zich met het standpunt van de belanghebbende dat de verhogingen en boeten moesten vervallen. Het Gerechtshof concludeerde dat het beroep gegrond was en vernietigde de uitspraken op bezwaar die betrekking hadden op de verhogingen en boeten, en schold de verhogingen kwijt. Tevens werden de navorderingsaanslagen verminderd en de boetebeschikkingen vernietigd. De Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 1.416.
De uitspraak werd op 26 april 2013 in het openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over hun recht om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De uitspraak bevatte ook instructies voor het indienen van een cassatieberoep, inclusief de vereisten voor het beroepschrift.