Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 26 maart 2013
PERMX B.V.,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
(…)is de rechtbank van oordeel dat [geïntimeerde] jegens PermX toerekenbaar is tekortgeschoten in haar informatieplicht, en derhalve jegens Permx aansprakelijk is voor de daardoor veroorzaakte schade”(rov 11).
Met het vorenstaande hebben partijen beoogd een regeling te treffen voor de omvang van de afnemersclaims en alle daarmee samenhangende problemen (…)
- [getuige A], directeur/grootaandeelhouder van PermX;
- [getuige B], voormalig adjunct-directeur van NMB/ING;
- [getuige B], voormalig directeur van NMB/ING;
- [getuige D], directeur/aandeelhouders van Greenpartners, risico-investeerder/aandeelhouder van PermX;
- [getuige E], directeur/aandeelhouders van Bioxholding, risico-investeerder/aandeelhouder van PermX;
- [getuige F], agrarisch expert;
- [getuige G], voormalig directeur van Kieft Bloemzaden B.V.
- [getuige H], voormalig bedrijfsleidster van PermX
- [getuige I], bewindvoerder van PermX;
- [getuige J], lelieteler en destijds medevennoot van een afnemer van PermX;
- [getuige K], lelieteler en destijds mededirecteur van een afnemer van PermX.
- dat risico-investeerders in twee financieringsronden financieringen tot een bedrag van fl. 4, althans 2,6 milkoen hebben verschaft als achtergestelde leningen en tegen verkrijging van aandelen, op grond waarvan vanaf 19 mei 1992 gelden gestort zijn op de rekening van PermX bij de NMB. Hiertoe beroept PermX zich op de verklaringen van [getuige A] en van risico-investeerders [getuige D] en [getuige E] en verwijst zij naar als productie 8 bij de MnEP overgelegde bankafschriften en het aan het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 26 oktober 2010 gehechte overzicht van aandelenbezit en achtergestelde leningen;
- dat hieruit en uit de verklaringen van [getuige B], [getuige B], [getuige D], [getuige E] en [getuige H] blijkt dat zowel de bank als de risico-investeerders groot vertrouwen hadden in PermX en (het slagen van) het R&D-project;
- dat ook uit diverse verleende en toegezegde subsidies en borgstellingen van de ministeries van Economische zaken en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij tot een bedrag van 4, althans ruim 2 miljoen bleek dat er groot vertrouwen was in PermX en het R&D project (in punt 9 van haar pleitnota van 26 november 2012 geeft PermX een overzicht hiervan met vindplaatsen van bewijsstukken);
- dat het R&D project medio 1992 voor de Con Amore affaire op schema liep, nu fase I was afgerond (met het gereed zijn van de prototypes van productiemachine voor de membraam-capsules en de machine om plantmateriaal te verwerken (waardoor automatisch gesteriliseerde voedingsbodem in de capsules werd gegoten), met welke machines de Pocketplant kon worden gemaakt) en met fase II (waarin de bioreactor en vier productiemachines zouden worden ontwikkeld en gebouwd) was gestart. Ter onderbouwing hiervan beroept PermX zich op de verklaringen van [getuige A], [getuige B], [getuige E], [getuige H], [getuige G] en [getuige I];
- dat kort na realisering van voormelde financieringen, in de loop van juni 1992 werd ontdekt dat verkeerde bollen waren geleverd door PermX en vanaf 6 juli 1992 claims werden ingediend door afnemers tot een bedrag van circa fl. 3 miljoen;
- dat er vervolgens mondeling overleg gevoerd is met de risico-investeerders en de NMB naar aanleiding van de ingediende claims, waarbij bleek dat de NMB niet instemde met betaling van de afnemersclaims uit de kredietruimte (bestemd voor het R&D project) en de risico-investeerders niet bereid waren aanvullend kapitaal te storten of garant te staan, waarna de NMB het krediet, na dit te hebben bevroren op 26 augustus 1992, eind 1992 mondeling opzegde, hetgeen werd gevolgd door een schriftelijke bevestiging daarvan bij brief van 23 februari 1993 van de NMB aan de bewindvoerder. Ter onderbouwing hiervan beroept PermX zich op de verklaringen van [getuige A], [getuige B] en [getuige B], voormelde brief van de NMB (productie 9 bij de MnEP) en op een intern aanbiedingsformulier van de NMB van 15 september 1992, overgelegd door permX voor het pleidooi;
- dat een regeling met de afnemers niet mogelijk bleek; ter onderbouwing hiervan beroept PermX zich op de verklaring van [getuige A];
- dat PermX genoodzaakt werd vervolgens surseance aan te vragen en haar activiteiten te beëindigen;
- dat uitsluitend de Con Amore affaire en het daaruit voortvloeiende reputatieverlies/ verlies van het vertrouwen in de markt en de opzegging van de overeenkomsten door [geïntimeerde] en de daardoor veroorzaakte discontinuïteit/ stagnatie van de activiteiten van het bedrijf, de reden was voor het opzeggen van het krediet en de deconfiture van PermX. Ter onderbouwing hiervan beroept PermX zich op verklaringen van [getuige B], [getuige A], [getuige B], [getuige D], [getuige E], [getuige F], [getuige H], [getuige I] en [getuige K].
