Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaak- en rolnummer rechtbank : 384923 / HA ZA 11-182
Arrest van 4 juni 2013
[appellant],
BAVARIA N.V.,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
“beiden voornemens zaakdoende te [adres]”. Ook deze overeenkomsten zijn door (onder meer) [appellant] ondertekend.
“in een door Bavaria op te stellen akte”(artikel 5) en dat hij bij overtreding van deze bepaling een zonder ingebrekestelling direct verschuldigde en opeisbare boete van € 25.000,-- aan Bavaria verbeurt (artikel 8). Voorts is in deze overeenkomst bepaald dat degenen die als wederverkoper hebben getekend, hoofdelijk aansprakelijk zijn jegens Bavaria (artikel 6).
“koper zal (met uitzondering van het contract met bierbrouwerij Bavaria) geen enkele door verkoper met derden afgesloten overeenkomsten (….) overnemen (…)”.
s(meervoud) wordt gesproken, maakt niet dat alléén[vader appellant] als kredietnemer moet worden beschouwd. Als sprake is van meerdere contractspartijen aan één kant, is het niet ongebruikelijk om deze partijen in het contract gezamenlijk aan te duiden met één enkelvoudige term (“de koper”, “de bruiklener” etc.). Hetzelfde is gebeurd in de andere, door [appellant] getekende overeenkomsten, waaronder de overeenkomst van drankenafname, en onbestreden is dat [appellant] verplicht is de met die overeenkomst van drankenafname samenhangende facturen te betalen. Bovendien valt niet in te zien waarom met de enkelvoudige aanduiding “kredietnemer” de verwijzing naar [appellant] zou zijn uitgesloten.
“beiden voornemens zaakdoende te [adres]”is opgenomen. Dat de exploitatie ná het tekenen van de contracten is ondergebracht in een BV waarvan slechts vader[vader appellant] de directeur was, doet in zoverre niet ter zake. Uit niets blijkt dat Bavaria op 8 oktober 2007 al wist dat dit zou gebeuren.
“van het contract met bierbrouwerij Bavaria”zoals vermeld in artikel 9 van de leveringsakte, laat echter de zelfstandige, uit de artikelen 5 en 8 van de overeenkomst van drankenafname voortvloeiende verplichtingen van [appellant] jegens Bavaria onverlet. Artikel 5 van laatstbedoelde overeenkomst vereiste dat de verplichtingen moesten worden opgelegd aan eventuele kopers door middel van een
“door Bavaria op te stellen akte”.Onbetwist is dat daarvan geen sprake is en, voor zover van belang, dat evenmin op andere wijze is voldaan aan de vereisten voor contractsovername. Artikel 5 van de overeenkomst is dus wel degelijk geschonden, zodat de boete verschuldigd is. Voor matiging van de boete, zoals door [appellant] gevorderd, ziet het hof geen aanleiding. Matiging is alleen toegestaan indien “de billijkheid dit klaarblijkelijk eist” (artikel 6:94 lid 1 BW), meer in het bijzonder indien toepassing van het boetebeding in de gegeven omstandigheden leidt tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat. Deze hoge lat wordt niet gehaald. Niet van belang is of [appellant] al dan niet betrokken is geweest bij de verkoop van de onderneming. Hij is contractspartij en dus aansprakelijk jegens Bavaria. De persoonlijke omstandigheden van[vader appellant] zijn evenmin relevant, noch het feit dat[vader appellant] mogelijk niet uit winstbejag heeft gehandeld. Als vader en/of zoon overeenkomstig de uitdrukkelijke afspraak Bavaria had(den) betrokken bij de verkoop, was het boetebeding ook niet in werking getreden. Tot slot is onjuist dat Bavaria geen schade heeft geleden: door schending van artikel 5 van de overeenkomst van drankenafname is Bavaria een klant kwijt geraakt. Ook grief 8 faalt dus.
Beslissing
in zoverre opnieuw rechtdoende, veroordeelt [appellant] tot betaling van de contractuele rente als bedoeld in artikel 1 van de overeenkomst van geldlening over een bedrag van € 85.945,82 en de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 2.386,76;