ECLI:NL:GHDHA:2013:1839

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
200.117.136-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijkheid van de Ontvanger in verzet tegen verstekvonnis

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, ging het om een hoger beroep van HOMMERSON’S SPORTLAND 2000 BV (hierna: Sportland) tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 oktober 2012. In dat vonnis werd het incident van Sportland tot niet-ontvankelijkverklaring van de Ontvanger van de Belastingdienst/Centrale Administratie (hierna: de Ontvanger) in zijn verzet tegen een eerder verstekvonnis van 17 november 2010 afgewezen. De rechtbank had Sportland ook veroordeeld in de proceskosten van het incident en een comparitie van partijen gelast in de hoofdzaak. Sportland ging in hoger beroep tegen deze beslissing, maar het hof oordeelde dat het vonnis van de rechtbank een tussenvonnis was, waarop artikel 337 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van toepassing is. Dit artikel bepaalt dat hoger beroep van tussenvonnissen in beginsel slechts tegelijk met het eindvonnis kan worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van een situatie waarin hoger beroep eerder kon worden ingesteld, en dat de beslissing van de rechtbank om de Ontvanger in zijn verzet te ontvangen geen eindvonnis was. Het hof verklaarde Sportland niet-ontvankelijk in haar hoger beroep en veroordeelde haar in de proceskosten van het geding in hoger beroep, die op dat moment waren begroot op € 683,-- aan verschotten en € 447,-- aan salaris advocaat. Het arrest werd uitgesproken op 18 juni 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.117.136/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : 415042 / HA ZA 12-351

Arrest d.d. 18 juni 2013

inzake

HOMMERSON’S SPORTLAND 2000 BV,

gevestigd te Den Haag,
appellante,
hierna te noemen: Sportland,
advocaat: mr. Y.E.J. Geradts te Amsterdam,
tegen

DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/CENTRALE ADMINISTRATIE,

kantoorhoudende te Apeldoorn,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Ontvanger,
advocaat: mr. H.M. ten Haaft te Amsterdam.

Het geding

Bij vonnis van 10 oktober 2012 heeft de rechtbank 's-Gravenhage afwijzend beslist op het door Sportland opgeworpen incident, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van de Ontvanger in zijn verzet tegen het tussen partijen gewezen verstekvonnis van 17 november 2010 (met nummer 377178/ HA ZA 10-3572). Bij dit vonnis van 10 oktober 2012 is Sportland tevens veroordeeld in de proceskosten in dit incident en is in de hoofdzaak een comparitie van partijen gelast.
Bij exploot van 18 oktober 2012 is Sportland in hoger beroep gekomen van het vonnis van 10 oktober 2012, voor zover in het incident gewezen. De rolraadsheer van het hof heeft naar aanleiding hiervan bij beslissing van 19 maart 2013, kort gezegd, overwogen dat er sprake is van een tussenvonnis waarop artikel 337 Rv van toepassing is, zodat hoger beroep in beginsel slechts tegelijk met dat van het eindvonnis kan worden ingesteld. Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld zich hierover bij akte uit te laten. Sportland heeft daarna een akte uitlaten rolbeslissing tevens houdende memorie van grieven (met producties) genomen en de Ontvanger een antwoordakte uitlating (n.a.v. rolbeslissing). Hierop is arrest bepaald.

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep

1.
Volgens artikel 337, eerste lid Rv kan voordat het eindvonnis is gewezen hoger beroep worden ingesteld van een vonnis waarbij een voorlopige voorziening is getroffen of geweigerd.
Volgens artikel 337, tweede lid Rv kan van andere tussenvonnissen hoger beroep slechts worden ingesteld tegelijk met het eindvonnis, tenzij de rechter anders heeft bepaald.
2.
Gesteld noch gebleken is dat de situatie van lid 1 zich voordoet. Evenmin is er sprake van een situatie ‘dat de rechter anders heeft bepaald’. Onderzocht moet dus worden of het thans bestreden vonnis een tussenvonnis of een eindvonnis is.
Volgens Sportland is de beslissing van de rechtbank in het opgeworpen incident een eindvonnis, waarvan Sportland
moetappelleren. Op de incidentele vordering van Sportland om de Ontvanger niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzet (volgens Sportland een eis in reconventie) is, aldus Sportland, een eindoordeel gegeven door de rechtbank ’s-Gravenhage, namelijk dat de Ontvanger wél ontvankelijk was in zijn verzet en dat de incidentele vordering van Sportland moet worden afgewezen. De Ontvanger heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.
Anders dan Sportland meent, is de beslissing van de rechtbank om de Ontvanger in zijn verzet te ontvangen geen eindvonnis. Het bestreden vonnis is op dit punt een tussenvonnis, omdat het dictum ervan niet een beslissing inhoudt die ten opzichte van (een van) de betrokken partijen is aan te merken als een beslissing waarmee aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde een einde wordt gemaakt (zie HR 10 oktober 2003, NJ 2003, 709, LJN: AI0309, en HR 17 maart 2006, LJN AU8325). De stelling van Sportland dat ‘het gevorderde’ ook omvat de ‘gevorderde niet-ontvankelijkverklaring’, miskent deze regel. Dit laatste betreft immers geen vordering in vorenbedoelde zin, maar in feite slechts een verweer van Sportland (Sportland heeft daarbij ongelijk gekregen).
De omstandigheid dat de rechtbank in het dictum een proceskostenveroordeling in het incident heeft uitgesproken, heeft niet tot gevolg dat er daardoor sprake is van een eindvonnis, nu de wet immers bij tussenvonnissen in die mogelijkheid voorziet (artikel 237, tweede lid Rv).
4.
De slotsom is dan ook dat Sportland niet-ontvankelijk verklaard moet worden in haar hoger beroep. Hierbij past een proceskostenveroordeling ten laste van Sportland.

Beslissing

Het hof:

  • verklaart Sportland niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep van het vonnis in het incident van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 oktober 2012;
  • veroordeelt Sportland in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Ontvanger tot op heden begroot op € 683,-- aan verschotten en € 447,-- aan salaris advocaat;
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, S.A. Boele en J.E.H.M. Pinckaers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juni 2013 in aanwezigheid van de griffier.