nietblijkt. Deze kritiek op de verklaringen, mede in aanmerking nemende dat zij gebeurtenissen van 20 jaar geleden betreffen, doen naar het oordeel van het hof geen, althans onvoldoende afbreuk aan de betrouwbaarheid daarvan en de op grond daarvan te trekken conclusie dat er causaal verband bestaat tussen de schending van de informatieverplichting door [geïntimeerde] en de deconfiture. Dat geldt ook voor de opmerkingen van [geïntimeerde] in haar pleitnota over een aantal verklaringen, met name over (bedragen in) de zeer uitgebreide verklaring van [getuige A]. Gelet op het bovenstaande, de omstandigheid dat de verklaringen in grote lijnen overeenstemmen, met name wat het medio 1992 bestaande vertouwen in PermX en het R&D project en het (chronologisch) verloop van de gebeurtenissen in de periode vanaf juni 1992 betreft, is het hof is van oordeel dat op grond van de hiervoor door PermX in haar CnEP aangehaalde verklaringen en genoemde stukken causaal verband tussen de schending van de informatieplicht door [geïntimeerde] en de opzegging van het krediet, de surseance en de deconfiture van PermX moet worden aangenomen, tenzij de hierna te behandelen verweren van [geïntimeerde] – die niet primair samenhangen met de waardering van het het bewijs ter beantwoording van de vraag of PermX geslaagd is in haar bewijsopdracht –, zouden slagen.
Het hof is van oordeel dat de opzegging van het krediet en de deconfiture van PermX ook redelijkerwijs is toe te rekenen aan [geïntimeerde] gelet op de omstandigheden van dit geval. Zoals in het arrest van het hof in de bodemzaak van 6 februari 1997 is overwogen is [geïntimeerde] in de op haar rustende informatieplicht
ernstigtekortgeschoten. Daarnaast heeft het hof in dat arrest overwogen dat de schade had kunnen worden voorkomen als [geïntimeerde] overeenkomstig de op haar rustende informatieplicht Permx tijdig en volledig had geïnformeerd. Voorts kan worden aangenomen dat [geïntimeerde] als (grote) vermeerderaar en PermX’ leverancier van het uitgangsmateriaal moet hebben geweten, althans begrepen dat PermX met aanzienlijke claims zou worden geconfronteerd als zij na vermeerdering andere dan Con Amore bollen aan haar afnemers zou leveren en dat de schadelijke gevolgen zich pas na geruime tijd zouden openbaren, hetgeen tijdig herstel (vrijwel) onmogelijk zou maken. Het hof merkt overigens nog op dat PermX in dit verband, niet gemotiveerd betwist, gesteld heeft dat [geïntimeerde] er zelf wel rekening mee hield dat het geen Con Amore was dat PermX aan het vermeerderen was en zou leveren. Ten slotte staat vast dat PermX in 1991 de heren [geïntimeerde] van [geïntimeerde] heeft benaderd om als aandeelhouder deel te nemen aan het R&D-project en in dat verband ook de stukken daarover (zoals het ondernemingsplan begrijpt het hof) aan [geïntimeerde] heeft gegeven en dat [geïntimeerde] van de inns en outs van het bedrijf op de hoogte was. [geïntimeerde] wist derhalve dat PermX een relatief klein bedrijf was dat in de eerste jaren na 1990 grote kosten had vanwege een gedurende die jaren verlieslatend R&D project en dat PermX afhankelijk was van risico-investeerders en de bank. Daardoor was PermX extra kwetsbaar voor grote onverwachte tegenvallers. [geïntimeerde] moet dat hebben (kunnen) voorzien. Het bovenstaande geldt overigens temeer nu [geïntimeerde] niet bereid was mee te werken aan een oplossing en vanaf juli 1992 de positie van PermX verder heeft verzwakt door haar brief van 28 juli 1992 en de opzegging van de contracten.
