1. “verpakking”: alle produkten, vervaardigd van materiaal van welke aard ook, die kunnen worden gebruikt voor het insluiten, beschermen, verladen, afleveren en aanbieden van goederen, van grondstoffen tot afgewerkte produkten, over het gehele traject van producent tot gebruiker of consument. Ook wegwerpartikelen die voor dit doel worden gebruikt, worden als verpakkingsmateriaal beschouwd.
(…)
De definitie van “verpakking” is verder gebaseerd op de onderstaande criteria. De artikelen in bijlage I zijn voorbeelden ter illustratie van de toepassing van deze criteria:
i) Artikelen worden als verpakking beschouwd indien zij aan de bovenstaande definitie voldoen, ongeacht andere functies die de verpakking kan vervullen, tenzij het artikel integraal deel uitmaakt van een product en het nodig is om dat product tijdens zijn levensduur te bevatten, te ondersteunen of te bewaren en alle elementen zijn bedoeld om samen gebruikt, verbruikt of verwijderd te worden.
(…)”
7.3.2. Bijlage I bij de Verpakkingenrichtlijn bevat voorbeelden ter illustratie van het laatst geciteerde criterium; deze voorbeelden zijn identiek aan de in het slot van het citaat onder 7.2.3 genoemde voorbeelden.
7.3.3. Zoals blijkt uit de wijziging van artikel 3, punt 1, vierde alinea, van de Verpakkingenrichtlijn bij Verordening (EG) nr. 219/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009, Pb EU L 87/109, bestudeert de Commissie, indien passend, de voorbeelden ter illustratie van de definitie van verpakking in bijlage I en herziet de Commissie deze waar nodig. Volgens dezelfde bepaling worden prioritair behandeld, onder meer, papier waarop zelfklevende etiketten zitten.
7.3.4. Bijlage I bij de Verpakkingenrichtlijn is ingevolge de zojuist genoemde, aan de Commissie toegekende, bevoegdheid laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/2/EU van de Commissie van 7 februari 2013, PB EU L 37/10 (hierna: de Richtlijn van 7 februari 2013). Sindsdien luidt die bijlage I, voor zover het de toepassing van het onder 4.7 geciteerde artikel 3, punt 1, derde alinea, onder i), als volgt:
“
Verpakking
Bonbondozen
Plasticfolie om een cd-doosje
Verzendzakjes voor catalogi en tijdschriften (met een catalogus of tijdschrift erin)
Papieren bakvormpjes voor muffins of andere kleine cakes, verkocht met een muffin of een andere kleine cake
Rollen, kokers en cilinders waarrond flexibel materiaal is gewikkeld (bijv. kunststoffolie, aluminium, papier), met uitzondering van rollen, kokers en cilinders die zijn bedoeld als onderdelen van productieapparaten en niet worden gebruikt om een product als verkoopeenheid te presenteren
Bloempotten die alleen worden gebruikt voor de verkoop en het vervoer van planten en niet bedoeld zijn voor de hele levensduur van de plant
Glazen flessen voor injectievloeistof
Cd-spindels (verkocht met cd’s, niet bestemd voor opslag)
Kleerhangers (verkocht met een kledingstuk)
Luciferdoosjes
Steriele barrièresystemen (zakjes, schaaltjes en materialen die nodig zijn om een product steriel te houden)
Capsules voor dranksystemen (bijv. koffie, cacao, melk) die na gebruik leeg achterblijven
Navulbare stalen flessen voor diverse soorten gas, met uitzondering van brandblussers
Geen verpakking
Bloempotten die voor de hele levensduur van de plant zijn bedoeld
Gereedschapsdozen
Theezakjes
Waslagen om kaas
Velletjes rond worst
Kleerhangers (apart verkocht)
Koffiecapsules voor dranksystemen, foliezakjes met koffie en koffiepads van filterpapier die samen met het gebruikte koffieproduct worden weggegooid
Printerpatronen
Cd-, dvd- en videodoosjes (verkocht met daarin een cd, een dvd of een video)
Cd-spindels (verkocht zonder cd’s, bestemd voor de opslag)
Oplosbare zakken voor detergenten
Graflichten (recipiënten voor kaarsen)
Mechanische molen (geïntegreerd in een navulbaar recipiënt, bijv. navulbare pepermolen)”
Ten aanzien van het partijdebat
7.4.De rechtbank heeft vraag 1 ontkennend beantwoord en daartoe onder meer als volgt overwogen:
“12. Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd en gelet op de door eiseres ter zitting gegeven demonstratie aan de hand van een meegenomen materiaalrol is de rechtbank van oordeel dat wel gesteld kan worden dat de Liner een beschermfunctie heeft in die zin dat deze voorkomt dat het materiaal aan zichzelf dan wel onbedoeld aan andere producten blijft kleven, maar dat niet gesteld kan worden dat de Liner die beschermfunctie slechts heeft ten behoeve van een ander product in de zin van artikel 80, onderdeel a, van de Wbm. De Liner maakt naar het oordeel van de rechtbank integraal onderdeel uit van het totaalproduct omdat dit niet kan worden geleverd en verwerkt zonder de Liner. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiseres ter zitting, niet dan wel onvoldoende weersproken door verweerder, heeft verklaard dat het materiaal in hoofdzaak wordt geleverd aan de grafische industrie die in opdracht van haar opdrachtgevers het materiaal snijdt en bedrukt met tekst en aldus bewerkt. Die bewerking en de doorlevering van de bewerkte producten is niet mogelijk zonder de Liner. Het enkele feit dat de Liner na de totale verwerking als afval wordt weggegooid maakt niet dat daarmee de Liner een verpakking is in de zin van artikel 80 van de Wbm.”
