ECLI:NL:GHDHA:2013:1704
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep kort geding
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige overheidsdaad en tbs-maatregel in hoger beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Veiligheid en Justitie. [Appellant] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin zijn vordering tot onmiddellijke opheffing van de tbs-maatregel werd afgewezen. De tbs-maatregel was opgelegd na een veroordeling voor ernstige misdrijven, waaronder verkrachting en poging tot doodslag, en is sindsdien meerdere keren verlengd. [Appellant] stelt dat de tbs-maatregel onrechtmatig is, omdat deze is gebaseerd op rapporten die in tuchtrechtprocedures als gebrekkig zijn beoordeeld. De voorzieningenrechter had geoordeeld dat [appellant] misbruik van procesrecht maakte door voor de derde keer een vergelijkbare vordering in kort geding aanhangig te maken zonder nieuwe feiten of omstandigheden.
Het hof bevestigt de vaststelling van de feiten door de rechtbank en overweegt dat de rechter in kort geding zijn beslissing moet afstemmen op het oordeel van de bodemrechter. Het hof concludeert dat de vordering van [appellant] niet kan worden toegewezen, omdat deze in wezen is gebaseerd op dezelfde argumenten die eerder door de bodemrechter zijn afgewezen. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis en veroordeelt [appellant] in de proceskosten in hoger beroep, die door de Staat zijn gemaakt. De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met wettelijke rente bij gebrek aan betaling.