Indien het c.s.q.n.-verband aanwezig is tussen de tekortkoming (of onrechtmatige daad) en het verlies van de kans op een voordeliger positie dan de situatie waarin de benadeelde zich na de tekortkoming bevindt, resteert slechts de vaststelling van de schade aan de hand van een schatting van de goede en kwade kansen van de benadeelde in de (hypothetische) situatie dat de tekortkoming niet zou hebben plaatsgevonden.
Deze leer van de kansschade is derhalve geëigend om een oplossing te bieden voor sommige situaties waarin onzekerheid bestaat over de vraag of een op zichzelf vaststaande tekortkoming of onrechtmatige daad schade heeft veroorzaakt, en waarin die onzekerheid haar grond vindt in de omstandigheid dat niet kan worden vastgesteld of en in hoeverre in de hypothetische situatie zonder de tekortkoming of onrechtmatige daad, de kans op succes zich in werkelij kheid ook zou hebben gerealiseerd. Daarbij bestaat geen grond voor de terughoudende benadering die bij toepassing van proportionele aansprakelijkheid op haar plaats is (vergelijk HR 21 december 2012, LJN BX7491, NJ 2013, 147).
Vast staat dat PermX de kans op winst uit haar R&D project door de tekortkoming van [geïntimeerde] is onthouden, maar niet dat zij die winst ook zou hebben gegenereerd. Dit brengt mee dat het hof het bedrag aan schadevergoeding wegens winstderving moet schatten aan de hand van de goede en kwade kansen op winst, wanneer die kans haar niet was onthouden, indien het gaat om een reële (dat wil zeggen niet zeer kleine) kans op winst.
- semi-permeabele plastic membraam-capsules (in plaats van conventionele groeicontainers zoals glazen buizen, weckflessen en plastic kuipjes), welke hermetisch worden afgesloten na het inbrengen van de voedingsbodem en de kweek,
- vergaande automatisering van het inbrengen van voeding, het verwijderen en inbrengen van de kweek, het afsluiten en openen van de capsules en het steriliseren van de capsules voor heropening en intern transport, in welk verband ook de bioreactor zou worden ontwikkeld.
- hij stelt dat een grote order is geplaatst door Oxadis vrij snel nadat het concept pocketplant is ontwikkeld in 1991/1992 en geruime tijd voor de surseance. Uit de stukken blijkt echter slechts van contacten met Oxadis in 1993 na de surseance, terwijl er geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat er met Oxadis een contract is gesloten of door Oxadis een order is gesplaatst;
- hij niet meer weet wat de consumentenprijs voor de Pocketplant zou zijn geweest of welke prijs Kieft (aan PermX) zou betalen;
- hij niet meer weet of Oxadis schadevergoeding vorderde wegens de annulering van de order.
“Als curiosum kan ik mij wel enige verkoop voorstellen maar niet als een aanzienlijk marktaandeel in de bvb de sierplantenverkopen”) (productie 22 bij CvD) dat de consument dat bedrag voor een stekje in plastic zakje zou willen betalen. Hierop heeft PermX niet gemotiveerd gereageerd. Gelet daarop gaat het hof ervan uit dat de gemiddelde consument, althans het grootste deel van de consumenten niet bereid zou zijn geweest minimaal fl. 3,00 voor de Pocketplant (een stekje in een zakje) te betalen.