7.5.De Inspecteur betoogt in hoger beroep, naar het Hof verstaat, dat de liner een van de producten is waaruit het materiaal is opgebouwd, dat het de drager is van de andere producten waaruit het materiaal is opgebouwd, dat het een beschermfunctie heeft en wordt gebruikt om het materiaal te kunnen transporteren in het gehele proces tot bij de eindgebruiker. Daarmee valt de liner onder het begrip ‘verpakkingen’ in de zin van artikel 80, onderdeel a, van de Wet. De omstandigheid dat de liner integraal onderdeel is van het door belanghebbende geproduceerde en verkochte materiaal staat daaraan niet in de weg, aldus nog steeds de Inspecteur, die daartoe wijst op artikel 80, onderdeel a, onder 1º, van de Wet. De Inspecteur betoogt voorts dat de rechtbank bij het antwoord op de onderhavige vraag ten onrechte onderscheid heeft gemaakt tussen de verschillende fases van een productieproces. Ten slotte betoogt de Inspecteur dat de liner naar maatschappelijke opvattingen een verpakking is, omdat het de eindgebruiker niet te doen is om de liner, maar om het zelfklevende materiaal; alleen dat materiaal heeft nut voor de eindgebruiker. De liner is slechts bestemd om te worden verwijderd en weggegooid, zodat deze naar maatschappelijke opvattingen de kenmerken heeft van een verpakking.
7.6.Belanghebbende bestrijdt dat de liner onder het begrip ‘verpakkingen’ in de hier bedoelde zin kan worden geschaard, onder meer op de grond dat de liner, volgens haar, een onzelfstandig geheel is van het product dat belanghebbende produceert en verkoopt. Reeds hierom kan de liner niet als verpakking worden aangemerkt. Voor het overige herhaalt zij haar in eerste aanleg ingenomen standpunten.
Het Hof overweegt als volgt.
7.7.Het Hof stelt voorop dat partijen eenparig van mening zijn dat de liner een integraal onderdeel is van het materiaal dat belanghebbende produceert en verkoopt. Belanghebbende betoogt dat de liner niet kan worden aangemerkt als een ‘product’ in de zin van artikel 80, aanhef en letter a, eerste bijzin, van de Wet, zodat reeds op die grond geen sprake is van een verpakking. De liner is een onzelfstandig onderdeel van het materiaal en kan dus niet zijn een product dat een ander product verpakt in de zin van de wettelijke bepaling, aldus belanghebbende. Het Hof verwerpt die opvatting. Voorafgaand aan de vervaardiging door belanghebbende van het materiaal, ofwel bij aanvang van het productieproces, is de liner ontegenzeggelijk een zelfstandig product. De omstandigheid dat de liner bij vervaardiging van het materiaal een integraal onderdeel wordt van dat materiaal, laat onverlet dat die liner als product in vorenbedoelde zin moet worden aangemerkt. Ook de richtlijngever en – gezien onderdeel 4.2.3 hiervóór – de wetgever is uitgegaan van de mogelijkheid dat een product in vorenbedoelde zin een integraal onderdeel gaat vormen van een andersoortig product, gezien artikel 3, punt 1, derde alinea, onder i), in verbinding met bijlage I van de Verpakkingenrichtlijn. Dat het materiaal dat belanghebbende produceert en verkoopt geen ‘ander product’ is dan de liner in de zin van artikel 80, aanhef en onderdeel a, van de Wet, leidt niet tot een ander oordeel, gezien de in artikel 3, punt 1, van de Verpakkingenrichtlijn gebezigde terminologie, waarvan de wetgever, gezien onderdeel 4.2.3 hiervóór, niet inhoudelijk heeft willen afwijken. Volgens laatstbedoelde terminologie omvat ‘verpakking’ “alle producten (…) die kunnen worden gebruikt voor het insluiten (…) [etc.; Hof] van
goederen[cursivering Hof].” Ten slotte volgt uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 80 van de Wet (zie het citaat in onderdeel 4.2.3 hiervóór), dat bij de interpretatie van de te verpakken ‘producten’ moet worden uitgegaan van een ruime interpretatie, die omvat (grond)stoffen en preparaten en al dan niet afgewerkte producten.
7.8.Het Hof stelt voorts vast dat, zoals belanghebbende zelf gemotiveerd heeft uiteengezet, het materiaal niet als verkoopbaar product bestaanbaar is zonder de liner, omdat zonder die liner de (kleef)emulsie en de (siliconen)coating zouden uitdrogen. Het Hof is, mede gelet daarop, van oordeel dat de liner dient ter bescherming van het materiaal tegen (voortijdige) uitdroging en dat het derhalve een beschermende functie heeft in de zin van artikel 80, aanhef en letter a, van de Wet.
7.9.Gelet op het vorenoverwogene moet de liner als onder het begrip ‘verpakkingen’ in de zin van artikel 80, aanhef en onderdeel a, van de Wet worden geschaard. Daaraan doet, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet af dat bewerking en doorlevering van het materiaal door afnemers van belanghebbende, zoals die welke behoren tot de grafische industrie, niet mogelijk is zonder verwijdering van de liner. Zoals uit wetsgeschiedenis, bezien in combinatie met de Verpakkingenrichtlijn, blijkt, worden artikelen als verpakking aangemerkt indien zij aan de definitie van artikel 80, aanhef en letter a, van de Wet voldoet, behoudens de in dat artikellid onder 1 tot en met 4 genoemde uitzonderingen.
7.10.De liner valt, ondanks het voorgaande, niet onder het begrip ‘verpakkingen’ indien (en behoudens het antwoord op geschilvraag 2):
- a) de uitzondering vervat in artikel 80, aanhef en onderdeel a, onder 1º, van de Wet van toepassing is
- b) de liner niet als primaire, secundaire of tertiaire verpakking in de zin van artikel 80, aanhef en onderdelen b, c, respectievelijk d, van de Wet kan worden aangemerkt.
7.11.Wat het onder (a) genoemde betreft, geldt dat naar ’s Hofs oordeel niet kan worden gezegd dat de liner is bestemd om tezamen met de overige elementen van het materiaal te worden gebruikt, verbruikt of verwijderd. Immers, het element ‘Facestock’ blijft uiteindelijk op een ander object achter nadat de eindafnemer het (bewerkte) materiaal aanbrengt op een zodanig object (bijvoorbeeld een vliegtuig of fles), zoals belanghebbende zelf in haar pleitnota in eerste aanleg (blz. 3, punt 15) heeft gesteld. In zoverre wijkt het materiaal ook op rechtens relevante wijze af van de in de totstandkomingsgeschiedenis genoemde voorbeelden van gevallen die wél onder de uitzondering van artikel 80, aanhef en onderdeel a, onder 1º, van de Wet vallen, welke voorbeelden zijn ontleend aan bijlage I bij de Verpakkingenrichtlijn. Dat geldt ook voor het door belanghebbende herhaaldelijk genoemde voorbeeld van waslagen om kaas; daarvoor geldt, anders dan voor het materiaal, dat waslaag en kaas bedoeld zijn om samen te worden verbruikt of verwijderd. De ‘Facestock’ blijft na het proces van aanbrengen op het object waarvoor het is bestemd, bestaan en nut afwerpen en heeft derhalve, zoals de Inspecteur gemotiveerd heeft betoogd, een langere levensduur dan de liner, die na dat proces als afval achterblijft. Het Hof acht niet van belang dat de ‘Facestock’ geen (goederenrechtelijke) zelfstandigheid heeft, omdat deze is verenigd met het object waarop de ‘Facestock’ is aangebracht, noch dat de ‘Facestock’ na te zijn aangebracht niet meer zonder onherstelbare beschadiging kan worden verwijderd. Van een veelheid van goederen geldt immers dat zij na een proces van aanbrengen opgaan in andere goederen en nadien niet zonder (onherstelbare) beschadiging kunnen worden verwijderd. Dat laat onverlet dat ter zake van zodanige goederen sprake kan (en doorgaans: zal) zijn van materiaal dat als verpakkingsmateriaal in de zin der Wet moet worden aangemerkt.
7.12.1.Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof nog betoogd dat uit wijziging van bijlage I bij de Verpakkingenrichtlijn ingevolge de Richtlijn van 7 februari 2013 volgt dat de liner niet als verpakking moet worden aangemerkt. Zij heeft er daartoe op gewezen dat, hoewel de Commissie de kwalificatie van papier waarop zelfklevende etiketten zitten prioritair zou behandelen (zie onderdeel 7.3.3 hiervóór), dergelijk papier niet is toegevoegd aan de lijst met voorbeelden die volgens bijlage 1 voornoemd als verpakking moeten worden aangemerkt. De Inspecteur heeft daartegenover betoogd dat uit de wijziging van die bijlage 1 ingevolge de Richtlijn van 7 februari 2013 niets kan worden afgeleid, omdat dergelijk papier evenmin is toegevoegd aan de lijst met voorbeelden van niet-verpakkingen.
7.12.2.Het Hof zal partijen veronderstellenderwijs volgen in hun eenparige veronderstelling dat wijzigingen van de Verpakkingenrichtlijn van ná de totstandkoming van de onderhavige wettelijke regeling in aanmerking moeten worden genomen bij de uitleg van die regeling. Daarvan uitgaande is het Hof van oordeel dat uit de Richtlijn van 7 februari 2013 niets kan worden afgeleid omtrent de uitleg van het verpakkingenbegrip, op de door de Inspecteur genoemde grond.
7.13.Wat betreft het onder (b) genoemde, overweegt het Hof als volgt. Tussen partijen is – naar ’s Hofs oordeel terecht –niet in geschil dat de liner niet kan worden aangemerkt als secundaire of tertiaire verpakking in de zin van artikel 80, aanhef en onderdelen c en d, van de Wet. Wat rest is het antwoord op de vraag of de liner als verkoop- of primaire verpakking kan worden aangemerkt.
7.14.Het Hof is van oordeel dat de liner als primaire verpakking in vorenbedoelde zin moet worden aangemerkt. De liner is een noodzakelijk element bij de verkoop van het materiaal dat immers zonder de liner onverkoopbaar is. Voorts zijn op de liner het logo van belanghebbende en productie- en typegegevens afgedrukt. De liner is dan ook, in termen van de onder 4.2.5 geciteerde passage uit de totstandkomingsgeschiedenis, een logisch onderdeel van de verkregen verkoopeenheid en vervult mede een marketingtechnische en informatieve rol. Dat de liner ook in eerdere schakels van de handelsketen, dus voorafgaand aan verkoop aan de eindgebruiker, een noodzakelijk element van het materiaal vormt, doet daaraan geen afbreuk.
7.15.Gelet op het vorenoverwogene is het gelijk ten aanzien van de beantwoording van vraag 1 aan de Inspecteur.
7.16.Ingevolge artikel 80, aanhef en onderdeel a, onder 4, van de Wet worden bij ministeriële regeling van het begrip ‘verpakkingen’ uitgezonderd – voor zover te dezen van belang – producten die wel voldoen aan de definitie van verpakking, maar die naar hun aard hoofdzakelijk een andere functie dan een verpakkingsfunctie hebben en die mitsdien niet als verpakking worden beschouwd. De minister van Financiën (hierna: de Minister) heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt in de vorm van het bepaalde in artikel 32, lid 3, van de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag (hierna: de Uitvoeringsregeling). De liner is niet in laatstgenoemde bepaling genoemd.
7.17.Het Hof verstaat het betoog van belanghebbende aldus dat de Minister, door de liner niet toe te voegen aan de in artikel 32, lid 3, van de Uitvoeringsregeling opgenomen lijst, in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel. Het Hof verwerpt dat betoog. Zoals het Hof in onderdeel 4.8 hiervóór heeft overwogen, heeft de liner een beschermingsfunctie. Voor zover belanghebbende heeft betoogd dat de liner ook een andere functie heeft, bijvoorbeeld ter vereenvoudiging van het aanbrengen van het materiaal op een object, geldt dat het Hof niet aannemelijk acht dat de liner hoofdzakelijk een andere functie heeft dan een beschermingsfunctie. Derhalve kan, gezien artikel 80, aanhef en letter a, van de Wet, niet worden gezegd dat de liner hoofdzakelijk een andere functie dan een verpakkingsfunctie heeft. De liner wijkt daarmee in rechtens relevante zin af van de gevallen die door de Minister wel van het begrip ‘verpakkingen’ zijn uitgezonderd op de vorenbedoelde grondslag. Het betoog van belanghebbende stuit daarop af. Het gelijk ten aanzien van vraag 2 is aan de Inspecteur.